ECLI:NL:RBAMS:2024:4964

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
13/127420-24 en 16/157369-22 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van ISD-maatregel voor diefstal en poging tot diefstal met gebruik van valse sleutels

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en poging tot diefstal. De verdachte, geboren in 1996 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, was gedetineerd en aanwezig tijdens de zitting op 5 juli 2024. De officier van justitie, mr. L. Lopez de Vries, vorderde bewezenverklaring van alle feiten. De verdachte werd ervan beschuldigd op 18 februari 2024 in Amsterdam een mobiele telefoon en een rijbewijs van de aangever te hebben gestolen, evenals een geldbedrag van 1219,42 euro. De rechtbank oordeelde dat de diefstal van de telefoon en het rijbewijs bewezen was, evenals de diefstal van het geldbedrag, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte handelde. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot diefstal, omdat niet bewezen kon worden dat hij met de telefoon van de aangever geld had geprobeerd op te nemen of over te maken.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, omdat hij voldeed aan de criteria voor deze maatregel. De rechtbank overwoog dat de verdachte psychische problemen had en dat de ISD-maatregel hem de kans bood om behandeld te worden. De vordering van de benadeelde partij werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte veroordeelde tot betaling van 1219,42 euro aan materiële schade aan de aangever. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf af, omdat de ISD-maatregel werd opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/127420-24
Parketnummer vordering tul: 16/157369-22
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2024. De verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. L. Lopez de Vries en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. W.B. Lisi, en reclasseringswerker, mevrouw [naam] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan verdacht dat:
1
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te Amsterdam, althans in Nederland, een mobiele telefoon en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te Amsterdam en/of te Schiphol en/of te Hoofddorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer geldbedragen (in totaal 1219,42 euro), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen geldbedragen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door met de mobiele telefoon van die [aangever] dat bedrag/die bedragen af te rekenen;
3
hij op of omstreeks 18 februari 2024 te Amsterdam en/of te Schiphol en/of te Hoofddorp, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om een of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [aangever] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of dat/die weg te nemen geldbedragen onder zijn//hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, met de mobiele telefoon van die [aangever] heeft/hebben getracht een of meer bedragen af te rekenen en/of met de mobiele telefoon van die [aangever] heeft/hebben getracht geld op te nemen bij het GWK en/of met de mobiele telefoon van die [aangever] heeft/hebben getracht geld over te maken naar de rekening van verdachte [naam 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd ten aanzien van het onder feit 1 en feit 3 tenlastegelegde. Ten aanzien van het ten laste gelegde medeplegen onder feit 2 heeft de raadsman verzocht verdachte partieel vrij te spreken. Enkel de fysieke aanwezigheid van [naam 2] is onvoldoende om te spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [naam 2] .
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op grond van de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting kan het onder feit 1 tenlastegelegde worden bewezen. Nu er geen bewijsverweer is gevoerd, behoeft dit geen verdere motivering.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank is van oordeel dat ook het onder feit 2 tenlastegelegde kan worden bewezen, onder andere gelet op de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van medeplegen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij, nadat hij de mobiele telefoon van aangever [aangever] (hierna ook: [aangever] ) had meegenomen uit de hotelkamer, waar hij op 18 februari 2024 met [aangever] verbleef, naar [naam 2] (de rechtbank begrijpt: [naam 2] ) is gegaan en hem de telefoon van [aangever] liet zien. [naam 2] opperde het plan om het geld dat op de rekening van [aangever] stond van die [aangever] afhandig te maken. Vervolgens zijn zij samen naar het tankstation TotalEnergies, [locatie] en hotel Van der Valk gegaan. Daarnaast blijkt uit de omschrijving van de camerabeelden dat verdachte en [naam 2] telkens samen zijn als verdachte de telefoon van [aangever] gebruikt om af te rekenen.
