ECLI:NL:RBAMS:2024:5056

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
13/069065-24 (Zaak A) en 13-146631-24 (Zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 21-jarige man voor drugshandel, bezit van verdovende middelen en witwassen

Op 13 augustus 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 21-jarige man, die werd beschuldigd van het medeplegen van de handel in cocaïne, het bezit van verdovende middelen en witwassen. De zaak omvatte twee parketnummers: 13/069065-24 (Zaak A) en 13-146631-24 (Zaak B). De rechtbank oordeelde dat de verdachte gedurende een periode van drie maanden actief betrokken was bij de handel in cocaïne, waarbij hij ook andere verdovende middelen zoals MDMA en metamfetamine in zijn bezit had. De verdachte werd op 27 februari 2024 betrapt met aanzienlijke hoeveelheden drugs en een geldbedrag van € 10.450,-, dat hij had verborgen om de herkomst te verhullen. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 200 uur. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten, waaronder het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en het voorhanden hebben van munitie. De rechtbank hechtte veel waarde aan de ernst van de feiten en de impact van drugshandel op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/069065-24 (Zaak A) en 13-146631-24 (Zaak B)
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.J. Römer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – kort samengevat ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Feit 1
het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 66 gram cocaïne, 39,9 gram MDMA en 85,5 gram metamfetamine op 27 februari 2024 te Amsterdam;
Feit 2
het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 12,56 kilogram hasjiesj op 27 februari 2024 te Amsterdam;
Feit 3
het medeplegen van de handel in cocaïne in de periode van 1 november 2023 tot en met 26 februari 2024 te Amsterdam;
Feit 4
het voorhanden hebben van twee patroonmagazijnen en 480 patronen op 27 februari 2024 te Amsterdam;
Feit 5
het (eenvoudig) (schuld)witwassen van een geldbedrag van € 10.450,- op 27 februari 2024 te Amsterdam
Zaak B
Feit 1
het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 6,72 gram metamfetamine en 7,48 gram cocaïne op 16 november 2023 te Amsterdam;
Feit 2
het voorhanden hebben van 50 patronen op 16 november 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van het in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken, nu de ten laste gelegde hoeveelheid van 66 gram cocaïne niet definitief is getest. Verder heeft de officier van justitie gesteld dat ten aanzien van het in zaak A onder feit 3 ten laste gelegde feit, in afwijking van de tenlastelegging, een pleegperiode vanaf 26 november 2023 tot en met 26 februari 2024 kan worden bewezen. Met betrekking tot het in zaak A onder feit 5 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte de vindplaats van het geldbedrag heeft verhuld.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van de aan hem in zaak A onder feit 1 ten laste gelegde hoeveelheid cocaïne. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat ten aanzien van het in zaak A onder feit 5 ten laste gelegde feit enkel het verborgen houden voor de rechthebbende kan worden bewezen. Ten aanzien van een bewezenverklaring van de overige feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
Inleiding
Het politieonderzoek is gestart naar aanleiding van een melding over het dealen vanuit een auto bij winkelcentrum [naam 1] . [1] Bij een observatie van de auto wordt gezien dat deze naar het woonadres van verdachte rijdt en dat de bestuurder van de auto samen met verdachte de garagebox bij de woning van verdachte betreedt. [2] Ook op een ander moment wordt gezien dat er in de nachtelijke uren voortdurend beweging is in en rondom de garagebox aan [adres 1] H. [3] Omdat het vermoeden bestaat dat de garagebox wordt gebruikt als mogelijke ‘stashlocatie’ van verdovende middelen, wordt besloten om deze te doorzoeken. Op het moment van binnentreden staat verdachte bij het toilet, waar wordt waargenomen dat hij vermoedelijk verdovende middelen aan het doorspoelen is. [4] Achter de plafondplaten bij het toilet worden twee enveloppen aangetroffen met daarin meer dan € 10.000,- in verschillende coupures. [5] Bij de doorzoeking in de garagebox en in de woning van verdachte worden verder onder meer verdovende middelen, kogelpatronen en vermoedelijke ‘dealertelefoons’ aangetroffen. [6]
