ECLI:NL:RBAMS:2024:4936

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
11078627 EA VERZ 24-400
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst wegens combinatie van omstandigheden en bedreigingen door partner werknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van [verweerder] door Standit B.V. De arbeidsovereenkomst wordt ontbonden op basis van een combinatie van omstandigheden, waaronder bedreigingen van de partner van [verweerder], [naam 4], die een onhoudbare situatie voor Standit creëerden. Standit heeft op 26 april 2024 een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, dat op 19 juli 2024 mondeling is behandeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de arbeidsverhouding ernstig verstoord was door het gedrag van [naam 4] en de houding van [verweerder]. Ondanks dat de bedreigingen inmiddels zijn gestopt, was de relatie tussen Standit en [verweerder] zodanig verstoord dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer van Standit gevergd kon worden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder], maar dat de combinatie van omstandigheden wel leidde tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Standit is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding van € 3.785,16, vermeerderd met wettelijke rente, met ingang van 1 oktober 2024.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer / rekestnummer: 11078627 \ EA VERZ 24-400

Beschikking van 9 augustus 2024

STANDIT B.V.,

te Amsterdam,
verzoekende partij,
hierna te noemen: Standit,
gemachtigde: mr. R.M. Beltzer,
tegen

[verweerder] ,

te [woonplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. T. van Liempd.

