Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
1.1. De procedure
Verschenen zijn verzoeker en de rechter. Verzoeker heeft enkele stukken overgelegd (een beslissing in een andere wrakingszaak en een brief aan hem van 16 mei 2024).
De beslissing is bepaald op 31 juli 2024.
2.De feiten
“De rechter heeft blijkens het proces-verbaal nog geen beslissing genomen. Zelfs als dat anders is kan een rechterlijke beslissing, zoals een beslissing om een getuige al dan niet te horen en het verweerschrift al of niet buiten beschouwing te laten, geen grond voor wraking zijn, zoals volgt het hierboven genoemde arrest. Daarnaast is door verzoeker niet gesteld dat de motivering van de (door hem aan het verzoek ten grondslag gelegde) beslissingen blijk geeft van vooringenomenheid. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling kan achterwege blijven”.
b) Op 9 april 2024 heeft verzoeker een nieuw wrakingsverzoek gedaan tegen mr. Man. Aanleiding hiervoor was dat verzoeker bij e-mail van 8 april 2024 het proces-verbaal wraking van de zitting van 2 april 2024 had ontvangen. Verzoeker kon zich onder meer niet vinden in de wijze waarop zijn wrakingsgronden in het proces-verbaal waren weergegeven.
“Bij beslissing van 5 april 2024 is uw verzoek tot wraking tegen mr. K.S. Man kennelijk ongegrond verklaard. Daarbij is uitgegaan van het proces-verbaal wraking. Tegen deze wrakingsbeslissing staat geen (gewoon) rechtsmiddel open. Ten opzichte van die beslissing is ook geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden (nova). U stelt met nadruk geen rechtsmiddel te willen instellen, maar u verzoekt wel uw nieuwe wrakingsverzoek ontvankelijk te verklaren. Namens de voorzitter van de Wrakingskamer deel ik u mee dat daarvan geen sprake van kan zijn. Per abuis is inderdaad in de beslissing vermeld dat uw wrakingsverzoek op 25 maart 2024 gedaan zou zijn. Dat is een verschrijving”.
“Er is op dit moment bij mr. Martens geen zaak van u in behandeling. U dient er dan ook rekening mee te houden dat een eventueel wrakingsverzoek tegen mr. Martens niet in behandeling wordt genomen, althans kennelijk niet-ontvankelijk wordt verklaard. Indien u toch uw brief van 22 april 2024 wenst te handhaven als wrakingsverzoek, verneem ik dat wel van u en zal een beslissing worden genomen. Zolang ik niet van u verneem, ga ik ervan uit dat u uw brief van 22 april j.l. niet als wrakingsverzoek handhaaft”.
“Uw verzoek tot wraking van 9 april 2024 zal mondeling worden behandeld. U ontvangt daarvoor separaat een oproep. De buiten behandelingstelling van 11 april 2024 is niet juist gebleken. Het wrakingsverzoek van 9 april 2024 gericht tegen mr. K.S. Man zal ter zitting worden behandeld door een combinatie waarvan mr. P.B. Martens geen deel uitmaakt. Wilt u het verzoek van 22 april 2024 intrekken nu mr. Martens geen zaak van u meer in behandeling heeft? U kunt dat per e-mail laten weten”.
3.Het verzoek en de gronden daarvan
4.De reactie van de rechter
5.5. De gronden van de beslissing
NJ 1999, 271. Dit omdat de wraking niet kan bewerkstelligen dat de uitspraak ongedaan wordt gemaakt, dan wel dat de inhoud van de uitspraak onderdeel uitmaakt van het wrakingsverzoek. De wrakingsprocedure is ook niet bedoeld om achteraf vast te stellen of in een afgedane zaak sprake zou kunnen zijn geweest van (de schijn van) partijdigheid.
nadatde beslissing op het eerste wrakingsverzoek al was genomen. Verzoeker is bij de behandeling van het eerste wrakingsverzoek ten onrechte de mogelijkheid ontnomen te reageren op de inhoud van het proces-verbaal. Ten aanzien van het tweede wrakingsverzoek was, zo heeft de rechter ook zelf erkend, de beslissing van 11 april 2024 onjuist. De rechter kon niet enkelvoudig, bij brief, het verzoek niet-ontvankelijk verklaren. Er had een beslissing (al dan niet na een zitting) moeten komen van een combinatie van de wrakingskamer, bestaande uit drie rechters. In het dossier zijn geen brieven of mails te vinden waarin een duidelijke uitleg aan verzoeker wordt gegeven over - of excuses worden gemaakt voor - de geschetste gang van zaken. Er zitten ondertussen wel meerdere berichten in aan verzoeker waarin de vraag wordt gesteld of hij het wrakingsverzoek tegen de rechter wil intrekken. Die verzoeken zijn tot op zekere hoogte te plaatsen, omdat uiteindelijk is besloten het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Man wel inhoudelijk te behandelen op een zitting, alwaar verzoeker zijn zaak alsnog uiteen heeft kunnen zetten. Maar het is voorstelbaar dat dit alles bij verzoeker een slechte indruk heeft gewekt. Ook had voor de hand gelegen om eerst het onderhavige wrakingsverzoek tegen de rechter te behandelen, voordat het tweede wrakingsverzoek tegen mr. Man zou worden behandeld.
T.L. Fernig-Rocour, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2024.