Ten aanzien van feit 3
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte en zijn medeverdachte hebben geprobeerd om met de mobiele telefoon van [aangever] bedragen af te rekenen of geld op te nemen bij het GWK. De rechtbank zal verdachte voor dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte heeft geprobeerd geld over te maken naar de rekening van medeverdachte [naam 2] gelet op onder andere zijn bekennende verklaring ter terechtzitting en de aangifte van [aangever] . Dat verdachte dit in nauwe en bewuste samenwerking met [naam 2] heeft gedaan en er dus sprake is van medeplegen, acht de rechtbank eveneens bewezen. Verdachte heeft immers verklaard dat hij en [naam 2] samen geld van [aangever] afhandig wilden maken en dat zij in dat verband geprobeerd hebben het geld naar de rekening van [naam 2] over te maken.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Iopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 18 februari 2024 te Amsterdam, een mobiele telefoon en een rijbewijs, die aan [aangever] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
2.
op 18 februari 2024 te Amsterdam en te Schiphol en te Hoofddorp, tezamen en in vereniging met een ander, geldbedragen (in totaal 1219,42 euro) die aan [aangever] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededader die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, door met de mobiele telefoon van die [aangever] die bedragen af te rekenen;
3.
op 18 februari 2024 in Nederland tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoerding van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om geldbedragen die aan [aangever] toebehoorden weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel, met de mobiele telefoon van die [aangever] hebben getracht geld over te maken naar de rekening van verdachte [naam 2] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigheidsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren, zonder aftrek van het voorarrest. Verdachte voldoet aan de harde en zachte criteria die gelden voor de oplegging van die maatregel. Gedurende de ISD-maatregel kan verdachte zowel met zijn psychische problemen als met zijn verslavingsproblematiek worden geholpen.
7.2
Standpunt van de verdediging
Primair verzoekt de raadsman aan verdachte een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de zachte criteria voor de ISD-maatregel, omdat aan verdachte niet eerder reclasseringstoezicht is opgelegd in het kader van een voorwaardelijke straf. Gelet hierop is het opleggen van de ISD-maatregel nu disproportioneel. Daarnaast stelt de raadsman zich op het standpunt dat de ISD-maatregel de lopende zorgmachtiging van verdachte doorkruist.
Subsidiair verzoekt de raadsman de duur van de ISD-maatregel te beperken tot een jaar.
De raadsman stelt zich bovendien op het standpunt dat er mogelijk sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid bij verdachte, omdat gebleken is dat bij hem aanwijzingen bestaan voor psychotische pathologie met onder andere paranoïde- en grootheidswanen. Om deze reden heeft de raadsman een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het verrichten van een multidisciplinair persoonlijkheidsonderzoek als de rechtbank voornemens is om een onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Daarbij heeft de rechtbank mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals daarvan bij het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de diefstal van een telefoon en rijbewijs van [aangever] , met wie verdachte in een hotelkamer verbleef nadat zij daar met elkaar hadden afgesproken. Vervolgens heeft verdachte, samen met zijn medeverdachte, met deze telefoon betalingen en overschrijvingen verricht van de bankrekening van het slachtoffer. Diefstal van een telefoon en een rijbewijs zijn op zichzelf al ernstige feiten die inbreuk hebben gemaakt op de privacy van [aangever] . In een telefoon staan veelal zeer persoonlijke gegevens opgeslagen. Dat deze diefstal volgde op een afspraak met [aangever] in een hotelkamer en verdachte vervolgens met die telefoon betalingen heeft verricht van de rekening van [aangever] , maakt het feit des te ernstiger. Verdachte heeft zich er klaarblijkelijk niet om bekommerd dat een dergelijke diefstal niet alleen inbreuk maakt op de gevoelens van veiligheid van de gedupeerde, maar ook veel overlast en schade tot gevolg heeft. Door zo te handelen heeft verdachte er bovendien blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendomsrecht.