De zaak in het kort

De arbeidsovereenkomst van [verweerder] wordt ontbonden wegens een combinatie van omstandigheden (h-grond en g-grond) die zodanig zijn dat van Standit in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren (de i-grond). Standit wordt veroordeeld tot betaling van de transitievergoeding. De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Standit heeft op 26 april 2024 een verzoek met producties ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
[verweerder] heeft een verweerschrift met producties ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld op 19 juli 2024. Standit is verschenen bij [naam 1] (hierna: [naam 1] ), manager Finance & HR, vergezeld door de gemachtigde. [verweerder] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, de gemachtigde van Standit mede aan de hand van een pleitnota. Na verder debat is beschikking gevraagd en is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast.
1.1.
Standit houdt zich bezig met het bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor IT-professionals. Standit heeft veertien medewerkers in dienst.
1.2.
[verweerder] , geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 1 oktober 2022 in dienst van Standit en is laatstelijk werkzaam in de functie van Client Consultant. Het bruto salaris op basis van een werkweek van 40 uren bedraagt € 5.250,00 per maand exclusief vakantietoeslag.
1.3.
De leidinggevende van [verweerder] is de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ).
1.4.
Op 14 september 2023 heeft Standit [verweerder] een officiële waarschuwing gegeven voor het stelselmatig te laat komen.
1.5.
Op 26 oktober 2023 heeft [verweerder] zich ziek gemeld.
1.6.
Uit de probleemanalyse van de bedrijfsarts van 29 oktober 2023 volgt onder meer dat sprake was arbeidsongeschiktheid door ziekte en dat naast de medische situatie ook sprake was van werk gerelateerde problematiek. De bedrijfsarts heeft partijen geadviseerd om op korte termijn met elkaar in gesprek te gaan.
1.7.
Vervolgens heeft de heer [naam 3] (hierna: [naam 3] ), Program Coördinator / HR Officer, [verweerder] namens Standit uitgenodigd voor een gesprek op 6 november 2023.
1.8.
Bij e-mail van 6 november 2023 heeft [verweerder] als volgt gereageerd:
“(…) Zoals je weet ben ik ziek en de bedrijfsarts heeft geadviseerd een gesprek te hebben voor 4 december, voor de volgende meeting met haar op 4 december. Dat noemt zij op korte termijn. Gezien mijn huidige conditie ben ik niet in staat eerder dan 1 december hier aan deel te nemen. (…)”
1.9.
Bij e-mail van 7 november 2023 heeft [naam 3] aan [verweerder] meegedeeld dat de bedrijfsarts heeft geadviseerd om op korte termijn in gesprek te gaan en heeft hij [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek op 9 november 2023.
1.10.
Diezelfde dag heeft de toenmalige partner van [verweerder] , de heer [naam 4] (hierna: [naam 4] ), per e-mail aan [naam 5] (hierna: [naam 5] ), Managing Director van Standit, onder meer het volgende geschreven:
“(…) Due to your constantly absent and severely narcissistic partner [naam 2] (ktr: [naam 2] ), who unfortunately runs your shitshow over there although he is never there, someone I love is now sick in a burnout.
Im aware of everything thats been going on and I advise you all to take a step back. (…)”
1.11.
[verweerder] is niet verschenen op het gesprek van 9 november 2023. Standit heeft [verweerder] diezelfde dag per brief een officiële waarschuwing gegeven en haar opnieuw uitgenodigd voor een gesprek op 15 november 2023 waarbij ook een loonstop is aangekondigd indien [verweerder] weer niet zou verschijnen. Ook op dit gesprek is [verweerder] niet verschenen.
1.12.
Bij brief van 15 november 2023 heeft Standit aan [verweerder] meegedeeld dat zij per direct een loonstop laat ingaan totdat [verweerder] haar re-integratieverplichtingen zal nakomen.
1.13.
Uiteindelijk heeft op 21 november 2023 een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Dit gesprek heeft niet tot een oplossing geleid.
1.14.
Vervolgens hebben partijen gesproken over een beëindigingsregeling.
1.15.
In twee e-mails van 16 december 2023 aan Standit heeft [naam 4] de organisatie bestempelt als
“shitshow”,[naam 2] uitgemaakt voor
“short little bitch”en
“little midget bitch”, laten weten dat hij de publiciteit zal opzoeken en dat hij bij een ander bedrijf bijna een faillissement heeft veroorzaakt.
1.16.
Bij e-mail van 19 december 2023 heeft de voormalig gemachtigde van Standit aan de voormalig gemachtigde van [verweerder] laten weten dat Standit pas weer bereid is te praten over een regeling nadat wordt bevestigd dat [naam 4] zich niet meer rechtstreeks tot Standit wendt. Daarbij is duidelijk gemaakt dat verdere handelingen van [naam 4] in arbeidsrechtelijke zin aan [verweerder] zouden worden toegerekend.
1.17.
Bij e-mail van 22 december 2023 heeft de voormalig gemachtigde van Standit aan de voormalig gemachtigde van [verweerder] laten weten naar aanleiding van het advies van de bedrijfsarts van 4 december 2023 een viergesprek in te plannen.
1.18.
Bij e-mail van 24 december 2023 heeft de voormalig gemachtigde van [verweerder] aan de voormalig gemachtigde van Standit laten weten dat het absoluut niet de bedoeling is dat de partner van [verweerder] in deze zaak communiceert en dat hij dit glashelder heeft uitgesproken.
1.19.
Op 31 december 2023 heeft de voormalig gemachtigde van [verweerder] aan de voormalig gemachtigde van Standit laten weten dat hij zich als advocaat van [verweerder] heeft onttrokken.
1.20.
