ECLI:NL:RBAMS:2024:4928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
8108084121
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van meerdere rechtspersonen met onttrekking van geldbedragen aan de boedel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van meerdere rechtspersonen faillissementsfraude heeft gepleegd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het onttrekken van geldbedragen aan de boedel van deze rechtspersonen, voorafgaand aan hun faillissement. Het benadelingsbedrag bedraagt ongeveer € 200.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen om een deugdelijke administratie te voeren en heeft zijn inlichtingenplicht tegenover de curator geschonden. De verdachte heeft geprobeerd de verantwoordelijkheid voor zijn daden af te schuiven op zijn boekhouder, maar de rechtbank rekent dit hem aan. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is er een bestuursverbod opgelegd voor de duur van vijf jaren. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/080841-21
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1969 in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.P. Hopman, en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M. Hoevers, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort weergegeven – verweten dat hij in Vleuten en/of Utrecht en/of Maarssen en/of De Meern en/of Maartensdijk, in ieder geval in Nederland, met anderen, als (feitelijk) bestuurder van meerdere rechtspersonen die in staat van faillissement zijn verklaard:
Feit 1:
in de periode van 28 april 2014 tot en met 30 juni 2016, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, € 35.671,50 aan de boedel van [B.V. 2] heeft onttrokken
en
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 9 december 2021, wetende dat schuldeisers hierdoor in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld, € 255.768,53 aan de boedels van [B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] ., [B.V. 2] en/of [B.V. 4] heeft onttrokken;
Feit 2:
in de periode van 28 april 2014 tot en met 30 juni 2016, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers, opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of afgeven van een administratie ten aanzien van [B.V. 5] , [B.V. 7] , [B.V.] en/of [B.V. 2]
en
in de periode van 1 juli 2016 tot en met 9 december 2021, opzettelijk niet heeft voldaan aan de verplichting tot het voeren, bewaren en/of afgeven van een administratie ten aanzien van [B.V. 5] , [B.V. 7] , [B.V.] en/of [B.V. 2] ;
Feit 3:
in periode van 21 augustus 2018 tot en met 9 december 2021, opzettelijk onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft gegeven, door de vragen van de curator in de faillissementen [B.V. 6] , [B.V. 7] en/of [B.V.] niet, onvolledig en/of onjuist te beantwoorden.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Verdachte en zijn partner, [naam 1] , zijn beiden direct dan wel indirect bestuurder geweest van tenminste 16 gefaillieerde vennootschappen in de periode 2004 tot nu. In 2018 en 2019 zijn de faillissementen van een aantal van deze vennootschappen uitgesproken, onder andere die van [B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] ., [B.V. 2] , [B.V. 6] en [B.V. 7] De curator, mr. [naam 2] , heeft op 20 december 2019 een melding gedaan bij het Centraal Meldpunt Faillissementsfraude inzake vermoedelijk gepleegde strafbare feiten, gepleegd binnen de faillissementen van deze rechtspersonen. Aanvullend op de melding, heeft de curator vervolgens aangifte gedaan. [B.V. 4] , een andere aan verdachte gelieerde vennootschap, is failliet verklaard in 2020. Het faillissement van deze rechtspersoon is niet meegenomen in de melding van de curator, maar wel in haar aangifte.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte, telkens al dan niet in vereniging met anderen, als bestuurder van [B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] ., [B.V. 2] en/of [B.V. 4] – in het zicht van diens faillissementen – geldbedragen aan de boedels heeft onttrokken ter bedrieglijke verkorting van schuldeisers (artikel 343 lid 1 van het (oud) Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)) en/of wetende dat daardoor schuldeisers werden benadeeld (artikel 343 lid 1 Sr) (feit 1).
Daarnaast is de vraag of verdachte als bestuurder van [B.V. 5] , [B.V. 7] , [B.V.] en/of [B.V. 2] niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht op grond van artikel 343 lid 4 (oud) Sr, waarbij geldt dat verdachte ter bedrieglijke verkorting van schuldeisers moet hebben gehandeld, en/of verdachte niet heeft voldaan aan zijn administratieplicht op grond van artikel 344a Sr, ten aanzien waarvan het vereiste van bedrieglijke verkorting van schuldeisers niet geldt (feit 2).
Ten slotte moet worden beantwoord of verdachte als bestuurder van [B.V. 6] , [B.V. 7] en/of [B.V.] niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht ten opzichte van de curator (feit 3).