Voorwaardelijk verzoek van de raadsman
De verdediging heeft verzocht om een multidisciplinair persoonlijkheidsonderzoek te laten verrichten indien de rechtbank voornemens is de ISD-maatregel op te leggen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht op basis van de stukken in het dossier, het reclasseringsrapport en de toelichting daarop van de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting. Daar komt bij dat psychische problematiek niet in de weg hoeft te staan aan oplegging van de ISD-maatregel, immers hebben veelplegers veelal een verslaving en/of een psychiatrische stoornis. De psychische problematiek van verdachte staat dan ook niet in de weg aan oplegging van de ISD-maatregel. Daarom is de rechtbank van oordeel dat nader onderzoek niet nodig is. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek van de raadsman af.
Toetsingskader ISD-maatregel
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies van GGZ Reclassering Inforsa van 2 juli 2024, opgesteld door mevrouw [naam] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
“Er is bij betrokkene sprake is van psychische problematiek en polymiddelengebruik, waaronder alcohol, cocaïne en amfetamine(achtige) middelen. Zijn middelengebruik en het feit dat betrokkene medicatieontrouw is lijken belangrijke oorzaken voor zijn decompensaties. [verdachte] heeft een zorgmachtiging. Daarnaast is betrokkene zonder vaste woon- of verblijfplaats en ontbreekt het hem aan zinvolle dagbesteding.
[…]
[verdachte] is meermaals klinisch opgenomen geweest, maar wegens voortdurend ontsnappen en onttrekken aan zorg zijn de opnames voortijdig negatief beëindigd. Gezien de ernst van de problematiek en het patroon van zich onttrekken aan behandeling, ziet de reclassering momenteel geen mogelijkheden betrokkene te begeleiden binnen een drangkader.
[…]
In detentie bestaat de mogelijkheid voor betrokkene om te stabiliseren met behulp van zijn depot en de structuur van detentie. Ook kan in detentie een intake voor een woonvoorziening gerealiseerd worden. Gezien de complexe problematiek en langlopende hulpverleningsgeschiedenis ziet de reclassering een drangkader momenteel als niet toereikend en wordt de kans op het onttrekken aan voorwaarden hoog ingeschat.
De tweeledigheid van de maatregel ISD brengt met zich mee dat op de eerste plaats de maatschappelijke bescherming en beveiliging aan de orde is en ten tweede de inzet van geïndiceerde interventies. Reclassering Inforsa is van mening dat de maatschappelijke bescherming tegen aanhoudend delict- en overlastgevend gedrag aan de orde is. Gedwongen inzet van interventies is niet mogelijk. In het geval dat de ISD-veroordeelde zijn medewerking blijft weigeren aan interventies die de kans op recidive terugdringen, wordt voor de duur van de maatregel alleen het primaire doel van de maatregel bereikt en is de maatschappij gedurende twee jaren beschermd tegen het aanhoudend delict gedrag van de ISD-veroordeelde.
Reclassering Inforsa adviseert bij een veroordeling om aan [verdachte] een onvoorwaardelijke ISD-maatregel voor de duur van twee jaren op te leggen. Reclassering Inforsa meent dat voor [verdachte] de onvoorwaardelijke ISD-maatregel, onder de huidige omstandigheden, het enige kader is dat de potentie heeft om de problematiek te doorbreken. Wenselijk is het, in geval de diagnose (ook) een klinische behandelindicatie geeft, om toe te leiden naar een kliniek.”
De rechtbank heeft op de terechtzitting [naam] , als deskundige gehoord. Zij heeft het advies bevestigd en benadrukt dat de ISD-maatregel en de zorgmachtiging naast elkaar kunnen bestaan en dat de zorgmachtiging ook kan worden ingezet tijdens de ISD-maatregel indien verdachte medicatie weigert. Gedurende de ISD-maatregel kan worden gekeken welke forensische klinische setting voor de toekomst passend is.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het advies van het tripartite overleg van 21 mei 2024, waaruit blijkt dat eventuele psychotische klachten geen beletsel vormen voor een ISD-maatregel.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemde rapporten en neemt het advies van GGZ Reclassering Inforsa over.