Feit 1 en feit 2
Voor het bewijs van ‘aanwezig hebben’ in de zin van de Opiumwet, is nodig dat
verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de garagebox en dat hij hier ook beschikkingsmacht over had. De rechtbank oordeelt als volgt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn garagebox ter beschikking heeft gesteld aan vrienden, om op deze manier wat geld bij te verdienen. Hij heeft verklaard niet precies te hebben geweten wat er in de garagebox werd opgeslagen, maar hij had wel het vermoeden dat het om verdovende middelen ging. Bij de doorzoeking in de garagebox van verdachte wordt onder meer een halfopen doos aangetroffen, waarin een grote hoeveelheid pillen en plastic zakjes met poeder zaten. Ook lagen er meerdere tassen in het zicht, waarin blokken zijn gevonden die vanwege hun geur en structuur worden herkend als blokken hasj. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte meer dan alleen een vermoeden moet hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Gelet op alle aangetroffen omstandigheden stelt de rechtbank vast dat hij hier wetenschap van moet hebben gehad. Ook heeft verdachte beschikkingsmacht gehad over de aangetroffen verdovende middelen. De garagebox behoorde bij zijn woning en hij beschikte over de sleutel van de box.
De aangetroffen verdovende middelen in de plastic zakjes zijn getest en blijken een hoeveelheid van 39,9 gram MDMA en 58,5 gram metamfetamine te bevatten. De rechtbank zal ten aanzien van feit 1 enkel het bezit van deze verdovende middelen bewezen verklaren, nu de ten laste gelegde 66 gram cocaïne niet definitief is getest. De blokken hasj zijn als zodanig bemonsterd en blijken een totaalgewicht van 12,56 kilogram te hebben. De rechtbank acht daarom eveneens bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid van 12,56 kilogram hasjiesj.
Feit 3
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij na verloop van tijd, rond november 2023, zelf ook pakketjes met cocaïne is gaan wegbrengen. Hij kreeg hiervoor contant betaald of via een zogeheten ‘tikkie’. Verdachte heeft ontkend onder de naam ‘ [naam 2] ’ drugs te hebben verkocht. Deze gebruikersnaam bleek te zijn gekoppeld aan een Whatsapp-account dat werd aangetroffen op één van de telefoons die in de slaapkamer van verdachte is gevonden.
Op de dag van de aanhouding werd naar deze telefoon een bericht gestuurd met de tekst: “abi 100 wil ik”. De afzender van dit bericht, genaamd [naam 3] , wordt als getuige gehoord en verklaart dat hij had gehoord dat ‘die jongen’ aangehouden was en dat hij hem kent als ‘ [naam 4] ’. [naam 3] verklaart verder dat hij een bericht stuurt naar het telefoonnummer [telefoonnummer] wanneer hij cocaïne wil kopen. Dat telefoonnummer was aan de in de slaapkamer van verdachte aangetroffen iPhone gekoppeld. Als hij ‘100’ vraagt, bedoelt hij daarmee 1 à 2 gram cocaïne. Uit onderzoek aan de telefoon blijkt dat [naam 3] inderdaad drugs heeft besteld en betalingen heeft verricht.
Gelet op de verklaring van de getuige [naam 3] ontstond het vermoeden dat de betreffende telefoon werd gebruikt als ‘dealertelefoon’. Uit verder onderzoek is gebleken dat de telefoon in de periode van 20 november 2023 tot aan de dag van de aanhouding meerdere keren gekoppeld is geweest aan een toestel genaamd ‘iPhone van [verdachte] (2)’ en dat de meest gelogde locatie de straat waarin verdachte woonachtig is betreft. Op basis hiervan, in combinatie met de vindplaats van de telefoon in de slaapkamer van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de gebruiker van de telefoon en het daarbij behorende Whatsapp-account ‘ [naam 2] ’ moet zijn geweest.
