ECLI:NL:RBAMS:2024:4947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
AMS 24/1004
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar inzake delen van informatie met AIVD

In deze zaak heeft eiser op 10 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het delen van informatie door de korpschef van de politie met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD). De korpschef heeft op 23 februari 2024 het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat het delen van informatie volgens hem geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft vervolgens de rechtbank geïnformeerd dat hij het beroep niet intrekt en dat het zich richt tegen het bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 26 juni 2024 is eiser verschenen, terwijl de korpschef zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser betoogde dat er wel degelijk sprake is van een besluit en dat hij recht heeft op een dwangsom. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat eiser geen belang meer heeft bij een uitspraak over het niet tijdig nemen van een besluit, aangezien het besluit inmiddels is genomen. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk.

De rechtbank concludeert dat het bezwaar van eiser tegen het delen van informatie met de AIVD kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het delen van informatie een feitelijke handeling is en niet gericht is op enig rechtsgevolg. De rechtbank oordeelt dat er geen aanleiding is om te bepalen dat eiser misbruik van recht maakt. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/1004

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

en

de korpschef van de politie, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M.L. van der Schot - Schröder).

Procesverloop

Eiser heeft op 10 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het delen van informatie door verweerder met de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD).
Met een beslissing op bezwaar van 23 februari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Op 8 maart 2024 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij het door hem ingestelde beroep niet intrekt en dat het beroep zich nu richt tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2024. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Met een brief van 10 december 2023 heeft eiser bezwaar aangetekend tegen het delen van informatie door verweerder met de AIVD. Met een e-mailbericht van
25 januari 2024 heeft eiser verweerder in gebreke gesteld voor het uitblijven van een beslissing op het bezwaar. Met een e-mailbericht van 7 februari 2024 heeft verweerder gereageerd op het bezwaar van eiser. Daarin heeft verweerder aangegeven dat het delen van informatie een feitelijke handeling is en geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat eiser er daarom geen bezwaar tegen kan maken.
2. Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft hierbij vermeld dat de overwegingen uit het
e-mailbericht van 7 februari 2024 ongewijzigd blijven en worden aangevuld. Verweerder heeft toegelicht dat het uitsluitend mogelijk is om bezwaar te maken tegen een besluit in de zin van de Awb. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser bezwaar maakt tegen feitelijk handelen, namelijk het delen van informatie met de AIVD. Op feitelijk handelen is de Awb niet van toepassing. Bovendien meent verweerder dat geen dwangsom is verschuldigd wanneer de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is, overeenkomstig artikel 4:17, zesde lid, onder c van de Awb.
Standpunt van eiser
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser meent allereerst dat verweerder een dwangsom aan hem is verschuldigd. Daarnaast meent eiser dat er wel degelijk sprake is van een besluit in de zin van de Awb. Hij merkt op dat in sommige gevallen besluiten die niet op papier zijn gezet toch aangemerkt kunnen worden als besluiten in de zin van de Awb. Ook stelt eiser dat er sprake is van een rechtsgevolg. De handeling van verweerder heeft er namelijk voor gezorgd dat hij in het vizier is gekomen van de AIVD, waardoor buitenlandse inlichtingendiensten zijn geïnformeerd. Eiser wijst er nog op dat momenteel de bestuursrechtspraak sterk in beweging is, aangezien er te weinig rechtsbescherming is voor burgers. Volgens eiser is de vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State omtrent het besluitbegrip onhoudbaar geworden. Ten slotte voert eiser aan dat de informatie helemaal niet door verweerder naar de AIVD gestuurd had mogen worden.
Het oordeel van de rechtbank
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit
4. De rechtbank stelt vast dat eiser niet langer belang heeft bij een uitspraak over het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar. Het besluit is inmiddels genomen. De rechtbank zal het beroep voor zover gericht tegen dit besluit niet-ontvankelijk verklaren.
Het beroep tegen het bestreden besluit
5. Omdat verweerder met het bestreden besluit niet volledig tegemoetkomt aan eisers bezwaren, heeft het beroep niet tijdig beslissen op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb mede betrekking op het bestreden besluit.
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het delen van informatie met de AIVD. Volgens artikel 1:3, eerste lid van de Awb wordt onder een besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het delen van informatie met de AIVD is vastgelegd op schrift. Bovendien is het delen van informatie een feitelijke handeling. Deze feitelijke handeling is niet gericht op enig rechtsgevolg aangezien zij niet is gericht op het doen ontstaan of teniet doen van een bevoegdheid, recht of verplichting. Ook is geen sprake van het vaststellen van een juridische status van een persoon of zaak. Daarom is geen sprake van een besluit in de zin van de Awb. Verweerder heeft het bezwaar daarom terecht
niet-ontvankelijk verklaard. Alles wat verder is aangevoerd, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Hoe de e-mail van 7 februari 2024 moet worden aangemerkt hoeft daarom niet te worden besproken. Omdat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft geacht, komt de rechtbank aan de inhoud niet toe.
7. Volgens artikel 4:17, zesde lid, onder c van de Awb is een bestuursorgaan geen dwangsom verschuldigd wanneer de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank verwijst daarbij naar wat in punt 6 is overwogen.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om, zoals verweerder op zitting heeft verzocht, te bepalen dat eiser met deze procedure misbruik van recht maakt. In het verlengde daarvan is er evenmin aanleiding om eiser daar schriftelijk op te laten reageren, zoals hij op zitting heeft verzocht.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding. Uit het gegeven dat bezwaar is gemaakt tegen feitelijk handelen, volgt dat verweerder geen besluit had hoeven te nemen op het bezwaar van eiser. Het beroep niet tijdig beslissen is daarom onterecht ingesteld door eiser.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Hansen-Löve, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.M. Dost, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.