Harde criteria
De rechtbank stelt vast dat voldaan is aan de voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. De rechtbank heeft hiervoor immers bewezenverklaard dat verdachte op 18 februari 2024 een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit de justitiële documentatie van verdachte van 18 juni 2024 blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan voornoemde periode meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl de in dit vonnis bewezen verklaarde feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 18 juni 2024 is ook voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal van de door verdachte begane soortgelijke misdrijven.
Zachte criteria
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de zachte criteria voldaan. Dat verdachte niet eerder in een strafrechtelijk kader toezicht van de reclassering heeft gehad, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan het feit dat iedere poging tot behandeling vroegtijdig beëindigd lijkt te worden vanwege het voortdurende ontsnappen en onttrekken aan de behandeling door verdachte.
ISD-maatregel passend en geboden
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat aan de harde en zachte criteria is voldaan, rijst de vraag of oplegging van de ISD-maatregel passend en geboden is. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte middels de ISD-maatregel niet de juiste zorg zal krijgen en dat de ISD-maatregel de zorgmachtiging doorkruist.
De rechtbank stelt aan de hand van het reclasseringsadvies vast dat er geen sprake is van een doorkruising van de zorgmachtiging. De rechtbank houdt er rekening mee dat het recidiverisico enkel door de zorgmachtiging niet tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht, terwijl de ISD-maatregel hier wel aan kan bijdragen. Daarbij kan ook vanuit de ISD-maatregel worden gewerkt aan de psychische problematiek van verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat oplegging dan de ISD-maatregel passend en geboden is.
Duur van de ISD-maatregel
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Oplegging van de ISD-maatregel voor de duur van één jaar, zoals de raadsman heeft bepleit, is onvoldoende om de juiste behandeling op te starten. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij vordert € 4.090,42 aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Een deel van de vordering is betwist, waarbij de officier van justitie en de verdediging aangevoerd hebben dat er wat betreft de gevorderde schade voor de kosten van het hotel en de drugs geen verband bestaat met het bewezenverklaarde. Ook hoeven de betalingen die door KNAB-bank zijn vastgehouden niet terugbetaald te worden, omdat deze niet tot schade hebben geleid. Daarnaast stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade gematigd moet worden tot een bedrag van € 1.500,00. De verdediging stelt zich op het standpunt dat de gevorderde immateriële schade moet worden afgewezen omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering met betrekking tot de afgeschreven bedragen ter hoogte van € 1.219,42 toewijsbaar is.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de verdediging - van oordeel dat er geen verband bestaat tussen het bewezenverklaarde en de gevorderde schade ter hoogte van € 265,00 voor de kosten van het hotel en de drugs. De rechtbank zal dit deel van de schadevergoeding afwijzen.
De rechtbank is van oordeel dat onduidelijk is gebleven of de door KNAB-bank tegengehouden bedragen ter hoogte van € 2.270,00 daadwerkelijk zijn afgeschreven. De rechtbank zal de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren. Ook is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij met betrekking tot de materiële schadepost ad € 336,00 die ziet op de gestolen telefoon, zoals opgenomen in de aanvulling bij het schadeformulier, niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat deze post onvoldoende is onderbouwd.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is de rechtbank eveneens van oordeel dat deze niet-ontvankelijk is vanwege het ontbreken van voldoende onderbouwing. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Nu de rechtbank komt tot de oplegging van een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, wordt de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde voorwaardelijke straf met parketnummer 16/157369-22 afgewezen.

10.Toepasselijk wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 45, 57, 63, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
diefstal;
ten aanzien van feit 2:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 3:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot
plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] gedeeltelijk toetot een bedrag van
€ 1219,42(zegge duizendtweehonderdnegentien euro en tweeënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever] af voor een bedrag van € 265,00 (zegge tweehonderdvijfenzestig euro).
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 1219,42 (zegge duizendtweehonderdnegentien euro en tweeënveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade d.d. 18 februari 2024 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 12 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 16/157369-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. van den Brink, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en S.J. Mees-Bolle, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.M.M. van Leuven en L.A.W. Boeve, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2024.