In de telefoon worden verder chats met diverse andere gebruikers aangetroffen waarin bestellingen en betalingen worden gedaan. Ook worden menukaarten met daarop de namen van verschillende drugs aangetroffen en wordt gezien dat van de betalingen een administratie wordt bijgehouden. Op 20 november 2023 is hiertoe een zogenaamde ‘poflijst’ aangemaakt. Hierin wordt bijgehouden welke bedragen de afnemers van drugs nog verschuldigd zijn. Gelet op de aanmaakdatum van de ‘poflijst’ kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte in ieder geval sinds 20 november 2023 heeft gehandeld in cocaïne. Op grond van de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de garagebox ook als ‘stashplek’ voor anderen werd gebruikt, in combinatie met de nachtelijke bewegingen bij de garagebox, komt de rechtbank tot de conclusie dat deze handel in een samenwerkingsverband met anderen heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte in de periode van 20 november 2023 tot en met 26 februari 2024 tezamen en in vereniging met anderen cocaïne heeft verkocht, afgeleverd, heeft verstrekt en heeft vervoerd. Daarbij spreekt de rechtbank verdachte partieel vrij van de ten laste gelegde periode vóór 20 november 2023. Hoewel er – gelet op de omvang van het klantenbestand, de openstaande bedragen en de wijze van administratie – aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn dat verdachte zich ook vóór deze datum bezig heeft gehouden met de handel in harddrugs, wordt dit niet met voldoende bewijsmiddelen ondersteund.
Feit 4
Bij de doorzoeking van de garagebox worden in een plastic tas eveneens een tweetal patroonmagazijnen en een forse hoeveelheid patronen aangetroffen. Uit wapenonderzoek volgt dat de betreffende patroonmagazijnen specifiek bestemd zijn voor een pistool. Het voorhanden hebben daarvan is daarmee strafbaar, evenals het voorhanden hebben van de in totaal 483 aangetroffen patronen.
Om tot een bewezenverklaring te komen van het voorhanden hebben van patroonmagazijnen en munitie in de zin van artikel 26 van de Wet Wapens en Munitie, is onder meer vereist dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid daarvan. In dat kader worden volgens vaste jurisprudentie doorgaans de volgende aspecten onderkend: de munitie bevond zich bij of in de directe omgeving van de verdachte, verdachte had enige bewustheid van de aanwezigheid van de munitie en verdachte had beschikkingsmacht over de munitie.
Dat verdachte veelvuldig gebruik maakte van de garagebox betwist hij niet. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarmee ook wetenschap van de patroonmagazijnen en de munitie en de beschikkingsmacht daarover worden vastgesteld. Nu de magazijnen en munitie in een tas in de garagebox van verdachte zijn aangetroffen, moet verdachte zich in meer of mindere mate bewust zijn geweest van de aanwezigheid daarvan. Het feit dat verdachte beschikte over de sleutel van de garagebox toont aan dat hij ook de beschikkingsmacht had.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de aangetroffen patroonmagazijnen en patronen.
Feit 5
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het vermoeden had dat het bedrag dat in de enveloppen achter de plafondplaat is aangetroffen van de handel in verdovende middelen afkomstig was. Gelet op deze verklaring, het aantreffen van de grote hoeveelheden verdovende middelen en het feit dat verdachte gedurende een periode heeft gehandeld in deze verdovende middelen, is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is.
Verder heeft verdachte verklaard het geldbedrag zelf op deze ongebruikelijke plek te hebben neergelegd. De ruimte waar het geld verborgen lag, kon niet zomaar worden ontdekt. Pas na het optillen van de plafondplaat werden de enveloppen met daarin het geld zichtbaar. Dat impliceert naar het oordeel van de rechtbank een doelgerichtheid die past bij witwassen: het handelen was gericht op het bemoeilijken van het zicht op het geldbedrag. Om die reden is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de vindplaats van het geldbedrag heeft verhuld.
De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, door de vindplaats van een geldbedrag afkomstig uit enig misdrijf te verhullen.