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle tenlastegelegde feiten, telkens met uitzondering van het tenlastegelegde medeplegen. Van deze bestanddelen verzoekt de officier van justitie vrijspraak.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft geen geld onttrokken aan de boedels van de diverse vennootschappen ter benadeling van schuldeisers, want die bedragen moeten worden aangemerkt als vergoeding voor zijn werkzaamheden. Wat betreft het overleggen van de administratie had hij mogen vertrouwen op de deskundigheid van zijn boekhouder. Als verdachte niet, onvolledig of onjuist inlichtingen aan de curator heeft verschaft, dan kan hem dit niet kwalijk worden genomen, nu hij een restauranteigenaar is die juist voor alle vragen en bescheiden zichzelf van professionele bijstand voorzag.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
3.4.1.1. De vennootschappen en hun faillissementen
De activiteiten van [B.V.] [2] , [B.V. 7] [3] , [B.V. 6] [4] en [B.V. 4] [5] bestonden uit het exploiteren van restaurants in de omgeving van [plaats] . [B.V. 2] [6] , [B.V. 5] [7] en [B.V. 6] . [8] verrichtten holdingactiviteiten. Alle ondernemingen zijn besloten vennootschappen waarvan verdachte en zijn partner wisselend (middellijk) enig aandeelhouder waren, ofwel (middellijk) (mede)bestuurder. [9] De curator heeft verklaard dat verdachte in alle faillissementen als vertegenwoordiger optrad en dat verdachte tegen haar heeft verklaard dat hij de feitelijke leiding voerde over deze vennootschappen. [10] Ter zitting heeft verdachte daaraan toegevoegd dat de rol van zijn partner zich feitelijk beperkte tot het doen van boodschappen en het treffen van andere voorbereidingen.
Het faillissement van [B.V.] is aangevraagd door één van haar schuldeisers, [naam Stichting] . De door [B.V.] verschuldigde pensioenpremies zijn geruime tijd onbetaald gebleven. [11] Het faillissement is uitgesproken op 21 augustus 2018. [12] De faillissementen van de overige vennootschappen zijn na aangifte van verdachte in gang gezet. [13] Het faillissement van [B.V. 5] is uitgesproken op 13 november 2018. [14] Het faillissement van [B.V. 6] is uitgesproken op 26 maart 2019. [15] Het faillissement van [B.V. 7] is uitgesproken op 28 mei 2019. [16] Het faillissement van [B.V. 2] is uitgesproken op 25 juni 2019. [17] Het faillissement van [B.V. 4] is uitgesproken op 3 maart 2020. [18]
Volgens verdachte is het faillissement van [B.V.] veroorzaakt door het teruglopen van de omzet van het restaurant vanaf 2016 nadat de gemeente een verbouwing in de buurt van het restaurant was begonnen. [19] Ook de andere faillissementen zouden zijn veroorzaakt door tegenvallende bedrijfsresultaten. [20] In de faillissementsverslagen en/of jaarrekeningen wordt bevestigd dat in 2017 en 2018 sprake was van tegenvallende bedrijfsresultaten. [21] De faillissementen van de vennootschappen zijn veelal opgeheven bij gebrek aan baten. [22]
3.4.1.2. Melding, aangifte en aanvullend contact met de curator
Zoals eerder vermeld, heeft de curator op 20 december 2019 melding gedaan van mogelijke faillissementsfraude door verdachte en zijn partner. In haar melding beschrijft de curator dat de omzetten uit [B.V.] , [B.V. 7] en [B.V. 6] (de ‘werkmaatschappijen’), direct na ontvangst werden overgeboekt naar [B.V. 2] , [B.V. 5] en [B.V. 6] . (de ‘holdingmaatschappijen’). [23] Als gevolg daarvan resteerde op de bankrekeningen van deze werkmaatschappijen nagenoeg geen positief saldo. [24] Met de gelden die naar de holdingmaatschappijen vloeiden lijken vervolgens privéuitgaven te zijn bekostigd. Ook werden contante bedragen opgenomen waarvan het vermoeden bestaat dat die ten goede van verdachte en zijn partner zijn gekomen. [25] Ondertussen bleven schuldeisers, waaronder de Belastingdienst, onbetaald. [26] Verder stelt de curator dat de wijze waarop de betalingen tussen de vennootschappen werd geadministreerd gebrekkig lijkt. Tussen de vennootschappen bestonden rekening-courant (R/C) verhoudingen. Bij de hoogte van de R/C-vorderingen kunnen volgens de curator vraagtekens worden gezet, met name omdat de vorderingen op het bestuur hoger leken te zijn. [27] Daarnaast is ten aanzien van essentiële onderdelen, zoals huurovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten, geconstateerd dat ‘dit er niet was’. [28]
