ECLI:NL:RBAMS:2024:5064

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/750350 / HA RK 24-148
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een civiele procedure en de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 31 juli 2024 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. P.B. Martens, rechter te Amsterdam. Het wrakingsverzoek werd ingediend op 22 april 2024, maar de rechtbank verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat mr. Martens op dat moment geen zaak van de verzoeker meer in behandeling had, aangezien de behandeling van de zaak was geëindigd door een einduitspraak. De verzoeker had eerder, op 2 april 2024, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. K.S. Man, wat op 5 april 2024 werd afgewezen. De verzoeker was van mening dat de rechter vooringenomen was en dat de gang van zaken rondom de wrakingsverzoeken niet correct was verlopen. De rechtbank oordeelde echter dat er geen wettelijke basis was voor het verzoek om de zaak naar een andere rechtbank te verwijzen en dat de wrakingsprocedure niet bedoeld is om achteraf te beoordelen of er sprake was van partijdigheid. De wrakingskamer benadrukte dat de gang van zaken niet optimaal was, maar dat dit niet leidde tot een ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. De beslissing werd genomen door een combinatie van rechters, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 31 juli 2024 op het op 22 april 2024 gedane en onder zaaknummer C/13/750350 HA/RK 24/148 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. P.B. Martens, rechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. De procedure

De wrakingskamer heeft kennisgenomen van het schriftelijke wrakingsverzoek van 22 april 2024, met bijlagen.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 17 juli 2024.
Verschenen zijn verzoeker en de rechter. Verzoeker heeft enkele stukken overgelegd (een beslissing in een andere wrakingszaak en een brief aan hem van 16 mei 2024).
De beslissing is bepaald op 31 juli 2024.

2.De feiten

a. a) De rechter is naast zijn gewone rechterlijke taken tevens algemeen voorzitter van de grote wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam.
b) Verzoeker heeft tijdens een zitting van 2 april 2024 een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. K.S. Man, bestuursrechter in deze rechtbank. Dat verzoek is bij beslissing van 5 april 2024 zonder een zitting afgewezen, door een combinatie van de wrakingskamer onder voorzitterschap van de rechter. De motivering van die beslissing luidt:
“De rechter heeft blijkens het proces-verbaal nog geen beslissing genomen. Zelfs als dat anders is kan een rechterlijke beslissing, zoals een beslissing om een getuige al dan niet te horen en het verweerschrift al of niet buiten beschouwing te laten, geen grond voor wraking zijn, zoals volgt het hierboven genoemde arrest. Daarnaast is door verzoeker niet gesteld dat de motivering van de (door hem aan het verzoek ten grondslag gelegde) beslissingen blijk geeft van vooringenomenheid. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven”.
b) Op 9 april 2024 heeft verzoeker een nieuw wrakingsverzoek gedaan tegen mr. Man. Aanleiding hiervoor was dat verzoeker bij e-mail van 8 april 2024 het proces-verbaal wraking van de zitting van 2 april 2024 had ontvangen. Verzoeker kon zich onder meer niet vinden in de wijze waarop zijn wrakingsgronden in het proces-verbaal waren weergegeven.
c) Bij brief van 11 april 2024 heeft de griffier van de grote wrakingskamer aan verzoeker geschreven:
“Bij beslissing van 5 april 2024 is uw verzoek tot wraking tegen mr. K.S. Man kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is uitgegaan van het proces-verbaal wraking. Tegen deze wrakingsbeslissing staat geen (gewoon) rechtsmiddel open. Ten opzichte van die beslissing is ook geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden (nova). U stelt met nadruk geen rechtsmiddel te willen instellen, maar u verzoekt wel uw nieuwe wrakingsverzoek ontvankelijk te verklaren. Namens de voorzitter van de Wrakingskamer deel ik u mee dat daarvan geen sprake van kan zijn. Per abuis is inderdaad in de beslissing vermeld dat uw wrakingsverzoek op 25 maart 2024 gedaan zou zijn. Dat is een verschrijving”.
d) Op 22 april 2024 heeft verzoeker het onderhavige wrakingsverzoek tegen de rechter ingediend.
e) Op 26 april 2024 heeft de griffier van de grote wrakingskamer aan verzoeker geschreven:
“Er is op dit moment bij mr. Martens geen zaak van u in behandeling. U dient er dan ook rekening mee te houden dat een eventueel wrakingsverzoek tegen mr. Martens niet in behandeling wordt genomen, althans kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. Indien u toch uw brief van 22 april 2024 wenst te handhaven als wrakingsverzoek, verneem ik dat wel van u en zal een beslissing worden genomen. Zolang ik niet van u verneem, ga ik ervan uit dat u uw brief van 22 april j.l. niet als wrakingsverzoek handhaaft”.
f) Op 16 mei 2024 heeft de griffier van de grote wrakingskamer aan verzoeker geschreven:
“Uw verzoek tot wraking van 9 april 2024 zal mondeling worden behandeld. U ontvangt daarvoor separaat een oproep. De buiten behandelingstelling van 11 april 2024 is niet juist gebleken. Het wrakingsverzoek van 9 april 2024 gericht tegen mr. K.S. Man zal ter zitting worden behandeld door een combinatie waarvan mr. P.B. Martens geen deel uitmaakt. Wilt u het verzoek van 22 april 2024 intrekken nu mr. Martens geen zaak van u meer in behandeling heeft? U kunt dat per e-mail laten weten”.
g) Het tweede wrakingsverzoek van verzoeker tegen mr. Man is alsnog behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 10 juni 2024. Bij beslissing van 20 juni 2024 is het wrakingsverzoek afgewezen en is bepaald dat de zaak van verzoeker door mr. Man wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek bevond.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Verzoeker heeft het wrakingsverzoek als volgt toegelicht. De rechter heeft als voorzitter van de wrakingskamer het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Man (dat van 9 april 2024) niet ontvankelijk verklaard. Hij heeft dat gedaan bij informele brief van 11 april 2024, waaruit verzoeker opmaakt dat de rechter al voor de bijeenkomst en beslissing van de wrakingskamer als vaststaand heeft aangenomen dat er geen sprake kan zijn van een ontvankelijk verzoek tot wraking. Door dat te doen heeft de rechter blijk gegeven van vooringenomenheid dan wel de schijn daarvan gewekt. De rechter heeft de overige leden van de wrakingkamer ten onrechte buiten spel geplaatst. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat in de brief van 11 april 2024 in strijd met de waarheid is vermeld dat de onjuiste datering (25 maart 2024) op de beslissing op het eerste wrakingsverzoek van 5 april 2024 slechts een verschrijving was. Verzoeker stelt dat de beslissing een exacte kopie is van de beslissing van 25 maart 2024 in een andere wrakingszaak, die hij heeft overgelegd en dus in feite over een andere zaak gaat.

