ECLI:NL:RBAMS:2024:5022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
11010065 \ CV EXPL 24-3112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverschuldigde betaling van VvE bijdragen door huurder; beroep op artikel 6:30 BW en gerechtvaardigd vertrouwen faalt

In deze zaak vorderde [eiser], huurder van een appartement, terugbetaling van VvE-bijdragen die hij tussen februari 2016 en april 2023 had betaald. Hij stelde dat hij deze bedragen onverschuldigd had betaald, omdat de betalingsverplichting op de eigenaren rustte. De VvE betwistte dit en voerde aan dat [eiser] wist dat hij voor de eigenaren betaalde en dat er gerechtvaardigd vertrouwen bestond dat hij dit deed. De kantonrechter oordeelde echter dat [eiser] niet wist dat hij de betalingen voor de eigenaren deed en dat er geen rechtsgrond was voor de betalingen. De VvE kon niet aantonen dat [eiser] zich bewust was van zijn rol en dat hij de betalingen met de intentie deed om voor de eigenaren te betalen. De kantonrechter concludeerde dat de vordering van [eiser] niet was verjaard, omdat hij pas in april 2023 zich bewust werd van het feit dat hij niet verplicht was om de bijdragen te betalen. De vordering werd toegewezen, en de VvE werd veroordeeld tot terugbetaling van € 5.121,84, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 15 juni 2023. De proceskosten werden ook aan de VvE opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11010065 \ CV EXPL 24-3112
Vonnis van 9 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. W. de Ruijter,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAARS [gedaagde],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: VvE,
gemachtigde: mr. W.M. van Agt.

1.Waar gaat deze zaak over?

1.1.
[eiser] is huurder van het appartement [adres 1] . In de periode van februari 2016 tot en met april 2023 heeft hij de VvE bijdragen betaald. [eiser] is van mening dat hij als huurder deze bedragen niet hoefde te betalen. Hij beroept zich daarom op onverschuldigde betaling en vordert de VvE bijdragen terug. De VvE stelt dat [eiser] wist dat de betalingsverplichting op de eigenaren rustte en dat [eiser] de bedragen heeft betaald voor de eigenaren. Er is dus niet onverschuldigd betaald. Verder stelt de VvE dat indien er wel onverschuldigd is betaald, zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eiser] betaalde voor of namens de eigenaren. Tot slot stelt VvE dat een deel van de vordering is verjaard.
1.2.
De kantonrechter geeft [eiser] gelijk. De verweren van de VvE gaan niet op. Zij moet daarom de bedragen terugbetalen aan [eiser] .

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 maart 2024, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
- het tussenvonnis van 31 mei 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 11 juli 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

3.De feiten

3.1.
De VvE is ontstaan op 10 juli 2012 door splitsing waaruit zes appartementsrechten zijn ontstaan (index 1 t/m 6). Index 4 is vervolgens op 12 december 2013 ondergesplitst en is sindsdien bekend als index 7 (dit is het appartement met nummer [adres 1] , gelegen op de derde verdieping aan de voorzijde) en index 8 (appartement [adres 2] , ook op de derde verdieping en gelegen aan de achterzijde).
3.2.
In de (onder-)splitsingsakte is opgenomen dat de ondersplitsing slechts één gezamenlijke stem kan uitbrengen in de hoofdsplitsing en dat alle eigenaren hoofdelijk gehouden zijn tot betaling van de VvE-bijdrage (hierna:
de bijdrage).
3.3.
[adres 1] (hierna:
[adres 1]) is sinds 1 juli 2015 in eigendom van de heer [naam 1] en de heer [naam 2] (hierna samen:
de eigenaren).
3.4.
Sinds 1 juli 2015 verhuren de eigenaren hun appartement aan [eiser] .
3.5.
Op 14 juli 2015 heeft [eiser] een brief ontvangen van de VvE gericht aan de eigenaren. In deze brief wordt door de VvE aangegeven dat de ondergesplitste vereniging niet bij hen bekend is en dat de eigenaren contact moeten opnemen met de VvE voor de administratie. [eiser] heeft deze brief afgegeven bij [naam 2] .
3.6.
Kort daarna heeft [eiser] contact gehad met de achterbuurman die op dat moment woonde op [adres 2] en ook een brief van de VvE had ontvangen. [eiser] heeft daarna contact opgenomen met de eigenaren over de brief. Op 20 augustus 2015 heeft [eiser] als reactie op de brief een mail gestuurd aan de VvE en deze afgesloten met zijn naam en de naam van de achterbuurman.
3.7.