In haar aangifte van 1 februari 2021 beschrijft de curator dat bij [B.V. 4] eveneens sprake lijkt te zijn van onttrekkingen aan de boedel. [29] Met betrekking tot de administratie van de vennootschappen, verklaart de curator verder dat met name de personeelsadministratie, alsmede de huuradministratie ontbreekt. Arbeidsovereenkomsten zijn niet volledig (niet ondertekend dan wel niet opgemaakt) en een urenadministratie voor het personeel lijkt in zijn geheel te ontbreken. Grote vorderingen, waaronder die van verhuurders, blijken in meerdere gevallen niet uit de administratie. Voorts ontbreken de leaseovereenkomsten die [B.V. 6] en [B.V.] met [B.V. 8] zouden zijn aangegaan met betrekking tot de inventaris van deze vennootschappen. [30]
Verder stelt de curator dat verdachte en zijn partner niet zouden hebben voldaan aan hun inlichtingenplicht. Door hen zouden namelijk slechts beperkt antwoord zijn gegeven op de door de curator gestelde vragen. Zo zouden zij ten aanzien van meerdere vragen aan hebben gegeven het een en ander niet meer te herinneren en voorts zouden bepaalde transacties niet zijn vastgelegd. [31] Ter ondersteuning van de aangifte heeft de curator e-mailcorrespondentie tussen de curator, verdachte en verdachte zijn partner verstrekt. [32] In deze correspondentie is onder andere te lezen dat de curator met betrekking tot [B.V. 6] om arbeidsovereenkomsten, een huurovereenkomst en een leaseovereenkomst heeft verzocht. [33] Met betrekking tot [B.V.] wordt onder andere verzocht om kolommenbalansen en contactgegevens van oproepkrachten. [34] Inzake [B.V. 7] is aan verdachte verzocht een vragenlijst in te vullen, wat hij heeft nagelaten. [35]
In een aanvullend verhoor van 8 december 2021 geeft de curator per vennootschap aan op welke punten niet aan de administratieplicht zou zijn voldaan. Zo ontbreken bij [B.V.] standaarddocumenten (kolommenbalansen, proef- en saldibalansen), essentiële stukken zoals leaseovereenkomsten en arbeidsovereenkomsten en was de administratie niet bijgewerkt tot en met de faillissementsdatum. [36] In geval van [B.V. 2] ontbreekt administratie voor het jaar 2019. [37] In geval van [B.V. 5] ontbreken aan de jaarrekeningen van 2016 en 2017 de onderliggende stukken alsmede de administratie over het jaar 2018. [38] Bij [B.V. 7] ontbreekt de administratie over de periode 2018 en 2019 en bevat de administraties 2016 en 2017 gebreken. [39] Volgens de curator konden uit de beschikbare stukken niet alle rechten en verplichtingen van de gefailleerden ten tijde van het faillissement worden vastgesteld. [40]
3.4.1.3. Bankafschriften
De FIOD heeft onderzoek verricht naar de mutaties, geldopnames en contante stortingen op de bankrekeningen van [B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] ., [B.V. 2] en [B.V. 4] De FIOD vermoedt dat in de periode van 1 juli 2016 tot en met 4 maart 2020 in totaal € 255.786,53 is onttrokken aan de bankrekeningen van deze vennootschappen. [41] Daarnaast vermoedt de FIOD dat aan de bankrekening van [B.V. 2] € 35.671,50 is onttrokken in de periode van 28 april 2014 tot en met 30 juni 2016. [42]
Volgens de FIOD is bij verscheidene bankmutaties sprake van privéuitgaven omdat sprake is van overboekingen naar de bankrekening van verdachte, verdachtes partner en verdachtes zoon, betalingen voor etentjes/uitjes, transacties in winkels, huuroverboekingen, betalingen in het buitenland en betalingen aan een massagepraktijk, zonder onderbouwde zakelijke grondslag. [43] Ten aanzien van de contante opnames stelt de FIOD dat vanwege het ontbreken van een kasboek of een anderszins vastgelegde kasadministratie, het niet mogelijk is vast te stellen of deze een zakelijk doel hadden. [44]
In onderstaand schema is de opbouw van de genoemde bedragen, zoals in de bewijsmiddelen [45] naar voren komt, weergegeven:
BANKREKENING NUMMER EN NAAM REKENINGHOUDER
PERIODE
OPGENOMEN BEDRAGEN
CONTANTE STORTINGEN
VERSCHIL CONTANTE STORTINGEN EN OPNAMES
VERMOEDELIJK PRIVÉ BANKMUTATIES
TOTAAL
VERMOED
ONTTROKKEN
[rekeningnummer 1] [B.V.]
