ECLI:NL:RBAMS:2024:5057

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
13/040152-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor afpersing en pogingen daartoe met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 48-jarige man, die werd beschuldigd van afpersing en twee pogingen daartoe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het afpersen van drie slachtoffers, waarbij hij geweld en bedreiging met geweld heeft gebruikt. De feiten vonden plaats op 13 januari, 31 januari en 2 februari 2024 in Amsterdam, waarbij de verdachte telkens een mes gebruikte om de slachtoffers te dwingen geld af te geven. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een klinische opname in een forensische zorginstelling en een meldplicht bij de reclassering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in de strafoplegging. De verdachte heeft tijdens de zitting spijt betuigd en open gestaan voor mediation met de slachtoffers, wat door de rechtbank werd aangemoedigd. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waarbij de rechtbank rekening hield met de aard van de schade en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/040152-24
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D.F. Jironet-Loewe, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J.J. Zwaan, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. afpersing van [aangever 1] op 13 januari 2024 te Amsterdam door middel van geweld en/of bedreiging met geweld;
2. een poging tot afpersing van [aangever 2] op 31 januari 2024 te Amsterdam door middel van geweld en/of bedreiging met geweld;
3. een poging tot afpersing van [aangever 3] op 2 februari 2024 te Amsterdam door middel van geweld en/of bedreiging met geweld.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan
worden bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde feiten schuldig heeft gemaakt.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het
oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft
gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing en de twee pogingen daartoe.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen, die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIbenoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 13 januari 2024 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van 60 euro, dat geheel aan de winkel Albert Heijn gelegen op [locatie 1] , toebehoorde, door bij de servicebalie van de Albert Heijn gelegen aan [locatie 1]
- een mes tevoorschijn te halen en
- dit mes aan [aangever 1] te tonen en
- dit mes tegen de servicebalie en de kassalade van de servicebalie van de
Albert Heijn te houden en
- daarbij tegen die [aangever 1] te zeggen: "Dit is een overval, doe de kassalade open"
En "Geef mij al het briefgeld";
2.
op 31 januari 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag,
dat aan de winkel Albert Heijn, gelegen op [locatie 2] , toebehoorde
- naar de servicebalie van de Albert Heijn gelegen aan [locatie 2] is gelopen
en
- bij de balie en/of kassa tegen die [aangever 2] heeft gezegd "Open je laden." en
- daarbij een mes in zijn handen heeft gehouden en dat mes aan die [aangever 2]
heeft getoond en
- naar de kassalade heeft gegrepen, en deze kassalade heen en weer heeft bewogen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 2 februari 2024 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 3] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, dat aan de winkel Etos (ETOS BEAUTY CASE) gelegen aan [locatie 3] toebehoorde
- naar de kassabalie van de Etos, gelegen aan [locatie 3] , is gelopen en
- een mes tevoorschijn heeft gehaald en
- over de kassabalie heen heeft geleund en
- het mes in de richting van die [aangever 3] heeft gehouden en
- daarbij tegen die [aangever 3] heeft gezegd: "Geld nu. Geld nu of anders ga ik jou
ook steken. Kassa open" en
- met zijn hand tegen de kassalade heeft geslagen en
- tegen die [aangever 3] heeft gezegd: "Dit moet open dit moet open, geld."
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en een proeftijd van drie jaren. De officier van justitie heeft daarbij
gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd op te
leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van de voorlopige hechtenis plus één maand , zodat in die maand voor verdachte een plek in de forensische verslavingskliniek kan worden gerealiseerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de
vaststelling van de duur daarvan in bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een voltooide winkeloverval en twee pogingen daartoe. Hierbij heeft verdachte telkens onder bedreiging van een mes geëist dat de kassalade moest worden geopend. Dat dit voor de betreffende medewerksters een angstige en traumatische gebeurtenis is geweest, volgt onder meer uit de slachtofferverklaring van het slachtoffer [aangever 3] . Zij verklaart enkele maanden na het incident nog altijd te kampen met angstgevoelens. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan de in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid en die bij de slachtoffers in het bijzonder.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 9 april 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van winkelovervallen.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 30 april 2024, opgesteld door GZ-psycholoog drs. W. Groen. De psycholoog heeft, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan stoornissen. Uit het psychologisch onderzoek volgt dat verdachte lijdt aan een posttraumatische-stressstoornis (PTSS) en dat hij daarnaast zowel een ernstige stoornis in het gebruik van cocaïne als een persoonlijkheidsstoornis met
antisociale en borderline trekken heeft. Volgens de psycholoog waren deze stoornissen
ook aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Ook kan worden
vastgesteld dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van
de ten laste gelegde feiten direct door deze stoornissen werden beïnvloed. Ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten zou verdachte ambulant behandeld worden, maar deze behandeling kwam niet van de grond. Dit zorgde voor een toename van spanning en frustratie bij verdachte. Verdachte beschikt over onvoldoende adequate copingvaardigheden om hiermee om te gaan. Hij verviel in het gebruik van cocaïne en alcohol om zo de negatieve gevoelens, getriggerd vanuit zijn PTSS, en de spanningen en frustraties rondom het niet van de grond komen van de hulpverlening en begeleiding te verdoven. Om aan geld te komen om zijn middelengebruik te bekostigen, pleegde hij de tenlastegelegde feiten. Ten tijde van het plegen van alle drie de feiten zou verdachte onder invloed van alcohol en drugs zijn geweest, waardoor de reeds beperkte impulscontrole nog verder verlaagd was. Het gebruik van middelen is echter sterk verweven met de problematiek van verdachte. De psycholoog adviseert om bij een bewezenverklaring de ten laste gelegde feiten daarom in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportage over en is het met de officier van justitie en de raadsman eens dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 15 juli 2024.