Op 26 januari 2016 heeft de VvE een aanmaning gestuurd voor een bedrag van
€ 550,44, gericht aan [adres 1] en [adres 2] voor een betalingsachterstand in de VvE kosten. [eiser] heeft dit bedrag, samen met de achterbuurman, op 3 februari 2016 betaald met als bankomschrijving [adres 1] en [adres 2] .
3.8.
[eiser] en de achterbuurman hebben vanaf dat moment samen de VvE bijdragen betaald. De achterbuurman heeft elke maand zijn deel overgemaakt naar [eiser] , waarna [eiser] dit vervolgens heeft betaald aan de VvE samen met de bijdrage voor [adres 1] .
3.9.
De achterbuurman is op 19 juli 2019 verhuisd. Het appartement is verkocht aan de heer en mevrouw [naam 3] . De betalingsconstructie die [eiser] had met de achterbuurman is vervolgens voortgezet met deze nieuwe achterburen.
3.10.
Vanaf mei 2023 worden de bijdragen voor [adres 1] niet meer betaald door [eiser] , maar door de eigenaren.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de VvE bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 5.121,84, vermeerderd met de wettelijke rente over de onverschuldigde betaalde bijdragen vanaf de vervaldatum, zijnde de eerste van de betreffende maand en kosten.
4.2.
[eiser] heeft sinds februari 2016 € 5.121,84 aan VvE-bijdragen betaald. Volgens [eiser] is er geen rechtsgrond voor deze bijdragen. [eiser] heeft toegelicht dat hij als huurder van het appartement geen bijdrage hoeft te betalen. Het is namelijk aan de eigenaren om dit te betalen. [eiser] grondt zijn vordering op onverschuldigde betaling.
4.3.
De VvE voert verweer. De VvE concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de proceskosten, vermeerderd met de rente.
4.4.
In het kader van haar verweer heeft de VvE – samengevat – het volgende aangevoerd. Allereerst betwist de VvE dat er geen rechtsgrond is voor de betalingen. Zij voert aan dat de rechtsgrond artikel 6:30 Burgerlijk Wetboek (hierna:
BW) is. [eiser] heeft de bedragen betaald voor de eigenaren. De VvE voert verder aan dat, als er wel sprake zou zijn van onverschuldigde betaling, de VvE er gerechtvaardigd op heeft vertrouwd dat [eiser] de bijdragen voor of namens de eigenaren heeft betaald. Tot slot voert de VvE aan dat de vordering ten aanzien van de betalingen vóór 31 mei 2018 is verjaard.
4.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Partijen zijn het erover eens dat [eiser] de bijdragen, waarvan hij terugbetaling vordert, heeft betaald. Verder is niet in geschil dat de bijdragen eigenaarslasten zijn. De kantonrechter komt tot het oordeel dat de bijdragen onverschuldigd zijn betaald en dat de vordering niet is verjaard. De vordering wordt daarom (grotendeels) toegewezen. Dat oordeel wordt hierna toegelicht waarbij puntsgewijs wordt ingegaan op de verweren van de VvE.
Nakoming door een derde
5.2.
Uit artikel 6:30 BW volgt dat een schuld niet alleen door de schuldenaar zelf, maar ook door een derde kan worden voldaan. Voor een geslaagd beroep op dit artikel moet [eiser] zich 1) ervan bewust zijn geweest dat de verbintenis om bijdragen te betalen rust op de eigenaren en 2) hebben beoogd die verbintenis te voldoen voor de eigenaren.
5.3.
De VvE voert ter onderbouwing van haar stelling aan dat appartementseigenaren van rechtswege lid zijn van de VvE en zij dienen als gevolg daarvan maandelijkse bijdragen te betalen. [eiser] wist dat hij geen eigenaar was van het appartement en heeft toch - uit eigen beweging - bijdragen betaald. Uit de omschrijving van de betalingen blijkt ook duidelijk dat het om bijdragen gaat voor het appartement dat [eiser] huurt. Deze omstandigheden maken dat het niet anders kan dan dat [eiser] zich ervan bewust was dat hij de betalingen deed voor een ander dan hemzelf en ook beoogd heeft om deze te voldoen. Dit blijkt nog meer uit het feit dat [eiser] niet alleen voor de eigenaren, maar ook voor de achterbuurman binnen de ondersplitsing bijdragen heeft geïncasseerd namens het hoofdappartement, aldus de VvE.
5.4.