02/01/2017-
05/07/2018
€ 24.510,00
€ 4.834,25
- € 19.675,75
€ 7.877,17
€ 27.552,92
[rekeningnummer 2] [B.V. 2]
28/04/2014 -01/06/2018
€ 68.530,00
€ 89.384,92
+ € 20.854,92
€ 112.838,37
€ 91.983,45
[rekeningnummer 3]
[B.V. 6] .
10/04/2017 -24/07/2018
€ 63.210,00
€ 1.600,00
- € 61.610,00
€ 73.027,94
€ 134.637,94
[rekeningnummer 4]
[B.V. 5]
11/12/2017 -26/10/2018
€ 8.170,00
-
- € 8.170,00
€ 6.864,89
€ 15.034,89
[rekeningnummer 5] [B.V. 4]
22/03/2019 -24/02/2020
€ 4.180,00
€ 2.090,00
- € 2.090,00
€ 7.934,54
€ 10.024,54
[rekeningnummer 6] [B.V. 4]
19/06/2019 -03/03/2020
€ 6.690,00
€ 950,00
- € 5.740,00
€ 6.484,29
€ 12.224,29
Totaal:
€ 175.290,00
€ 98.859,17
€ 76.430,83
€ 215.027,20
€ 291.458,03
3.4.2.
Partiële vrijspraak
Beoordelingskader ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’/
wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld
Onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ als bedoeld in 343 (oud) Sr en handelen ‘wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld’ als bedoeld in artikel 343 Sr moet worden verstaan handelen met opzet op de benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen. Hiervoor moet ten minste worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van de rechtspersoon zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Ten aanzien van artikel 343 Sr geldt aanvullend dat moet worden vastgesteld dat de schuldeisers als gevolg van dat handelen daadwerkelijk zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte in de periode van 28 april 2014 tot en met 30 juni 2016 ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ geld heeft onttrokken aan de boedel van [B.V. 2] (feit 1). Eveneens vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte in deze periode ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ zijn administratieplicht heeft geschonden (feit 2).
[B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] ., [B.V. 2] en [B.V. 4] zijn tussen 2018 en 2020 gefailleerd. De gedragingen van verdachte in de periode van 2014 tot en met 2016 vonden daarmee plaats ver voordat de vennootschappen failleerden, waardoor niet kan worden bewezen dat er een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van de rechtspersoon zouden worden benadeeld, evenals dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van deze onderdelen van de tenlastelegging.
Voorts vindt de rechtbank niet bewezen dat verdachte in de periode van 1 juli 2016 tot en met 9 december 2021 ‘wetende dat hierdoor schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld’ geld heeft onttrokken aan de boedel van [B.V. 2] (feit 1). Hoewel aannemelijk is dat tussen 1 juli 2016 en 1 juni 2018 een bedrag van € 56.311,95 is onttrokken aan de rekening van deze vennootschap – voor deze uitgaven kan immers geen geldige grondslag worden gevonden in de stukken – kan niet worden bewezen dat dit bewust ter benadeling van schuldeisers is gedaan. Onduidelijk is namelijk wanneer in deze periode de ‘onttrekkingen’ precies hebben plaatsgevonden. Mogelijk was dit in 2016, terwijl het faillissement van [B.V. 2] is uitgesproken op 25 juni 2019. Om deze reden kan niet worden vastgesteld dat er ten tijde van de onttrekkingen een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van deze rechtspersoon zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans bewust heeft aanvaard. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Net als de officier van justitie vindt de rechtbank ten slotte niet bewezen dat verdachte de feiten in vereniging heeft gepleegd (feiten 1, 2 en 3). Verdachte zal eveneens van deze onderdelen worden vrijgesproken.