De reclassering adviseert om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname in forensische zorginstelling [naam instelling] . Ook wordt een contactverbod met het slachtoffer [aangever 3] en een locatieverbod voor [straatnaam] geadviseerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de bewezen verklaarde feiten enkel het opleggen van een gevangenisstraf gepast, zoals ook de afspraken tussen rechtbanken over straffen (LOVS oriëntatiepunten) aanwijzen. Een langdurige gevangenisstraf conform de LOVS oriëntatiepunten, waarbij een behandeltraject nog lang op zich zal laten wachten, wordt door de rechtbank echter niet wenselijk geacht. De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman in die zin dat de focus nu moet liggen op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten door middel van een intensieve klinische behandeling. Het lijkt erop dat verdachte eerder niet altijd de hulp heeft gehad die hij nodig heeft en hij er nu voor open staat om met zichzelf en zijn complexe (verslavings)problematiek aan de slag te gaan. De rechtbank acht het daarom van groot belang dat aan verdachte een straf wordt opgelegd die zowel gericht is op de behandeling van het middelengebruik als op de onderliggende stoornissen bij verdachte. Om ervoor te zorgen dat deze behandeling zo spoedig mogelijk kan aanvangen, zal de rechtbank een gevangenisstraf opleggen gelijk aan de duur van het voorarrest plus twee maanden. Op deze manier blijft er voldoende tijd over om een overbruggingsplek voor verdachte te regelen, zoals de reclassering heeft geadviseerd. Aan de onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een fors voorwaardelijk deel worden gekoppeld, dat enerzijds recht doet aan de ernst van de gepleegde feiten en anderzijds als een stok achter de deur moet werken voor verdachte om zijn behandelingstraject succesvol af te ronden. Aan dit voorwaardelijk deel zullen de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, te weten een meldplicht, het meewerken aan een begeleid wonen-traject, aan schuldhulpverlening en aan middelencontroles.
Het door de reclassering geadviseerde contactverbod met het slachtoffer [aangever 3] wordt door de rechtbank niet noodzakelijk geacht, omdat verdachte niet bekend is met het woonadres van het slachtoffer en zij inmiddels niet meer werkzaam is bij de vestiging van de Etos aan [straatnaam] . Om die reden zal de rechtbank ook geen locatieverbod voor deze vestiging van de Etos opleggen.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, waarvan zeven maanden voorwaardelijk en met aftrek van het voorarrest passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal een proeftijd van drie jaren worden verbonden, met daaraan gekoppeld de bovengenoemde bijzondere voorwaarden. Deze proeftijd is langer dan de gebruikelijke proeftijd van twee jaren, omdat de rechtbank herhalingsgevaar ziet en het van belang acht dat verdachte gedurende langere tijd gemonitord kan worden door de reclassering. Daarbij komt dat nog niet duidelijk is hoeveel tijd er gepaard zal gaan met de invulling en realisatie van de bijzondere voorwaarden.
Los van de strafmaatoverweging merkt de rechtbank op dat verdachte ter terechtzitting een spijtbetuiging heeft afgelegd en heeft aangegeven open te staan voor een mediationgesprek met de slachtoffers. De raadsrouw van slachtoffer [aangever 3] heeft desgevraagd bevestigd dat zij deze mogelijkheid zou voorleggen aan haar cliënte. De rechtbank moedigt een dergelijk contact aan en hoopt dat partijen hiertoe komen in begeleide setting, zodat dit kan bijdragen aan hun verwerking van de gebeurtenissen.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 1 STK Mes (G6457872);
  • 1 STK Mes (G6457867).