[eiser] heeft hier tegenin gebracht dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de bijdragen voor zijn rekening kwamen, net zoals dat de kosten van ‘gas, water en licht’ ook voor rekening van een huurder komen. Hij heeft nooit met de eigenaren van zijn appartement gesproken voor wiens rekening deze bijdragen hoorde te komen. Verder was hij zich er niet van bewust dat de andere bewoners in het appartementencomplex, die dus ook bijdragen betaalden, wel eigenaren waren. De andere bewoners waren namelijk – net als hijzelf – jong en het lag daarom niet voor de hand dat zij een appartement konden kopen. Daarnaast heeft hij altijd gewoon gedaan wat de VvE van hem vroeg, zoals een periode lid zijn van het bestuur. De VvE had namelijk aangegeven dat iedereen dat een keer moest doen. Over het incasseren van bijdragen voor appartement [adres 2] heeft [eiser] aangegeven dat de VvE destijds heeft gezegd dat het bedrag voor de bewoners in één betaling binnen moest komen. Daarom heeft hij met de achterbuurman besloten om de bijdrage samen over te maken. Pas nadat hij een gesprek had met een vriend in april 2023, kwam hij erachter dat hij als huurder niet gehouden is om bijdragen te betalen en sindsdien heeft hij ook niet meer betaald.
5.5.
Het verweer van de VvE slaagt niet. Voor een geslaagd beroep op artikel 6:30 BW is het van belang dat [eiser] wist dat de bijdragen eigenaarslasten zijn en daarnaast dat hij er – desondanks – bewust voor heeft gekozen om de bijdragen te betalen ten behoeve van de eigenaren. De stelplicht en bewijslast rusten hierbij op de VvE.
5.6.
De onderbouwing van de VvE komt er op neer dat het volgens haar onder de omstandigheden
verwachthad mogen worden dat [eiser] wist dat hij voor de eigenaren betaalde. De kantonrechter overweegt dat een enkele verwachting niet hetzelfde is als zich er daadwerkelijk van bewust zijn dat je voor een ander hebt betaald. Hoewel de VvE verschillende omstandigheden aanvoert voor haar stelling, ontbreekt er een daadwerkelijke concrete gedraging of verklaring van [eiser] waaruit blijkt dat hij het echt
wist. Dat [eiser] wellicht had mogen begrijpen dat hij als huurder niet gehouden was om te betalen, betekent dan ook niet dat hij daarom beoogd heeft om te betalen voor de eigenaren.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is komen vast te staan dat [eiser] de betalingen heeft verricht voor de eigenaren. Er is daarom geen rechtsgrond voor de betalingen, zodat deze onverschuldigd zijn betaald.
Gerechtvaardigd vertrouwen
5.8.
De VvE voert aan dat, indien er onverschuldigd is betaald, zij er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat [eiser] de bijdragen voor of namens de eigenaren betaalde. Daarin volgt de kantonrechter haar niet.
5.9.
Op grond van artikel 3:35 BW moet komen vast te staan dat de VvE 1) op grond van een verklaring of gedraging van [eiser] 2) heeft vertrouwd en 3) er ook op mocht vertrouwen dat [eiser] de bedoeling had – ook al had hij die niet – om de bijdragen voor of namens de eigenaren te betalen.
5.10.
Hierbij is van belang dat het tweede criterium ziet op een subjectief begrip en gaat over de vraag of de VvE feitelijk erop heeft vertrouwd dat [eiser] voor of namens de eigenaren betaalde. Het derde criterium is een objectief begrip en gaat over de vraag of de VvE, alle omstandigheden in aanmerking genomen, erop heeft mogen vertrouwen dat [eiser] betaalde voor of namens de eigenaren.
5.11.
Het standpunt dat de VvE inneemt is dat [eiser] als eigenaar heeft opgetreden, dan wel als gevolmachtigde van de eigenaar. De kantonrechter maakt uit de eigen stellingen van de VvE en de overige omstandigheden genoemd in r.o. 5.13 op dat het de VvE niet duidelijk was in welke hoedanigheid [eiser] handelde.
5.12.
De VvE stelt dat [eiser] zich altijd als eigenaar heeft gepresenteerd en dat zij en de andere appartementseigenaren niet beter wisten dan dat [eiser] eigenaar was, althans dat hij het aanspreekpunt was voor dit appartement. Mevrouw [naam 3] heeft - als bestuurder van de VvE - tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat er altijd van uit is gegaan dat [eiser] bij de vergaderingen aanwezig was als eigenaar of namens de eigenaar. Er is volgens haar nooit een gesprek geweest of hij daar als eigenaar of huurder was.
5.13.