4.De reactie van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. De rechter heeft aangevoerd dat de brief van 11 april 2024 niet verzonden had mogen worden, omdat deze inhoudelijk onjuist is. Die fout is rechtgezet door het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Man alsnog op een zitting van de wrakingskamer te behandelen. De rechter heeft na de brief van 11 april 2024 geen bemoeienis meer gehad met het tweede wrakingsverzoek en heeft geen zaak van verzoeker in behandeling.

5.5. De gronden van de beslissing

5.1
Verzoeker heeft primair gevraagd zijn wrakingsverzoek door te sturen naar de rechtbank Den Haag, net als de hoofdzaak (de wrakingskamer begrijpt: de zaak die in behandeling is/was bij mr. Man). Dat is echter niet mogelijk. Wrakingsverzoeken tegen leden van de rechtbank Amsterdam worden door de wrakingskamer van de rechtbank Amsterdam behandeld. Er is geen wettelijke grondslag voor verwijzing naar een andere rechtbank. Dat ligt anders in de hoofdzaak, omdat dat een bestuursrechtelijke zaak is. Daarvoor bepaalt de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wie de bevoegde rechter is (afdeling 8.1.1 van de Awb). Blijkbaar is/was in de hoofdzaak een andere rechtbank dan die van Amsterdam bevoegd en is de zaak verwezen.
5.2
Artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Gelijkluidende bepalingen zijn opgenomen in het Wetboek van Strafvordering en in de Awb. De wet voorziet niet in de mogelijkheid om, wanneer de behandeling van de zaak is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak, wraking te verzoeken van de rechters die deze uitspraak hebben gedaan, aldus HR 18 december 1998,
NJ 1999, 271. Dit omdat de wraking niet kan bewerkstelligen dat de uitspraak ongedaan wordt gemaakt, dan wel dat de inhoud van de uitspraak onderdeel uitmaakt van het wrakingsverzoek. De wrakingsprocedure is ook niet bedoeld om achteraf vast te stellen of in een afgedane zaak sprake zou kunnen zijn geweest van (de schijn van) partijdigheid.
5.3
De rechter heeft twee wrakingsverzoeken van verzoeker in behandeling gehad die zich richtten tegen mr. Man: het eerste van 2 april 2024 en het tweede van 9 april 2024. Op het eerste verzoek is op 5 april 2024 een eindbeslissing gegeven door een voltallige wrakingskamer. Het verzoek is afgewezen. Op het tweede verzoek heeft de rechter enkelvoudig beslist, bij informele brief van 11 april 2024. Daarin is meegedeeld dat er geen sprake van kon zijn dat het tweede wrakingsverzoek ontvankelijk zou worden verklaard, wat neerkomt op een (kennelijk) niet-ontvankelijkverklaring en dus een eindbeslissing.
5.4
Op het moment dat verzoeker het onderhavige wrakingsverzoek tegen de rechter indiende, op 22 april 2024, had de rechter dus geen zaak van verzoeker (meer) in behandeling. Dit betekent dat het wrakingsverzoek niet-ontvankelijk is. Dat geldt temeer nu het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Man op 10 juni 2024 alsnog is behandeld door een wrakingskamer waarvan de rechter geen deel uitmaakte.
5.5
De wrakingskamer hecht er wel aan jegens verzoeker vast te stellen dat de gang van zaken rond de twee wrakingsverzoeken tegen mr. Man niet goed is verlopen. De beslissing op het eerste wrakingsverzoek is mede gebaseerd op het proces-verbaal van wraking d.d. 2 april 2024, welk proces-verbaal hem pas ter beschikking is gesteld
nadatde beslissing op het eerste wrakingsverzoek al was genomen. Verzoeker is bij de behandeling van het eerste wrakingsverzoek ten onrechte de mogelijkheid ontnomen te reageren op de inhoud van het proces-verbaal. Ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek was, zo heeft de rechter ook zelf erkend, de beslissing van 11 april 2024 onjuist. De rechter kon niet enkelvoudig, bij brief, het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. Er had een beslissing (al dan niet na een zitting) moeten komen van een combinatie van de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters. In het dossier zijn geen brieven of mails te vinden waarin een duidelijke uitleg aan verzoeker wordt gegeven over - of excuses worden gemaakt voor - de geschetste gang van zaken. Er zitten ondertussen wel meerdere berichten in aan verzoeker waarin de vraag wordt gesteld of hij het wrakingsverzoek tegen de rechter wil intrekken. Die verzoeken zijn tot op zekere hoogte te plaatsen, omdat uiteindelijk is besloten het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Man wel inhoudelijk te behandelen op een zitting, alwaar verzoeker zijn zaak alsnog uiteen heeft kunnen zetten. Maar het is voorstelbaar dat dit alles bij verzoeker een slechte indruk heeft gewekt. Ook had voor de hand gelegen om eerst het onderhavige wrakingsverzoek tegen de rechter te behandelen, voordat het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Man zou worden behandeld.
5.6
Dit alles vaststellende, moet de beslissing onder de streep echter nog steeds luiden dat het verzoek tot wraking van de rechter niet-ontvankelijk is, nu bij hem geen zaak van verzoeker meer in behandeling is, omdat de behandeling is geëindigd door een einduitspraak.
5.7
Tenslotte wenst de wrakingskamer op te merken dat er geen enkele aanleiding is om aan te nemen dat er met de beslissing op het eerste wrakingsverzoek meer aan de hand was dan een enkele verschrijving van de datum op de eerste pagina. In de rechtspraak - en dus ook bij de wrakingskamer - is het gebruikelijk dat, waar mogelijk, gewerkt wordt met model-tekstblokken in gelijksoortige zaken. Bovendien bevat de beslissing op het eerste wrakingsverzoek wel degelijk de op die zaak betrekking hebbende feitelijke gegevens.
BESLISSING
De wrakingskamer verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mrs. W.M. de Vries, voorzitter, en Y.A.M. Jacobs en
T.L. Fernig-Rocour, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2024.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.