1.10.Op 12 april 2024 hebben [naam 2] en [naam 3] van De Betonhoeve B.V. in opdracht van Parmon de woning bezocht en daarvan een rapportage opgesteld, waarin onder meer is vermeld:
“(…) Wij hebben toen geconstateerd dat er ongeveer twee centimeter water in het souterrain aanwezig was over het gehele oppervlakte. (…) Het souterrain gedeelte toont veel vochtschade van optrekkend vocht, o.a. de verf en stucwerk laten los. De grondwaterstanden in de directe omgeving laten ook een verhoogde grondwaterstand zien de afgelopen perioden. De conclusie is dat de kelder/souterrain gerenoveerd dient te worden. Het renoveren van dient onder toezicht van een constructeur en de gemeente Amsterdam plaats te vinden. Er dient wel een omgevingsvergunning aangevraagd te worden voor deze werkzaamheden. Ons advies is om de huidige betonnen kelder te slopen en te vervangen voor een betonbak met hoge betonplinten die tot het maaiveld komen. Verder dient er een funderingsonderzoek uitgevoerd worden om de kwaliteit van de fundering aan te tonen. Het vermoeden bestaat dat de fundering in slechte staat is en dat hierdoor de problemen die er nu zijn verergert worden. (…)”.
Geschil
2. [eiser 1] en [eiser 2] vorderen, na vermeerdering eis, dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- de huur van de woning vanaf 1 februari 2023 tot 1 juni 2023 wordt verlaagd met 40% en daarna met 60%;
- Parmon wordt veroordeeld tot restitutie van de onverschuldigd betaalde huur tot en met 1 augustus 2024 ten bedrage van € 13.231,54, vermeerderd met € 841,27 aan buitengerechtelijke incassokosten, de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding en de proceskosten.
3. [eiser 1] en [eiser 2] stellen daartoe dat de wateroverlast een gebrek is als bedoeld in artikel 7:207 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als gevolg waarvan huurgenot wordt gederfd. Nu [eiser 1] en [eiser 2] Parmon vanaf 18 januari 2023 op de hoogte hebben gesteld van de wateroverlast en deze alleen maar is toegenomen, is volgens hen een huurverlaging van 40/60 % redelijk. [eiser 1] en [eiser 2] sluiten daarbij aan bij het gebrekenboek van de Huurcommissie en stellen dat sprake is van een B-nulpunt waarvoor in het gebrekenboek een verlaging van 70% geldt.
4. Parmon heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt voor zover van belang hieronder nader ingegaan.
5. Parmon vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair:de huurovereenkomst te ontbinden, met veroordeling van [eiser 1] en [eiser 2] om de woning te ontruimen;
subsidiair:[eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen de woning binnen één maand na aanzegging van de start van de uitvoering van de noodzakelijke werkzaamheden tijdelijk leeg en ontruimd te verlaten onder inlevering van de sleutels;
meer subsidiair: aan Parmon machtiging ex artikel 3:299 BW te verlenen om met behulp van een de deurwaarder zo nodig vergezeld van anderen voor zover dit voor het doel van het binnentreden is vereist, het gehuurde binnen te treden en geheel of gedeeltelijk te ontruimen om reële executie van de in het lichaam van de conclusie van antwoord opgenomen werkzaamheden te bevorderen;
en in alle gevallen: machtiging te verlenen het in deze te wijzen vonnis te doen uitvoeren met behulp van de sterke arm en [eiser 1] en [eiser 2] te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
6. Parmon stelt daartoe dat zij ingevolge artikel 7:206 lid 2 BW gelet op de hoge kosten niet gehouden is tot herstel terwijl het gebrek het genot dat [eiser 1] en [eiser 2] van de woning mochten verwachten geheel onmogelijk maakt, op grond waarvan zij ingevolge artikel 7:210 lid 1 BW bevoegd is de huurovereenkomst te ontbinden. Subsidiair beroept Parmon zich op artikel 7:220 lid 1 BW op grond waarvan [eiser 1] en [eiser 2] gehouden zijn Parmon toe te staan de dringende werkzaamheden aan de woning te laten uitvoeren.
7. [eiser 1] en [eiser 2] hebben verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.