Diezelfde dag heeft [naam 4] bij e-mail aan de voormalig gemachtigde van Standit onder meer het volgende geschreven:
“(…) If we dont reach an agreement today we can pick up the ball end of january, and in the meantime I will go public with this labor story from hell aimed at a woman by two short men with napoleoncomplexes… (…)”
1.21.
Bij e-mail van 2 januari 2024 heeft [verweerder] aan Standit gevraagd wanneer het viergesprek plaatsvindt en meegedeeld dat zij [naam 4] meeneemt.
1.22.
Diezelfde dag heeft [naam 3] gereageerd dat [naam 4] weer is begonnen met dreigen en beledigen en hij gelet hierop niet welkom is bij het viergesprek.
1.23.
Op 11 januari 2024 heeft het viergesprek plaatsgevonden waarbij, nadat Standit uiteindelijk had ingestemd met het verzoek van [verweerder] , ook [naam 4] aanwezig was. Na 25 minuten heeft de voormalig gemachtigde van Standit het gesprek beëindigd.
1.24.
Diezelfde dag heeft [naam 4] bij e-mail onder meer het volgende aan Standit en haar voormalig gemachtigde geschreven:
“(…) When I’m done with the two of you exposing you in media together with Standit very shortly you won’t be able to call yourself lawyer anymore or gain an. Other client ever again.
To Standit which was clear, [naam 1] your lawyer does not have Standit best interest in mind either and I advise to follow my lead and fire him if you want to prevent total Armageddon of your company. (…)”
1.25.
[naam 1] heeft die dag per e-mail aan [verweerder] zijn ervaring van het gesprek gedeeld. Hij heeft onder meer het volgende geschreven:
“(…) Dat de bespreking is afgebroken komt omdat [naam 4] (ktr: [naam 4] ) zowel Standit als [naam 2] weer begon te beledigen en wij tot twee maal toe hebben aangegeven dat we zouden stoppen met het gesprek als dit niet zou veranderen. Te meer omdat wij duidelijk vooraf hadden afgesproken dat we het professioneel zouden houden en hier heeft [naam 4] zich niet aan gehouden. (…)”
1.26.
Bij e-mail van 12 januari 2024 heeft [verweerder] onder meer als volgt gereageerd:
“(…) De advocaat begon te provoceren door steeds over [naam 4] te beginnen terwijl wij vroegen dat niet te doen. Hij ging maar door.
[naam 4] was niet beledigend. Beetje boos ja maar dat is begrijpelijk onder de omstandigheden na wat er allemaal is gebeurd. (…)”
1.27.
In een tweede e-mail van 12 januari 2024 heeft [verweerder] aan Standit geschreven dat zij dacht dat Standit op een nette manier een deal wilde maken voordat [naam 4] naar de media gaat.
1.28.
Bij e-mail van 15 januari 2024 heeft [naam 1] onder meer het volgende aan [verweerder] geschreven:
“(…) Verder verbaast het ons dat je geen enkele afstand neemt van het gedrag en de uitlatingen van [naam 4] . Jij praat het zelfs goed hoe hij zich tijdens de bespreking van vorige week heeft opgesteld terwijl we het professioneel zouden houden. zelfs in je laatste reactie begin je er weer over dat [naam 4] naar de media zal stappen. (…)”
1.29.
Op 18 en 26 januari 2024, 7 en 21 februari 2024 heeft [naam 4] verschillende e-mails met bedreigingen aan Standit gestuurd. Zo heeft hij meegedeeld dat hij de carrière van [naam 1] kapot zal maken, dat het een stuk erger gaat worden voor [naam 5] en dat hij Standit zal vernietigen.
1.30.
Bij e-mail van 15 maart 2024 heeft Standit [verweerder] uitgenodigd voor een gesprek waarbij is meegedeeld dat zij zich mag laten bijstaan door een vertrouwenspersoon, maar dat [naam 4] niet welkom is.
1.31.
Hierop heeft [verweerder] gereageerd dat het gesprek volgens de bedrijfsarts pas na drie maanden zou kunnen plaatsvinden en dat zij [naam 4] zal meenemen naar het gesprek.
1.32.
Er heeft geen gesprek meer tussen partijen plaatsgevonden.
1.33.
Bij meerdere e-mails in de periode van 19 tot en met 29 maart 2024 heeft [naam 4] de directeur en medewerkers van Standit en hun familie bedreigd. Zo heeft hij onder meer gedreigd met zijn mannen langs te komen en op zoek te gaan naar [naam 3] en [naam 5] , meegedeeld dat hij lid is van een criminele organisatie, zijn vader banden heeft met een criminele motorclub die over AK-47’s beschikt en dat hij weet waar de heren [naam 2] , [naam 1] en [naam 3] woonachtig zijn.
1.34.
Na een bezoek van [verweerder] aan de bedrijfsarts op 25 maart 2024 heeft de bedrijfsarts geadviseerd het arbeidsconflict eventueel met mediation op te lossen.
1.35.
Op 5 april 2024 heeft Standit aangifte gedaan van bedreiging van [naam 4] .
1.36.
Bij e-mail van 23 april 2024 heeft [naam 3] aan [verweerder] onder meer het volgende geschreven:
“(…) Na jouw bezoek aan de bedrijfsarts op 25 maart hebben wij diverse mails van [naam 4] ontvangen waarin tegen ons (ernstige) bedreigingen zijn geuit. Dit ook tegen familieleden van [naam 5] . Wij gaan ervan uit dat je op de hoogte bent van het feit dat [naam 4] deze mails heeft gestuurd en ook van de inhoud.
Indien je de mails wilt ontvangen dan horen wij dat graag. We zullen ze dan aan jou mailen.
De bedreigingen zijn dermate ernstig dat wij op 5 april aangifte hebben gedaan. Verder hebben wij besloten om de arbeidsovereenkomst met jou te beëindigen. We hebben meerdere malen aangegeven dat [naam 4] moet stoppen met zijn mails aan ons en dat wij het in arbeidsrechtelijke zin aan jou zouden toerekenen als hij daarmee door zou gaan. [naam 4] is niet gestopt en de mails zijn dus (zeer) bedreigend geworden. (…)”
1.37.
Diezelfde dag heeft [verweerder] als volgt gereageerd:
“(…) Hier weet ik niks van en ik vind het heel erg. Het dat is geen reden om MIJN contract te beëindigen. Want ik heb hier niets mee te maken. (…)”