3.4.3.
Bewijsoverwegingen
3.4.3.1. Ten aanzien van feit 1: onttrekkingen van geldbedragen
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte in de periode van 2 januari 2017 tot en met 3 maart 2020 als (feitelijk) bestuurder geldbedragen heeft onttrokken aan de boedels van [B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] . en [B.V. 4] , wetende dat schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Bestuurder
Op basis van de uittreksels van de Kamer van Koophandel en de verklaring die verdachte bij de curator heeft afgelegd, stelt de rechtbank vast dat verdachte (feitelijk) bestuurder was van [B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] . en [B.V. 4]
Geldbedragen aan de boedel onttrokken
Verdachte heeft tot aan de zitting geen verklaring willen afleggen over de verschillende geldopnames en bankmutaties. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij soms privéuitgaven deed, aangezien hij geen salaris ontving voor zijn werkzaamheden als bestuurder. Deze privéuitgaven zouden echter beperkt zijn geweest, gelet op de lange periode waarin die hebben plaatsgevonden en het feit dat zijn vrouw medebestuurder was. De overboekingen naar zijn zoon betroffen salaris voor zijn zoon, die bij hem in dienst zou zijn geweest. Van de eigenaar van de massagepraktijk zou verdachte een opslag hebben gehuurd. Verder zou hij soms uit eten gaan voor zakelijke doeleinden.
De rechtbank stelt allereerst vast dat de uitgaven die aan verdachte worden toegeschreven, allerminst beperkt zijn. Uit de bewijsmiddelen volgt dat in de periode van 2 januari 2017 tot en met 3 maart 2020 geldbedragen van in totaal € 199.474,58 zonder geldige grondslag van de rekeningen van [B.V. 5] , [B.V.] , [B.V. 6] . en [B.V. 4] zijn gehaald.
Een niet-overeengekomen en niet-geadministreerde managementvergoeding kan deze opnames en mutaties niet rechtvaardigen. Verder geldt dat de verklaringen van verdachte bij gebrek aan concretisering en onderbouwing – zoals facturen, betalingsbewijzen en/of overeenkomsten – niet kunnen worden geverifieerd. De rechtbank zal om deze reden aan deze verklaringen voorbij gaan. Nu voor de geldopnames en bankmutaties telkens een geldige titel of zakelijke grondslag ontbreekt, worden deze als onttrekkingen aangemerkt.
Wetende dat schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld
Door op deze wijze geldbedragen aan de boedel te onttrekken, dat wil zeggen door vele en hoge geldbedragen van de rechtspersonen voor privédoeleinden te gebruiken, is er een aanmerkelijke kans op benadeling van de schuldeisers ontstaan. Verdachte heeft die aanmerkelijke kans ook aanvaard, aangezien hij vanaf 2016 werd geconfronteerd met tegenvallende bedrijfsresultaten, schuldeisers bijna geheel onbetaald liet en desondanks geldbedragen aan de boedels onttrok.
Zo volgt uit de faillissementsverslagen dat [B.V. 5] in 2017 geheel geen resultaat heeft behaald terwijl sprake was van onbetaalde schuldeisers, dat [B.V.] in 2017 € 30.000,-- verlies heeft geleden terwijl sprake was van hoge vorderingen van onbetaalde schuldeisers en dat [B.V. 6] in 2017 een verlies leed van ruim € 35.000,-- terwijl sprake was van onbetaalde schuldeisers. Uit de jaarrekening van 2018 van [B.V. 4] volgt dat de vennootschap een negatief resultaat behaalde van ruim € 45.000,-- terwijl wederom sprake was van vorderingen van onbetaalde schuldeisers. Bovendien volgt uit de eigen faillissementsaanvragen en de verklaring van verdachte afgelegd bij de curator dat verdachte zich bewust was van de tegenvallende bedrijfsresultaten en oplopende schulden bij de vennootschappen. Dat hij tenminste voorwaardelijk opzet had op de benadeling van schuldeisers, kan daarom worden bewezen. Aangezien de verschillende faillissementen bij gebrek aan baten zijn opgeheven, is ook bewezen dat de schuldeisers van de vennootschappen daadwerkelijk zijn benadeeld.