Zaak B
Feit 1
In de avond van 16 november 2023 worden bij een fouillering bij verdachte enkele gripzakjes met daarin metamfetamine en cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de bij hem aangetroffen verdovende middelen in opdracht te hebben vervoerd. Gelet op deze bekennende verklaring van verdachte en de bevindingen uit het laboratoriumrapport kan worden bewezen dat verdachte een hoeveelheid van 6,72 gram metamfetamine en 7,48 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad.
Feit 2
Op dezelfde avond wordt in de rechterjaszak van verdachte eveneens een doosje met munitie aangetroffen. Uit wapenonderzoek volgt dat het hier gaat om kogelpatronen, waarvan het voorhanden hebben strafbaar is gesteld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard niet te hebben geweten dat het pakketje dat hij moest wegbrengen munitie bevatte, aangezien hij dit naar eigen zeggen niet door de verpakking heen kon zien. Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte zich echter in meer of mindere mate bewust zijn geweest van het feit dat hij munitie voorhanden had, nu hij gelijktijdig ook al verdovende middelen aan het rondbrengen was en hij verder geen navraag heeft gedaan wat er in het doosje zat De rechtbank acht daarom bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van de bij hem aangetroffen patronen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
Feit 1
op 27 februari 2024 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 39,9 gram MDMA en 58,5 gram metamfetamine, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst 1;
Feit 2
op 27 februari 2024 te Amsterdam, opzettelijk aanwezig heeft gehad 12,56 kilogram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj), zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
Feit 3
in de periode van 20 november 2023 tot en met 26 februari 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 4
op 27 februari 2024 te Amsterdam, onderdelen van een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3°, gelet op artikel 2, lid 1 van Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten twee patroonmagazijnen, zijnde een onderdeel dat van wezenlijke aard is en specifiek bestemd voor een pistool van het merk: Glock, alle modellen, kaliber 9x19mm (synoniem 9mm Luger/Parabellum) en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 480 patronen van het kaliber 9x19 (synoniem 9mm Luger/Parabellum, merk Sellier & Bellot) en 3 patronen van het kaliber 9x19 (synoniem 9mm Luger/ Parabellum, merk Geco) voorhanden heeft gehad;
Feit 5
op 27 februari 2024, te Amsterdam, van een contant geldbedrag van € 10.450,-,
- de werkelijke vindplaats heeft verhuld, door het contante geldbedrag in twee enveloppen te stoppen en vervolgens de enveloppen met het contante geld te verstoppen achter
een plafondplaat in het toilet van de woning aan [adres 1] H te [plaats] , terwijl verdachte, wist dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk -
afkomstig was uit enig misdrijf.
Zaak B
Feit 1
op 16 november 2023 te Amsterdam, opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, 6,72 gram metamfetamine, en 7,48 gram cocaïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Feit 2
op 16 november 2023 te Amsterdam, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten vijftig (50) kogelpatronen, Magtech Fmj (model: volmantel rondneus) van het kaliber .380 auto / 9x17mm voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om het onvoorwaardelijk strafdeel gelijk te laten zijn aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van tenminste drie maanden schuldig gemaakt aan de handel in harddrugs vanuit zijn garagebox. In deze garagebox zijn ook grote hoeveelheden verdovende middelen en munitie aangetroffen. In de jacht naar snel geld heeft verdachte laten zien dat hij weinig geeft om de schadelijke werking van harddrugs voor de gezondheid van de gebruikers en de met drugshandel gepaard gaande criminaliteit en verdere overlast voor de samenleving. Uit het dossier, met name uit de historische gegevens van de telefoons, blijkt dat verdachte veelvuldig heeft gedeald. In een periode van drie maanden zijn chatgesprekken gevoerd met 594 potentiële afnemers en is voor duizenden euro’s aan geld naar verdachte overgemaakt via betaalverzoeken. Hiermee heeft verdachte een faciliterende rol gehad in de keten van harddrugs. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan witwassen. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer en de openbare orde. Deze strafbare gedraging dient dan ook te worden bestreden.