Verzoek

2. Standit verzoekt de kantonrechter bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de arbeidsovereenkomst met [verweerder] ex artikel 7:671b lid 1, onderdeel a Burgerlijk Wetboek (BW) te ontbinden, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding.
3. Aan dit verzoek legt Standit ten grondslag dat sprake is van een redelijke grond als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 jo lid 1 BW. Volgens Standit is primair sprake van de h-grond, subsidiair de g-grond, meer subsidiair de e-grond en uiterst subsidiair de i-grond. Ter onderbouwing daarvan stelt Standit - kort gezegd - dat [naam 4] een ruim aantal e-mails aan de directeur en andere medewerkers van Standit heeft gestuurd waarvan de toonzetting steeds dreigender is geworden. Niet alleen de organisatie als zodanig werd geraakt door de dreigementen van [naam 4] , maar ook de persoonlijke levenssfeer van haar medewerkers. Volgens Standit is dan ook sprake van een voldragen h-grond. Verder is de arbeidsverhouding door het gedrag en de houding van [verweerder] ernstig verstoord geraakt en is sprake van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] . [verweerder] heeft bij haar eerste ziekmelding zelf melding gemaakt van een arbeidsconflict en heeft de pogingen van Standit om met haar in gesprek te gaan ondermijnd door niet te verschijnen. Bovendien heeft [verweerder] geen afstand genomen van de gedragingen en bedreigingen van [naam 4] en heeft zij zelf geprobeerd Standit onder druk te zetten door tijdens de onderhandelingen te dreigen met een mediacampagne door [naam 4] . [verweerder] heeft geen enkele actie ondernomen om het conflict te de-escaleren.
4. Omdat volgens Standit sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] , verzoekt Standit de arbeidsovereenkomst op zo kort mogelijke termijn te ontbinden op grond van artikel 7:671b lid 9 sub b BW.

Verweer

5. [verweerder] voert als verweer dat – samengevat – het gedrag van [naam 4] niet aan haar is toe te rekenen. [verweerder] heeft op basis van de beperkte informatie die zij kreeg gehandeld en [naam 4] meegedeeld dat hij zich niet tot Standit moest wenden. Zeker in het licht van haar ziekte kon van [verweerder] geen andere handelswijze worden verwacht. [verweerder] wist tot aan het verzoekschrift niet van de omvang en de ernst van deze gedragingen. Nadat [verweerder] hiervan op de hoogte was gebracht, heeft zij haar relatie met [naam 4] direct beëindigd. Na de beëindiging van de relatie heeft [naam 4] geen contact met opgenomen met Standit. Verder hebben [verweerder] en Standit altijd respectvol met elkaar gecommuniceerd en is herstel van de arbeidsverhouding mogelijk. Volgens [verweerder] heeft Standit zich daarvoor onvoldoende ingespannen.
6. Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt [verweerder] om toekenning van een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 BW en een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671 b lid 9 sub c BW. [verweerder] stelt daartoe dat juist Standit een conflict heeft veroorzaakt. Zo heeft Standit [verweerder] een officiële waarschuwing gegeven voor het te laat komen terwijl [verweerder] de vrijheid heeft om zelf haar arbeidstijden te bepalen en nooit was aangesproken op haar werktijden. Verder heeft Standit de ziekmelding van [verweerder] niet serieus genomen, heeft zij 70% van het salaris betaald terwijl 100% gebruikelijk was en heeft zij [verweerder] wel verantwoordelijk gehouden voor gedragingen van [naam 4] zonder haar volledig inzage te geven in zijn handelen.

Beoordeling

Ontbinding

7. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met i BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
8. Naar het oordeel van de kantonrechter leveren de door Standit naar voren gebrachte feiten en omstandigheden een redelijke grond voor ontbinding op, als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub i BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.