De officier van justitie heeft gevorderd de inbeslaggenomen messen te onttrekken aan het verkeer.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen messen teruggegeven dienen te worden aan de rechtmatige eigenaar.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet geen reden om de messen te onttrekken aan het verkeer, nu het hier om keukenmessen gaat die eigendom waren van de Stichting [naam stichting] , bij welke stichting verdachte ten tijde van het plegen van de feiten verbleef. De messen dienen te worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, te weten Stichting [naam stichting] , gevestigd op [adres 2] .

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 2] vordert een bedrag van € 1.500,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een bedrag van € 1.848,03 aan vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 5.000,- als vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] geheel kan worden toegewezen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] heeft de officier van justitie verzocht het immateriële gedeelte te matigen en het materiële gedeelte geheel toe te wijzen, met toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze niet is ondertekend. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 3] heeft de raadsman verzocht het materiële gedeelte van de vordering gedeeltelijk af te wijzen en het immateriële gedeelte te matigen.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
De vordering van de benadeelde partij [aangever 2]
De rechtbank stelt vast dat het verzoek tot schadevergoeding van €1500,- aan immateriële schade de benadeelde partij [aangever 2] niet is ondertekend. De rechtbank zal over dit verzuim heen stappen nu [aangever 2] wel een zogenaamd “wensenformulier” heeft ingevuld en ondertekend waarin zij aangeeft schade te willen vorderen. Ook is de naam van een slachtoffercoördinator ingevuld op het verzoek tot schadevergoeding, waaruit de rechtbank afleidt dat die coördinator is ingeschakelde om het verzoek tot schadevergoeding mede te doen opstellen. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank ervan uit gaat dat [aangever 2] het verzoek tot schadevergoeding heeft ingediend.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, zal ten aanzien van de immateriële schade - die [aangever 2] door toedoen van verdachte heeft geleden – tot aan het bedrag van € 1.000,- (duizend euro) worden toegekend.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten 2 februari 2024. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.
De vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
Ten aanzien van het verzoek tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 3] is de rechtbank van oordeel dat er teveel onduidelijkheid bestaat over de gevorderde loonkosten. Op de overgelegde salarisspecificaties staat vermeld dat er een schriftelijke arbeidsovereenkomst met de benadeelde partij is aangegaan, niet zijnde een oproepovereenkomst, op basis waarvan zij vierentwintig uren contracturen heeft.. Desgevraagd kon de raadsvrouw van [aangever 3] ter zitting geen antwoord geven op de vragen naar de arbeidsverhouding en waarom de gevorderde loonkosten in de periode van ziekte niet zijn doorbetaald door haar werkgever. Behandeling van dit gedeelte van de vordering levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk verklaren in dit gedeelte van de vordering en bepalen dat deze bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. De gevorderde vergoeding van het bedrag van € 385,- ten aanzien van het eigen risico van de ziektekostenverzekering zijn naar het oordeel van de rechtbank wel geheel toewijsbaar. Voldoende onderbouwd is dat dit bedrag als rechtstreekse schade in de zin van het Wetboek van Strafvordering kan worden aangemerkt. In tegenstelling tot wat de raadsman heeft bepleit, zullen de gemaakte laboratoriumkosten hier niet van worden afgetrokken. Uit het overgelegde overzicht Zorgkosten 2024 blijk dat deze kosten zijn vergoed uit de basisverzekering en daarmee niet onder het eigen risico vallen.
Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die in vergelijkbare zaken worden toegewezen, zal ten aanzien van de immateriële schade - die [aangever 3] door toedoen van verdachte heeft geleden - een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) worden toegekend.
De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum, te weten 2 februari 2024. De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
afpersing
Feit 2 en feit 3
telkens: poging tot afpersing
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
7 (zeven) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
3 (drie) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Tactus Verslavingszorg op het adres [adres 3] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • zich laat opnemen in [naam instelling] of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
  • zich na de klinische opname laat behandelen door een nader te noemen zorginstelling of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • na de klinische opname verblijft in een nader te noemen instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Gelast de
teruggaveaan Stichting [naam stichting] Amsterdam van:
  • 1 STK Mes (G6457872);
  • 1 STK Mes (G6457867).
Wijstde vordering van de benadeelde partij [aangever 3]
gedeeltelijk toetot een bedrag van € 385,- (driehondervijfentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 3] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op om ten behoeve van [aangever 3] aan de Staat een bedrag van € 1.385,- (dertienhonderdvijfentachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 23 (drieëntwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijstde vordering van de benadeelde partij [aangever 2] gedeeltelijk
toetot een bedrag van € 1.000,- (duizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Wijst de vordering voor het overige af.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever 2] .
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op om ten behoeve van [aangever 2] aan de Staat een bedrag van € 1.000 (duizend euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 2 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 20 (twintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De rechtbank bepaalt dat als en voor zover door of namens verdachte is voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2024.
[.]