In het kader van de strafoplegging heeft de rechtbank gekeken naar het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Ook heeft de rechtbank gekeken naar de LOVS-oriëntatiepunten voor straftoemeting, waaruit volgt dat voor de bewezen verklaarde feiten in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van meer dan een jaar passend zou zijn. Op basis van de houding van verdachte ter terechtzitting ziet de rechtbank niet veel aanknopingspunten om van dit uitgangspunt af te wijken. Verdachte heeft een enigszins berekenende proceshouding aangenomen en zijn eigen rol waar mogelijk gebagatelliseerd. Deze proceshouding strookt niet met de bij de rechtbank bekende informatie vanuit de reclassering, waarin verdachte als gemotiveerd en meewerkend wordt omschreven. Ook wordt door de reclassering aangegeven dat verdachte zich tot nu toe heeft gehouden aan zijn schorsingsvoorwaarden en zich heeft ingeschreven voor een opleiding. Op basis van deze informatie, in combinatie met de nog jeugdige leeftijd van verdachte, ziet de rechtbank reden om verdachte toch een kans te geven om te laten zien dat hij de door hem kennelijk nieuw ingeslagen weg kan vervolgen. Om die reden zal de rechtbank dan ook het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf gelijk laten zijn aan de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Aan dit onvoorwaardelijke gedeelte wordt zowel een forse voorwaardelijke gevangenisstraf, als een forse taakstraf gekoppeld. Dit is enerzijds bedoeld om recht te doen aan de ernst van de feiten en anderzijds om als een stok achter de deur te werken en verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan het plegen van strafbare feiten. Aan het voorwaardelijk gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf worden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden gekoppeld, waaronder een contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met
aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee
jaren en een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Daarbij zal de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen, nu verdachte het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft uitgezeten.

8.Het beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
Zaak A
  • 2 STK Patroonhouder (G6468132);
  • 1 DV Patroon (G6468135);
  • 13,5 GR Verdovende Middelen (G6468952);
  • 5,5 KG Verdovende Middelen (G6468142);
  • 626 GR Verdovende Middelen (G6468131);
  • 660 GR Verdovende Middelen (G6468134);
  • 5 GR Verdovende Middelen (G6468125);
  • 16,1 GR Verdovende Middelen (G6468119);
  • 1 STK Weegschaal (G6468093);
  • 1 STK Schep (G6468103);
  • 1 STK Zak (G6468129);
  • 1 STK Papier (G6468958);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6468107);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6468120);
  • 7 STK Verdovende Middelen (G6468084);
  • 2,3 KG Verdovende Middelen (G6468104);
  • 58 STK Verdovende Middelen (G6468146);
  • 122 GR Verdovende Middelen (G6468110);
  • 66 GR Verdovende Middelen (G6468121);
  • 66 GR Verdovende Middelen (G6468124);
  • 77,55 GR Verdovende Middelen (G6468128);
  • 236 STK Verdovende Middelen (G6468140);
  • 1 STK Telefoontoestel (G6468144);
  • 1 STK Telefoontoestel (G6468147);
  • 40,- EUR (G6468136);
  • 10.410,- EUR (G6468137).
Zaak B
  • 500,- EUR (G6424056);
  • 340 EUR (G6424059);
  • 10 EUR (G6424060);
  • 5 EUR (G6424061);
  • 9 STK Verdovende Middelen (G642404);
  • 9 STK Verdovende Middelen (G6424046);
  • 9 STK Verdovende Middelen (G6424049);
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inbeslaggenomen geldbedragen verbeurd dienen te worden verklaard en dat de overige inbeslaggenomen goederen dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
De inbeslaggenomen MDMA, metamfetamine en hasjiesj dienen te worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in zaak A onder feit 1 en feit 2 bewezenverklaarde is begaan. Ook de twee telefoons dienen te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien deze zijn gebruikt als ‘dealertelefoons’ waarmee het in zaak A onder feit 3 bewezenverklaarde is begaan. Daarnaast dienen ook de patroonhouders en de munitie te worden onttrokken aan het verkeer, nu hiermee het in zaak A onder feit 4 bewezenverklaarde is begaan. De overige verdovende middelen die in het onderzoek naar verdachte in beslag zijn genomen, zijn op grond van artikel 36d van het Wetboek van Strafrecht eveneens vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is immers in strijd met de wet of het algemeen belang.