h-grond

9. Voor een succesvol beroep op de h-grond dient sprake te zijn van andere omstandigheden die zodanig zijn dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
10. Het lijdt geen twijfel dat de dreigementen van [naam 4] tot een onhoudbare situatie hebben geleid. Dat het voor Standit van groot belang was om een einde te maken aan deze situatie is duidelijk gelet op de impact van deze dreigementen op haar medewerkers. Standit heeft voldoende onderbouwd dat de gedragingen van [naam 4] niet los kunnen worden gezien van de arbeidsrechtelijke verhouding tussen Standit [verweerder] . De kantonrechter stelt dus vast dat er sprake is geweest van omstandigheden als bedoeld bij de h-grond. In dit geval is het voorgaande echter niet voldoende voor een voldragen h-grond. Gebleken is namelijk dat [naam 4] nadat Standit het ontbindingsverzoek heeft ingediend geen contact meer heeft opgenomen met Standit. [verweerder] heeft aangevoerd dat zij haar relatie met [naam 4] inmiddels heeft beëindigd. Op dit moment is er daarom geen sprake meer van zodanige omstandigheden. Nu er een einde is gekomen aan de bedreigingen van [naam 4] en de relatie tussen [verweerder] en [naam 4] is geëindigd, kan niet worden gesteld dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd dat de arbeidsovereenkomst voortduurt.

g-grond

11. Van de g-grond is sprake bij een verstoorde arbeidsverhouding zodanig dat van de werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het moet dan gaan om een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding.
12. Uit de processtukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, is voldoende gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen op dit moment is verstoord. Partijen hebben een andere kijk op vrijwel elke situatie die door hen naar voren is gebracht. Naar het oordeel van de kantonrechter is de arbeidsverhouding met name verstoord geraakt door de opstelling van [verweerder] met betrekking tot het gedrag van [naam 4] . Op 19 december 2023 heeft de voormalig gemachtigde van Standit al meegedeeld dat het gedrag van [naam 4] niet wordt geaccepteerd en hij zich niet meer tot Standit dient te wenden. [verweerder] heeft aangevoerd dat zij [naam 4] vervolgens heeft verzocht geen contact meer met Standit op te nemen, maar duidelijk is dat [naam 4] zijn gedrag niet heeft aangepast. Standit heeft [verweerder] op 2 januari 2024 gemeld dat zij weer dreigende en beledigende e-mails van [naam 4] heeft ontvangen en hij daarom niet welkom is bij een viergesprek. In plaats van hiervoor begrip te hebben en afstand te nemen van het gedrag van [naam 4] bleef [verweerder] erop staan dat [naam 4] haar zou bijstaan tijdens het gesprek. Op vragen van de kantonrechter heeft [verweerder] geantwoord dat zij niet voor de mondelinge behandeling de bij de processtukken gevoegde mails van [naam 4] heeft gelezen. [verweerder] heeft aangevoerd dat zij geen weet had van de omvang van het handelen van [naam 4] , maar dit komt geheel voor haar eigen rekening en risico nu zij door Standit op de hoogte was gebracht van het gedrag van [naam 4] . Van [verweerder] had op zijn minst mogen worden verwacht dat zij aan [naam 4] had gevraagd wat voor e-mails hij aan Standit stuurde. Het verweer dat [verweerder] gezien haar ziekte niet anders had kunnen handelen, wordt verworpen. [verweerder] heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat zij hier vanwege haar medische toestand niet toe in staat was.
13. Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het vertrouwen van Standit in de werkrelatie met [verweerder] is aangetast door de opstelling van [verweerder] en de arbeidsverhouding hierdoor is verstoord. De kantonrechter is echter van oordeel dat geen sprake van een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie. Doordat Standit geen mediation traject heeft willen inzetten, heeft zij onvoldoende heeft gedaan om de arbeidsverhouding met [verweerder] te herstellen. Daarom levert ook de g-grond geen volledige en redelijke grond op om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
e-grond
14. Bij een verzoek op de e-grond moet de werkgever aantonen dat sprake is van verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
15. De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] ten aanzien van haar opstelling tot de gedragingen van [naam 4] zeker een verwijt valt te maken, maar onvoldoende gebleken is dat [verweerder] welbewust of moedwillig de arbeidsverhouding heeft willen frustreren. De door Standit aangevoerde feiten en omstandigheden kunnen niet worden gekwalificeerd als ‘verwijtbaar handelen, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren’. Daarop stuit het verzoek op de e-grond af.
i-grond
16. De kantonrechter ziet wel aanleiding om de arbeidsovereenkomst te ontbinden wegens een combinatie van omstandigheden genoemd in twee of meer gronden, de zogenoemde i-grond. Uit de wet en de wetsgeschiedenis blijkt niet dat vereist is dat één of meer van de ontslaggronden bijna voldragen zijn, wel dat de combinatie van omstandigheden meebrengt dat voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet meer van de werkgever gevergd kan worden.
17. Zoals hiervoor is overwogen zijn de h-grond en g-grond op zichzelf onvoldoende voldragen voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar als de feiten die hieraan ten grondslag zijn gelegd in onderlinge samenhang worden gezien, is de situatie wel zodanig dat van Standit in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ondanks dat de bedreigingen door [naam 4] zin geëindigd, evenals zijn relatie met [verweerder] , kan niet van Standit worden gevergd dat dat zij de arbeidsrelatie met [verweerder] laat voortduren. [verweerder] heeft onvoldoende gedaan om het gedrag en de bedreigingen van [naam 4] te doen eindigen, terwijl er voldoende signalen waren dat het gedrag van [naam 4] niet aanvaardbaar was. De eerste signalen zijn al van 19 december 2023. De kantonrechter kan niet anders dan ervan uitgaan dat, hoewel deze mededeling aan de raadsman van [verweerder] is gedaan, deze ook [verweerder] heeft bereikt. Ook toen haar is aangeboden kennis te nemen van de mails van [naam 4] , heeft zij hier geen gebruik van gemaakt. Hierbij speelt ook mee dat de bedreigingen van [naam 4] een grote impact hebben gehad op Standit – een onderneming met een beperkte personele omvang - en haar medewerkers, en dat de gevoelens en emoties die daarmee gepaard zijn gegaan niet zijn verdwenen toen de bedreigingen zijn gestopt.
18. De kantonrechter zal het verzoek op de i-grond toewijzen.
Herplaatsing
19. In de gegeven omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat herplaatsing van [verweerder] niet in de rede ligt.

