ECLI:NL:RBAMS:2024:4944

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
24/4066
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake omwisseling Pools rijbewijs voor Nederlands rijbewijs na ongeldigverklaring

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, die zijn Poolse rijbewijs wilde omwisselen voor een Nederlands rijbewijs, had eerder zijn Nederlandse rijbewijs verloren na een onherroepelijke rechterlijke uitspraak op 15 november 2022, vanwege herhaalde alcoholgerelateerde verkeersmisdrijven. De Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) had de aanvraag van verzoeker op 24 april 2024 afgewezen, omdat hij niet voldeed aan de eisen die gesteld worden aan het verkrijgen van een rijbewijs in Nederland, waaronder een geldige verklaring van rijvaardigheid van het CBR. Verzoeker had in Polen een nieuw rijbewijs verkregen, maar de RDW stelde dat dit rijbewijs niet geldig was omdat het was verkregen na vestiging in Nederland, wat in strijd is met de Wegenverkeerswet 1994.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening behandeld op 1 augustus 2024, waarbij zowel de gemachtigde van verzoeker als de gemachtigde van de RDW aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een evident onrechtmatig besluit van de RDW en dat het belang van de RDW in het waarborgen van verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker eerst moet voldoen aan de Nederlandse eisen voordat hij weer een rijbewijs kan verkrijgen. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/4066

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker], uit Amsterdam, verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J. van Oosten),
en

de Algemeen Directeur van de Rijksdienst voor het Wegverkeer, verweerder(hierna: de RDW)