Het inbeslaggenomen geldbedrag van € 10.410,- dat aan verdachte toebehoort, dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dit geldbedrag door middel van het in zaak A onder feit 3 bewezen geachte feit is verkregen. Ook de herkomst van het geldbedrag van € 40,- houdt verband met het strafbare feit en zal verbeurd worden verklaard.
De inbeslaggenomen schep (met daarop residu van cocaïne), de gripzakjes en het papier voor ponypacks, die aan verdachte toebehoren, dienen eveneens verbeurd te worden verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in zaak A onder feit 3 bewezen geachte is begaan.
Zaak B
De inbeslaggenomen hoeveelheid metamfetamine en cocaïne dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het in zaak B onder feit 1 bewezenverklaarde is begaan. Het inbeslaggenomen geldbedrag van in totaal € 855,- dat aan verdachte toebehoort, dient verbeurd te worden verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dit geldbedrag kan worden aangemerkt als een handelsbedrag dat door middel van het in zaak B onder feit 1 bewezen geachte feit is verkregen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Feit 5
witwassen.
Zaak B
Feit 1
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich blijft melden op afspraken bij Reclassering Nederland op het adres [adres 2] , zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
  • actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa of een andere door de reclassering te bepalen gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider. Indien gedurende het toezicht blijkt dat de CoVa training onvoldoende aansluit en een behandeling passender lijkt, dan werkt veroordeelde mee aan een intake (en mogelijk daaruit voortkomende behandeling) bij de Waag of een soortgelijke instelling.
  • op geen enkele wijze – direct of indirect – contact opneemt met [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedag 2] 2003 te [geboorteplaats 2] en [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedag 3] 2004 te [geboorteplaats 3] , zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk of een opleiding, met een vaste structuur.
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf voor de duur van
200 (tweehonderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
  • 2 STK Patroonhouder (G6468132);
  • 1 DV Patroon (G6468135);
  • 13,5 GR Verdovende Middelen (G6468952);
  • 5,5 KG Verdovende Middelen (G6468142);
  • 626 GR Verdovende Middelen (G6468131);
  • 660 GR Verdovende Middelen (G6468134);
  • 5 GR Verdovende Middelen (G6468125);
  • 16,1 GR Verdovende Middelen (G6468119);
  • 1 STK Verdovende Middelen (G6468107);
  • 3 STK Verdovende Middelen (G6468120);
  • 7 STK Verdovende Middelen (G6468084);
  • 2,3 KG Verdovende Middelen (G6468104);
  • 58 STK Verdovende Middelen (G6468146);
  • 122 GR Verdovende Middelen (G6468110);
  • 66 GR Verdovende Middelen (G6468121);
  • 66 GR Verdovende Middelen (G6468124);
  • 77,55 GR Verdovende Middelen (G6468128);
  • 236 STK Verdovende Middelen (G6468140);
  • 1 STK Telefoontoestel (G6468144);
  • 1 STK Telefoontoestel (G6468147);
Verklaart
verbeurd:
  • 1 STK Weegschaal (G6468093);
  • 1 STK Schep (G6468103);
  • 1 STK Zak (G6468129);
  • 1 STK Papier (G6468958);
  • 10.410,- EUR (G6468137).
  • 40,- EUR (G6468136);
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. A.H.E. van der Pol en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2024.
[.]
[.]12 [.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]
[.]

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen startinformatie [verdachte] d.d. 28 februari 2024, p. 1.
2.Proces-verbaal van bevindingen startinformatie [verdachte] d.d. 28 februari 2024, p. 2.
3.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek box [adres 3] d.d. 27 februari 2024, p. 6-9.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 februari 2024, p. 11.
5.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 27 februari 2024, p. 16.
6.Proces-verbaal doorzoeking ter inbeslagneming d.d. 27 februari 2024, p. 18 en proces-verbaal van bevindingen doorzoeking box d.d. 27 februari 2024, p. 29.