Opzegverbod tijdens ziekte

20. [verweerder] heeft nog aangevoerd dat het verzoek tot ontbinding verband houdt met ziekte. Daarvan is geen sprake nu de verweten gedragingen waarop de ontbinding wordt uitgesproken geen verband houden met de ziekte van [verweerder] . Het opzegverbod tijdens ziekte staat aan ontbinding van de arbeidsovereenkomst dan ook niet in de weg.
Opzegtermijn
21. De conclusie is dat de kantonrechter het verzoek van Standit zal toewijzen en dat de arbeidsovereenkomst met toepassing van artikel 7:671b lid 9, onderdeel a, BW zal worden ontbonden met ingang van 1 oktober 2024. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van deze procedure, met een minimum van een maand. Voor toepassing van de onder artikel 7:671 b lid 9 onder b BW bedoelde afwijking is geen reden, nu de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] .

Transitievergoeding

22. Nu de arbeidsovereenkomst op verzoek van Standit zal worden ontbonden en van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerder] geen sprake is, zal Standit veroordeeld worden tot betaling van de transitievergoeding. Hoewel toepassing van de i-grond kan leiden tot een hogere transitievergoeding, ziet de kantonrechter geen aanleiding om een hogere transitievergoeding toe te kennen. Hierbij speelt mee dat de bedreigingen en het gedrag van [naam 4] zeer ernstig waren en [verweerder] zich onvoldoende heeft ingespannen om hier een einde aan te maken. De transitievergoeding is door de kantonrechter berekend op een bedrag van € 3.785,16 bruto. Standit zal tot betaling daarvan worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 november 2024.
22. De kantonrechter ziet geen aanleiding om Standit te veroordelen tot betaling van de vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8 BW omdat van Standit in de gegeven omstandigheden niet meer kon worden verwacht.
Billijke vergoeding
24. Een billijke vergoeding kan worden toegekend als de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever (artikel 7:671 b lid 9 BW). Dat zal zich alleen voordoen in uitzonderlijke gevallen en als de werkgever de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst in ernstige mate schendt (
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 34).
24. Een dergelijke uitzonderlijke situatie doet zich hier niet voor. Uit de stellingen van [verweerder] kan niet worden afgeleid dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Standit. Standit heeft haar handelen steeds afgestemd met de bedrijfsarts en overigens heeft zij niets verkeerd gedaan. Dat zij [verweerder] een waarschuwing heeft gegeven voor te laat komen kan niet als onredelijk worden gezien. Het verzoek van [verweerder] tot toekenning van een billijke vergoeding wordt dan ook afgewezen.
24. Nu aan de ontbinding geen billijke vergoeding wordt verbonden, hoeft Standit geen gelegenheid krijgen het verzoek in te trekken.
Proceskosten
27. De proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2024;
veroordeelt Standit tot betaling van de transitievergoeding van € 3.785,16 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 november 2024 tot de dag van volledige betaling;
bepaalt dat partijen ieder de eigen proceskosten dragen;
verklaart de beschikking wat betreft de onder II genoemde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H.J. Evers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
51447