ECLI:NL:RBAMS:2024:4957

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 23/3714
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen aanslag waterschapsbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam over een aanslag waterschapsbelasting van € 125,82, opgelegd op 30 november 2021. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de heffingsambtenaar heeft het bezwaar op 3 mei 2023 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de zitting behandeld en geoordeeld dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 30 november 2021 is ingegaan en op 11 januari 2022 is geëindigd. Eiser heeft het bezwaarschrift pas op 21 april 2023 ingediend, wat te laat is. De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanwijzingen zijn dat de verzending van de aanslag later heeft plaatsgevonden dan de dagtekening. Eiser heeft geen valide redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding en erkent dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft geen recht op vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/3714

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

29 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te Amsterdam, eiser

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

Met het besluit van 30 november 2021 (het primaire besluit) heeft de heffingsambtenaar aan eiser een aanslag waterschapsbelasting 2021 opgelegd van in totaal € 125,82.
Eiser heeft tegen deze beschikking bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van
3 mei 2023 (de bestreden uitspraak) heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2024. Eiser is, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Namens de heffingsambtenaar is verschenen [gemachtigde] .
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank moet in dit geschil beoordelen of de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend.
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag die hij heeft ontvangen op 30 november 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat verzending aan eiser pas na die dagtekening heeft plaatsgevonden. De termijn voor het maken van bezwaar is daarmee op de dag na 30 november 2021 gaan lopen en geëindigd op 11 januari 2022.
5. De heffingsambtenaar heeft in de bestreden uitspraak overwogen dat het bezwaarschrift door eiser te laat is ingediend, omdat hij het bezwaarschrift pas op
21 april 2023 heeft ingediend. Dit is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, te laat.
6. Voor zover eiser met zijn beroepsgrond heeft bedoeld de verzending van de aanslag te betwisten, waardoor de bezwaartermijn later is ingegaan, overweegt de rechtbank dat deze beroepsgrond niet kan slagen. Dit omdat eiser, naar hij zelf heeft gesteld, begin 2023 al contact heeft opgenomen met de gemeente over de aanslag. Ook in het geval eiser niet eerder dan dat moment op de hoogte was geraakt van de aanslag, had het op zijn weg gelegen op dat moment, althans eerder dan pas in april 2023, bezwaar te maken.
7 Eiser heeft geen reden aangevoerd waarom hij te laat bezwaar heeft gemaakt. Eiser erkent ook dat hij te laat bezwaar heeft gemaakt, maar omdat de heffingsambtenaar een fout heeft gemaakt in de aanslag, vindt hij dat geen valide argument. Naar het oordeel van de rechtbank maakt dit de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. De door eiser gestelde fout van de heffingsambtenaar in de zin van een dubbel opgelegde aanslag, maakt ook niet dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De heffingsambtenaar heeft overigens (ambtshalve de inhoudelijke beroepsgrond van eiser beoordelend) vastgesteld dat niet is gebleken van een dubbel opgelegde aanslag.
8. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk heeft.
10. De heffingsambtenaar hoeft het door eiser betaalde griffierecht niet te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier, op 29 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.