(gemachtigde: mr. F. Thomas).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing door de RDW van zijn aanvraag om zijn Poolse rijbewijs om te wisselen voor een Nederlands rijbewijs.
1.2.
De RDW heeft deze aanvraag met het besluit van 24 april 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft verzoeker gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De RDW heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Het Nederlandse rijbewijs van verzoeker heeft na een onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak op 15 november 2022 zijn geldigheid verloren. [1] Het rijbewijs is ongeldig geworden omdat verzoeker al vaker onherroepelijk is gestraft voor een alcoholgerelateerd verkeersmisdrijf. Om weer een beschikking te krijgen over een rijbewijs moet verzoeker weer voldoen aan de Nederlandse eisen voor het verkrijgen van een rijbewijs.
2.2.
Op 16 mei 2023 is aan verzoeker in Polen een rijbewijs afgegeven nadat hij in dat land (opnieuw) voor het theorie- en praktijkexamen is geslaagd. Verzoeker heeft op
1 december 2023 een aanvraag bij de RDW gedaan om dat Poolse rijbewijs om te wisselen voor een Nederlands rijbewijs.
2.3.
De RDW heeft die aanvraag uiteindelijk op 24 april 2024 afgewezen omdat verzoeker conform de recidiveregeling van artikel 42a en 42b van het Reglement rijbewijzen een geldige verklaring van rijvaardigheid nodig heeft. Die verklaring dient door het CBR te worden afgegeven en verzoeker voldoet niet aan die voorwaarde. Ten overvloede heeft de RDW nog overwogen dat verzoeker sinds 13 januari 2005 in Nederland is ingeschreven. Omdat het Poolse rijbewijs op 16 mei 2023 is afgegeven, is dat verkregen na vestiging in Nederland. Gelet op artikel 108, eerste lid, onder g van de Wegenverkeerswet 1994 is dat rijbewijs niet geldig, aldus de RDW.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3.1.
Verzoeker heeft verzocht om als voorlopige voorziening, hangende de bezwaarprocedure, te bepalen dat de RDW het Poolse rijbewijs omwisselt naar een Nederlands rijbewijs.
3.2.
De voorzieningenrechter wijst dat verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
4.1.
De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
4.2.
De RDW heeft in het verweer gesteld dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft, omdat hij al langere tijd geen rijbewijs heeft en nu pas is overgegaan tot het indienen van onderhavig verzoek. Verzoeker heeft in dat kader naar voren gebracht dat hij de eerste periode dat hij geen rijbewijs had, heeft kunnen overbruggen met het inhuren van een chauffeur om zo zijn klussenbedrijf draaiende te houden. Inmiddels is hij door zijn reserves heen en zit hij financieel aan de grond. De voorzieningenrechter ziet daar – anders dan de RDW – voldoende spoedeisend belang in voor het indienen van het verzoek.
Rechtmatigheid
5.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat voor het treffen van een voorlopige voorziening in de fase van bezwaar in beginsel alleen aanleiding bestaat als het besluit evident onrechtmatig is. Hiermee wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het primaire besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
5.2.
Verzoeker betwist dat hij met dit Poolse rijbewijs niet zou voldoen aan de voorwaarden die de RDW aan een rijbewijs stellen. In Polen is namelijk ook rekening gehouden met zijn verleden en is hij rijvaardig en rijgeschikt bevonden. Bovendien is hij door het CBR in 2022 ook al rijgeschikt bevonden.
5.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat het bestreden besluit weliswaar beperkt en wellicht gebrekkig is gemotiveerd, maar dat de RDW in het verweerschrift uitgebreid en steekhoudend heeft beargumenteerd waarom de aanvraag van verzoeker niet kan worden toegekend. De RDW heeft er namelijk op gewezen dat uit de Europese Richtlijn betreffende het rijbewijs volgt “
Eenieder kan slechts houder zijn van één enkel rijbewijs”. [2] Verder volgt uit deze richtlijn “
Een lidstaat weigert een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken. Een lidstaat weigert de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat door een andere lidstaat aan een persoon is verstrekt, wanneer het rijbewijs van die persoon op het grondgebied van de eerstgenoemde staat is beperkt, geschorst of ingetrokken. Een lidstaat kan eveneens weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat nietig is verklaard. [3] . De RDW heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet hierop de Poolse autoriteiten geen geldig rijbewijs aan verzoeker hebben kunnen afgeven. Ook heeft de RDW gesteld dat verzoeker niet door het omwisselen van het Poolse rijbewijs, weer aan een Nederlands rijbewijs kan komen. Verzoeker zal eerst moeten voldoen aan de Nederlandse voorwaarden, zoals een theorie- en praktijkexamen in Nederland, een medisch onderzoek, een echtheidsverklaring recidive en een eigen verklaring. [4] De voorzieningenrechter kan deze overwegingen van de RDW volgen en is daarom ook van oordeel dat geen sprake is van een evident onrechtmatig besluit en dat met deze motivering het bezwaar ook geen redelijke kans van slagen heeft. De RDW kan deze argumenten betrekken bij de heroverweging in de bezwaarfase. De voorzieningenrechter ziet hierin in ieder geval geen reden om voorafgaand aan de beslissing op het bezwaarschrift een voorziening te treffen.
Belangenafweging
6.1.
De voorzieningenrechter zal ten slotte op grond van een belangenafweging beoordelen of er reden bestaat om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoeker die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van de RDW die pleiten tegen het treffen daarvan, als volgt.
6.2.
De voorzieningenrechter begrijpt dat verzoeker er belang bij heeft om zo snel mogelijk weer de beschikking te hebben over een geldig rijbewijs ten behoeve van zijn bedrijf. Hoewel verzoeker wellicht het gevoel kan hebben gehad dat hij door in Polen opnieuw zijn rijbewijs te halen, hij op een rechtsgeldige manier weer over een (Nederlands) rijbewijs kon gaan beschikken blijkt dat niet het geval te zijn. Het belang van de RDW is het waarborgen van de verkeersveiligheid en om in overeenstemming met Europese en nationale wet- en regelgeving rijbewijzen af te geven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van de RDW zwaarder dient te wegen dan het belang van verzoeker. Verzoeker kan bovendien weer over een Nederlands rijbewijs gaan beschikken als hij voldoet aan de door de RDW gestelde eisen, waaronder een behaald theorie- en praktijkexamen en een verklaring van rijvaardigheid van het CBR.
Conclusie en gevolgen
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de RDW de aanvraag heeft mogen afwijzen en het rijbewijs van verzoeker niet tijdelijk zal worden omgewisseld. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Broek, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 123b, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994.
2.Artikel 7, vijfde lid onder h van de Richtlijn 2006/126/EG van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs (de Richtlijn)
3.Artikel 11, vierde lid, van de Richtlijn.
4.conform de recidiveregeling van artikel 42a en 42b van het Reglement rijbewijzen