ECLI:NL:RBAMS:2024:5058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
13/151641-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van MDMA en 2C-B met vrijspraak voor ketamine

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 39-jarige man, die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen, waaronder MDMA en 2C-B, en het bezit van een ploertendoder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 3 mei 2024 in Amsterdam een pakketje heeft ontvangen dat mogelijk hennep bevatte, maar er was onvoldoende bewijs om te concluderen dat hij opzettelijk betrokken was bij de invoer van hennep of het voorhanden hebben van 45 kilo ketamine. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze twee feiten, omdat er geen bewijs was dat hij zonder registratie ketamine in voorraad had en er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de hennep. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van 250 gram MDMA en 318 gram 2C-B, evenals het bezit van een ploertendoder. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van drie maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De voorlopige hechtenis werd opgeheven per 1 augustus 2024. De rechtbank oordeelde dat de in beslag genomen verdovende middelen en de ploertendoder onttrokken moesten worden aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/151641-24
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.F. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 3 mei 2024 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
het opzettelijk en in vereniging in voorraad hebben van een hoeveelheid van 45 kilo ketamine, zonder een daarvoor benodigde registratie te hebben;
Feit 2
het in vereniging invoeren van een hoeveelheid van 1 kilogram hennep;
Feit 3
het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 250 gram MDMA en een hoeveelheid van 318 gram 2C-B;
Feit 4
het voorhanden hebben van een ploertendoder.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het in voorraad hebben van de ketamine, het invoeren van de hennep en het aanwezig hebben van de hoeveelheid aan MDMA en 2C-B. Ten aanzien van de het bezit van de ploertendoder heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Op 3 mei 2024 ontvangen de bewoners van het [adres] te Amsterdam een pakketje geadresseerd aan [naam] , waar een gesealde zak met henneptoppen in blijkt te zitten. Uit onderzoek in de politiesystemen naar de naam van de geadresseerde volgt dat het pakketje mogelijk bestemd was voor verdachte, die woonachtig is in dezelfde straat. Bij een doorzoeking in de woning van verdachte wordt een hoeveelheid van 45 kilogram ketamine op zolder gevonden. Ook worden in de woning een ploertendoder en een hoeveelheid MDMA en 2C-B aangetroffen.
Feit 1
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zonder registratie ketamine in voorraad heeft gehad. Of verdachte daarvoor al dan niet een registratie heeft en daarmee aan dit bestanddeel van de tenlastelegging is voldaan, is niet vast komen te staan omdat daarnaar geen onderzoek is gedaan. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit aan hem ten laste gelegde feit.
Feit 2
De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten en omstandigheden in het procesdossier onvoldoende blijkt dat verdachte opzet had op de invoer van de hennep. Uit het enkele feit dat een pakket, met daarop de naam van verdachte, is geleverd op een ander huisnummer in de straat waar verdachte woonachtig is, kan de directe betrokkenheid in de zin van wetenschap en beschikkingsmacht van verdachte niet worden afgeleid. Ook ten aanzien van dit feit zal de rechtbank verdachte vrijspreken.
Feit 3
Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, is het nodig dat
verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de MDMA en 2C-B en dat hij hier ook
beschikkingsmacht over had. De rechtbank oordeelt als volgt.
In de slaapkamer van verdachte worden onder meer twee zakjes gevonden, die blijkens laboratoriumonderzoek een hoeveelheid van 250 gram MDMA en 318 gram 2C-B blijken te bevatten. Het verweer van de raadsman, dat de keten van bewijs niet volledig is, gaat niet meer op nu het Openbaar Ministerie tijdens het onderzoek ter terechtzitting de kennisgevingen van inbeslagname van de verdovende middelen – aangetroffen in de woning van verdachte – heeft verstrekt. Deze kennisgevingen ondersteunen de bevindingen bij de doorzoeking. Het laboratoriumonderzoek heeft zich op deze kennisgevingen van inbeslagname gebaseerd, in combinatie met het uiterlijk van het materiaal.
De rechtbank leidt de wetenschap van verdachte van deze twee zakjes af uit het feit dat deze zijn aangetroffen in de enige slaapruimte in de woning. Ook heeft verdachte hierover beschikkingsmacht gehad, nu hij als hoofdbewoner vrijelijk toegang had tot iedere ruimte in de woning. Verdachte heeft ook erkend dat hij een grote hoeveelheid 2C-B en MDMA in huis had.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid van 250 gram MDMA en 318 gram 2C-B.
Feit 4
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bekennende verklaring van verdachte en het wapenrapport in het dossier bewezen is dat verdachte een ploertendoder voorhanden heeft gehad.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Feit 3
op 3 mei 2024 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 250 gram MDMA en 318 gram van een materiaal bevattende 2C-B, zijnde telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
op 3 mei 2024 te Amsterdam, een wapen, van categorie I, onder 3° van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten dient te worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk en met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het onvoorwaardelijke strafdeel gelijk te laten zijn aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Om die reden heeft de raadsman ook verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een forse hoeveelheid MDMA en 2C-B. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van harddrugs een ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast zorgen harddrugs maatschappelijk gezien voor veel schade. De handel in harddrugs speelt zich af in een crimineel circuit, waarin het gebruik van (excessief) geweld geen uitzondering is en een eigen (schaduw)economie wordt gedraaid. Het bezit en de verspreiding van deze middelen dient daarom te worden tegengegaan. Daarnaast heeft verdachte een ploertendoder voorhanden gehad, dat als wapen gebruikt kan worden en waarmee zo ernstig letsel kan worden toegebracht.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank verder gelet op het strafblad van verdachte van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte weliswaar eerder is veroordeeld, maar niet voor drugs- of wapengerelateerde feiten, zodat de rechtbank dit neutraal meeweegt in de strafbepaling.
Daarnaast heeft de rechtbank gekeken naar de afspraken tussen rechtbanken over straffen (de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting), waaruit als uitgangspunt volgt dat het aanwezig hebben van een hoeveelheid van 500 tot 1000 gram harddrugs een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden rechtvaardigt. De rechtbank is van oordeel dat er in deze zaak geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden passend en geboden.
7.4.
Opheffing voorlopige hechtenis
Gelet op de duur van de op te leggen straf en de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, heeft de rechtbank bevolen dat de voorlopige hechtenis van verdachte per 1 augustus 2024 moet worden opgeheven. Dit bevel is apart geminuteerd.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6497447);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497456);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497415);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497424);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497421);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497408);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6497410);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497400);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497403);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497475);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497476);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497478);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497477);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6497480);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6497481);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497485);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497489);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497492);
  • 1 STK Poeder (G6497495);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497497);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497499);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497504);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497505);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6497512);
  • 1 STK Ploertendoder (G412360).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen verdovende middelen en de ploertendoder dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank
De inbeslaggenomen hoeveelheid MDMA en 2C-B dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze hoeveelheid het onder feit 3 bewezen verklaarde is begaan.
De overige verdovende middelen en de ploertendoder die in het onderzoek naar verdachte in beslag zijn genomen, zijn op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht eveneens vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is immers in strijd met de wet of het algemeen belang.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 13 en 55 van de Wet Wapens en Munitie en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6497447);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497456);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497415);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497424);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497421);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497408);
  • 2 STK Verdovende Middelen (G6497410);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497400);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497403);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497475);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497476);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497478);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497477);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6497480);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6497481);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497485);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497489);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497492);
  • 1 STK Poeder (G6497495);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497497);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497499);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497504);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6497505);
  • 4 STK Verdovende Middelen (G6497512);
  • 1 STK Ploertendoder (G412360).
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 1 augustus 2024.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2024.