Dat de VvE de hoedanigheid waarin [eiser] handelde niet scherp heeft gehad, kan verder worden afgeleid uit de notulen van de VvE vergaderingen. Daarin wordt geen onderscheid gemaakt tussen [eiser] – of eventuele andere huurders die aanwezig waren – en aanwezige eigenaren. In het verlengde daarvan wordt nergens kenbaar gemaakt dat het voor de VvE, dan wel voor de aanwezige bewoners duidelijk is wie bij de vergaderingen aanwezig is als huurder of als eigenaar. Ook is tijdens de mondelinge behandeling bevestigd dat er nooit vragen zijn gesteld over de hoedanigheid van [eiser] . Daarbij is er door de VvE ook nooit om een volmacht gevraagd, zelfs niet op het moment dat [eiser] stemmen uitbracht in de Algemene Ledenvergadering. [eiser] is verder enkele jaren bestuurder geweest van de VvE. Dat is een functie die niet past bij een huurder, althans niet zonder een volmacht van de eigenaar. Een dergelijke volmacht ontbreekt.
5.14.
Voor zover de VvE ervan uit is gegaan dat [eiser] zelf eigenaar was van het appartement, geldt het volgende. [eiser] is geen eigenaar van het appartement [adres 1] . De VvE moet weten wie haar leden zijn en had dus moeten weten dat niet [eiser] , maar [naam 1] en [naam 2] eigenaar zijn van dit appartement. Dit was ook gemakkelijk te achterhalen. De VvE heeft dit – kennelijk – niet onderzocht en dat komt voor haar rekening en risico. Zij kan zich er daarom niet op beroepen dat de handelingen van [eiser] de indruk hebben gewekt dat hij eigenaar was. De VvE heeft er om deze reden niet op mogen vertrouwen dat [eiser] de bijdragen als eigenaar heeft betaald.
5.15.
Voor zover de VvE het standpunt inneemt dat zij erop heeft vertrouwd dat [eiser] de bijdragen voor de eigenaren ( [naam 1] en [naam 2] ) betaalde, geldt het volgende. De kantonrechter gaat ervan uit dat de VvE er feitelijk niet op heeft vertrouwd dat [eiser] namens de eigenaren ( [naam 1] en [naam 2] ) heeft betaald. Het was de VvE namelijk niet duidelijk in welke hoedanigheid [eiser] optrad en dat is wel nodig om erop te kunnen vertrouwen dat voor de eigenaren ( [naam 1] en [naam 2] ) werd betaald. Het heeft er juist alle schijn van dat de VvE [eiser] heeft aangezien als eigenaar. Daarom is ook niet voldaan aan het (tweede) criterium dat de VvE er op heeft vertrouwd dat [eiser] namens de eigenaren ( [naam 1] en [naam 2] ) heeft betaald.
5.16.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is van gerechtvaardigd vertrouwen.
Verjaring
5.17.
Op grond van artikel 6:203 BW jo. 3:309 BW verjaart een vordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaar, na aanvang van de dag, volgende op die waarop de schuldeiser zowel met het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden.
5.18.
Uit de beoordeling van het eerste verweer is gebleken dat [eiser] pas in april 2023 wist dat hij de bijdragen al die tijd heeft betaald aan de VvE terwijl hij dat niet hoefde te doen. Vanaf dat moment wist hij dat de VvE hem de bijdragen moest terugbetalen en dat hij dus een vordering had op de VvE. Dit betekent dat de vordering nog niet is verjaard. De vordering wordt dan ook toegewezen.
Verschuldigde bedragen
5.19.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal € 5.121,84 wordt toegewezen.
Wettelijke rente
5.20.
[eiser] vordert de wettelijke rente over de onverschuldigd betaalde bijdragen vanaf de eerste dag van elke betrokken betalingsperiode. De VvE heeft deze ingangsdatum betwist.
5.21.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 15 juni 2023. Er is geen aanleiding om verzuim aan te nemen vanaf het moment van betaling, omdat niet is gebleken dat de VvE de bijdragen te kwader trouw heeft ontvangen (artikel 6:205 BW). [eiser] heeft de VvE op 31 mei 2023 ingebreke gesteld. In die brief wordt de VvE gesommeerd om de betaalde bijdragen binnen veertien dagen terug te betalen. Dat heeft de VvE niet gedaan. Zij was dus op 15 juni 2023 in verzuim.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.22.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen. Uit de mondelinge behandeling is gebleken dat de kosten door de verzekering zijn gedekt. In tegenstelling tot wat er is gesteld, komen de kosten die Achmea heeft gemaakt in deze procedure niet voor vergoeding in aanmerking.
Proceskosten
5.23.
VvE is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
139,42
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
678,00
(2,00 punten × € 339,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.199,82
5.24.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
veroordeelt de VvE om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 5.121,84, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 15 juni 2023, tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt de VvE in de proceskosten van € 1.199,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als de VvE niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.3.
veroordeelt de VvE tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
6.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, kantonrechter, bijgestaan door mr. S.C.C. Valk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024.