3.4.3.2. Ten aanzien van feit 2: schending administratieplicht
Bestuurder
Op basis van de uittreksels van de Kamer van Koophandel en de verklaring die verdachte bij de curator heeft afgelegd, stelt de rechtbank vast dat verdachte (feitelijk) bestuurder was van [B.V. 5] , [B.V. 7] , [B.V.] en [B.V. 2]
Schenden administratieplicht
De rechtbank stelt op basis van de melding van de curator, de aangifte, het aanvullende verhoor van de curator en de e-mailcorrespondentie tussen de curator, verdachte en verdachte zijn partner vast dat verdachte als (feitelijk) bestuurder van [B.V. 5] , [B.V. 7] , [B.V.] en [B.V. 2] , in de periode van 1 juli 2016 tot en met 9 december 2021 niet heeft voldaan aan zijn wettelijke administratieve verplichtingen. Het verweer van de verdediging, inhoudende dat verdachte had mogen vertrouwen op de deskundigheid van zijn boekhouder, wordt verworpen. Een ondernemer heeft, ook zonder boekhoudkundige opleiding, een eigen en zelfstandige verantwoordelijkheid die ook het voeren van een correcte administratie van een onderneming met zich brengt. Dat de boekhouder mogelijk genoegen heeft genomen met minder stukken en bescheiden dan een deugdelijke administratie vereist, vrijwaart verdachte niet van zijn eigen verantwoordelijkheden als bestuurder.
3.4.3.3. Ten aanzien van feit 3: schending inlichtingenplicht
Bestuurder
Op basis van de uittreksels van de Kamer van Koophandel en de verklaring die verdachte bij de curator heeft afgelegd, stelt de rechtbank vast dat verdachte (feitelijk) bestuurder was van [B.V. 6] , [B.V. 7] en [B.V.]
Schending inlichtingenplicht
Op basis van de aangifte en de bijgevoegde e-mailcorrespondentie tussen de curator, verdachte en verdachte zijn partner stelt de rechtbank vast dat verdachte als (feitelijk) bestuurder van [B.V. 6] , [B.V. 7] en [B.V.] , in de periode van 21 augustus 2018 tot en met 9 december 2021, niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht tegenover de curator. Zoals de curator in één van haar e-mails [46] naar verdachte heeft bericht, is verdachte op grond van de wet zelf verantwoordelijk voor het aanleveren van de vereiste inlichtingen. Een verwijzing naar de boekhouder volstaat niet.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. in de periode van 2 januari 2017 tot en met 3 maart 2020 in Nederland, als (feitelijk) bestuurder van meerdere rechtspersonen, te weten:
- [B.V. 5] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden Nederland op 13 november 2018 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V.] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2018 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V. 6] ., welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2019 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V. 4] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 3 maart 2020 in staat van faillissement is verklaard,
voor de faillissementen van de rechtspersonen enig goed aan de boedel heeft onttrokken, te weten € 199.474,58 aan baten, terwijl hij, verdachte, telkens wist dat hierdoor een of meer schuldeisers van voornoemde rechtspersonen in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
2. in de periode van 1 juli 2016 tot en met 9 december 2021 in Nederland, als (feitelijk) bestuurder van een of meerdere rechtspersonen, te weten:
- [B.V. 5] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden Nederland op 13 november 2018 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V. 7] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2019 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V.] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2018 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V. 2] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 25 juni 2019 in staat van faillissement is verklaard,
tijdens de faillissementen van de rechtspersonen, desgevraagd opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen (zoals omschreven in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek) gevoerde en/of bewaarde administratie en/of de daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers in ongeschonden vorm (zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken) aan de curator heeft verstrekt
en/of
tijdens de faillissementen van de rechtspersonen en/of voor die faillissementen, opzettelijk niet heeft voldaan aan of heeft bewerkstelligd dat werd voldaan aan de wettelijke verplichtingen (zoals omschreven in artikel 10, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en/of artikel 15i, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek) tot het voeren van een administratie en/of het bewaren van de daartoe behorende boeken en/of bescheiden en/of andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling werd bemoeilijkt;
3. in de periode van 21 augustus 2018 tot en met 9 december 2021 in Nederland als (feitelijk) bestuurder van meerdere rechtspersonen, te weten:
- [B.V. 6] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 26 maart 2019 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V. 7] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2019 in staat van faillissement is verklaard, en/of
