ECLI:NL:RBAMS:2024:4932

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
13.124904.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzetheling en voorbereidingshandelingen voor explosieve constructie door Belgische verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling en het voorhanden hebben van een explosieve constructie. De verdachte, geboren in België in 2007 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van verschillende feiten die plaatsvonden op 11 april 2024 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen betrokken was bij een diefstal met braak van een auto en het voorhanden hebben van een explosieve constructie. Tijdens de zitting heeft de verdachte geen antwoorden gegeven op de vragen van de rechtbank en de officier van justitie.

De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde feit van diefstal niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Echter, de rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij de opzetheling en de voorbereidingshandelingen voor de explosieve constructie wel bewezen. De rechtbank heeft daarbij de verklaring van de verdachte, afgelegd kort na zijn aanhouding, niet gebruikt voor de bewijsvoering.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de kwetsbaarheid van de verdachte. De rechtbank heeft ook het advies van de Raad voor de Kinderbescherming in overweging genomen, dat pleitte voor onvoorwaardelijke jeugddetentie, gezien de instabiliteit in het leven van de verdachte. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.124904.24
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum] 2007, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd te: [verblijfplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 4 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. F.M.M.M. Vogels, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw F. Huizinga namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw I. Doruk en mevrouw C. Timmer van de jeugdreclassering naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1 primair: samen met anderen plegen van een diefstal met braak van een auto op 11 april 2024 in Amsterdam;
subsidiair:samen met anderen plegen van opzet- dan wel schuldheling van die auto op 11 april 2024 in Amsterdam.
Feit 2:samen met anderen voorhanden hebben van een explosieve constructie op 11 april 2024 in Amsterdam.
Feit 3: samen met anderen voorhanden hebben van een auto, een explosief en een aansteker, waarvan hij weet of vermoedt dat zij bestemd zijn tot het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing op 11 april 2024 in Amsterdam.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal worden vrijgesproken van de diefstal van de auto door twee of meer verenigde personen.
4.2.
De raadsman heeft betoogd dat de verklaring van verdachte zoals verdachte die op straat heeft afgelegd kort na zijn aanhouding niet voor het bewijs gebruikt mag worden omdat verdachte op dat moment geen verhoorbijstand heeft gehad van een advocaat. Er is dan onvoldoende bewijs voor de feiten 2 en 3 en verdachte dient van deze feiten te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verbalisanten krijgen op 11 april 2024 omstreeks 3.47 uur de melding om te gaan naar het adres Gooioord 1 in verband met een verdachte situatie van drie jongens rondom een witte personenauto. Zij gaan ter plaatse en treffen een witte personenauto aan en zien dat er op de passagiersstoel een persoon in de auto zit. Bij het naderen van de auto zien verbalisanten dat de persoon het autoportier opent en wegrent. Ook zien verbalisanten dat het linker achterraam van de auto is opengebroken en dat er verschillende hamers in de auto liggen. De persoon die wegrent – naar later blijkt verdachte – wordt aangehouden en verbalisanten zien dat zijn vingertoppen zijn omwikkeld met Duck tape. Bij controle van de auto wordt er op de bestuurdersstoel een pakket met grijs Duck tape eromheen waargenomen waarvan uit de zijkant een groen lont steekt. Als verdachte daarna wordt gevraagd om uit de politieauto te komen vallen er drie stukken ducktape op de grond.
Als later dat pakket met grijs Duck tape wordt onderzocht blijkt dat pakket ongeveer netto 650 gram flitspoeder, een hoeveelheid flitspoeder vergelijkbaar met de inhoud van tientallen Cobra’s 6, te bevatten.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op deze feiten en omstandigheden de betrokkenheid van verdachte bij de opzetheling en de voorbereidingshandelingen bewezen kan worden. De verklaring van verdachte ten overstaan van de politie kort na zijn aanhouding gebruikt de rechtbank niet bij de bewijsvoering, zodat het verweer van de raadsman onbesproken kan blijven.
4.3.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1 subsidiair:
op 11 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, een (personen)auto (Nissan Qashqai) (kenteken [kenteken] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wisten, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
Feit 2:hij op 11 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een geïmproviseerde explosieve constructie (EID) (Facie model), zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing voorhanden hebben gehad.
Feit 3:
hij op 11 april 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het opzettelijk een ontploffing te weeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, opzettelijk voorwerpen, stoffen en vervoermiddelen, te weten een personenauto en een explosief (IED) (Facie model), bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder feit 1 subsidiair, 2 en 3 veroordeeld wordt tot een jeugddetentie voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft een straf korter dan het voorarrest bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte een jeugddetentie op te leggen voor de duur van maximaal drie maanden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte zich in Nederland niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Wel wordt verdachte verdacht van twee druggerelateerde feiten, gepleegd op 23 december 2023, die kennelijk op 3 oktober 2024 bij de kinderrechter van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht op zitting worden behandeld.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van opzetheling, het medeplegen van het voorhanden hebben van een explosieve constructie en het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor het teweegbrengen van die explosieve constructie. Verdachte is hiervoor vanuit België naar Nederland gekomen. Verdachte is ter zitting door de rechtbank en de officier van justitie bevraagd over deze feiten maar heeft daar geen antwoord op willen geven.
Vastgesteld kan worden dat het zeer ernstige strafbare feiten zijn, die ook nog eens plaats gevonden hebben in de nachtelijke uren. Dit soort feiten raken niet alleen de veiligheid, maar brengen ook gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee in de samenleving. Het teweegbrengen van ontploffingen is tegenwoordig aan de orde van de dag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad over de uitkomsten van het basisonderzoek en het strafadvies van 1 juli 2024. Uit dit rapport blijkt dat verdachte een zeer kwetsbare jongen is die veel woonplekken en weinig stabiliteit in zijn leven heeft gekend. Afgelopen jaar verbleef verdachte op een gesloten plek in een gemeenschapsinstelling in België waar hij meermalen is weggelopen. Vader en moeder kunnen verdachte niet de stabiliteit bieden die hij nodig heeft. Aangezien verdachte in België woont en eventueel op te leggen hulpverlening alleen in Nederland kan worden verleend, adviseert de Raad tot het opleggen van een onvoorwaardelijke jeugddetentie.
De rechtbank acht de door de officier van justitie gevorderde straf passend. De rechtbank beoogt met het voorwaardelijk opgelegde deel dat dit verdachte ervan zal weerhouden nogmaals naar Nederland te komen om strafbare feiten te plegen.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 46, 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 416 van het Wetboek van Strafrecht en 25 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart het onder feit 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 subsidiair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1 subsidiair:
medeplegen van opzetheling
Feit 2:
Medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Feit 3:
medeplegen van voorbereiding van het opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te
duchten is door opzettelijk voorwerpen bestemd tot begaan van dat misdrijf voorhanden te hebben.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maandenvan deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.M. Devis, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. A. van Luijck en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2024.