- [B.V.] , welke vennootschap bij vonnis van rechtbank Midden-Nederland op 21 augustus 2018 in staat van faillissement is verklaard, door de curator wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen, zonder geldige reden opzettelijk heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onvolledige inlichtingen heeft gegeven, immers heeft hij, verdachte, de vragen van de curator in de faillissementen van voornoemde rechtspersonen ( [B.V. 6] en/of [B.V. 7] en/of [B.V.] ) tot het verkrijgen van inzicht in de vermogensrechtelijke positie, onvolledig beantwoord.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd verdachte te ontzetten van het recht tot de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van vennootschappen in het restaurantwezen voor de duur van vijf jaren.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich als bestuurder van meerdere rechtspersonen schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door – vóór het faillissement van de rechtspersonen – geldbedragen aan de boedel te onttrekken. Het benadelingsbedrag zoals uit de bewezenverklaarde feiten volgt is rond de € 200.000,--. Op het moment dat de rechtspersonen in staat van faillissement werden verklaard, was er daardoor minder geld in de boedel aanwezig om onder de schuldeisers te verdelen. Schuldeisers kunnen hierdoor in de problemen komen met het betalen van hun eigen rekeningen en zelf eventueel ook failliet gaan.
Daarnaast heeft verdachte niet voldaan aan zijn wettelijke verplichtingen een deugdelijke administratie te voeren en te verstrekken en niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht ten opzichte van de curator. Daarmee heeft verdachte de afwikkeling van de faillissementen bemoeilijkt.
Dat verdachte bij al deze feiten heeft verwezen naar zijn boekhouder en zelf geen verantwoordelijkheid heeft genomen, rekent de rechtbank verdachte aan. De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 4 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbanken hebben landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. Bij een benadelingsbedrag van € 125.000,-- tot € 250.000,-- geldt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden wordt opgelegd.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Als uitgangspunt geldt een termijn van twee jaar tot het wijzen van eindvonnis in eerste aanleg, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op 16 november 2021, de datum van het eerste politieverhoor. Dit betekent dat de zaak in principe op 16 november 2023 afgerond had moeten zijn. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn van bijna negen maanden rekening houden door in plaats van de in beginsel passend en geboden geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De straf
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Bijkomende straf: bestuursverbod
Uit de bewezenverklaarde feiten komt naar voren dat de verdachte meerdere keren in verband kan worden gebracht met frauduleuze faillissementen van rechtspersonen, waarbij hij de verantwoordelijkheid grotendeels buiten zichzelf legt. Dit maakt dat de rechtbank de recidivekans aanwezig acht. De rechtbank ziet daarin voldoende aanleiding om de verdachte te ontzetten van het recht tot de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van vijf jaren, zoals gevorderd door de officier van justitie. Anders dan door de officier van justitie is gevorderd, bepaalt de rechtbank dat de ontzetting van dit recht geldt ten aanzien van alle soorten rechtspersonen, omdat de rechtbank het recidiverisico van faillissementsfraude niet beperkt ziet tot de horecasector.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen:
  • 4 STK Administratie (Omschrijving: OI2923-6068543_205603);
  • 1 STK USB-stick (memorykaart) (Omschrijving: OI2923-6068543_205702).
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze voorwerpen kunnen worden teruggegeven aan verdachte. De rechtbank deelt dit standpunt en zal de teruggave van deze voorwerpen gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 29, 57, 194, 343 en 344a van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd, enig goed aan de boedel heeft onttrokken, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard
opzettelijk niet terstond, overeenkomstig de op hem rustende wettelijke verplichtingen ter zake, een ingevolge de wettelijke verplichtingen gevoerde en bewaarde administratie en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers in ongeschonden vorm, zo nodig met de hulpmiddelen om de inhoud binnen redelijke termijn leesbaar te maken, aan de curator verstrekt
en
opzettelijk niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen tot het voeren van een administratie en het bewaren van de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, ten gevolge waarvan de afhandeling wordt bemoeilijkt,
meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 3:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigert de vereiste inlichtingen te geven, hetzij opzettelijk onvolledige inlichtingen geeft, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzetde verdachte
van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurdervan een rechtspersoon voor de duur van
5 (vijf) jaren.
Gelast de
teruggaveaan
[verdachte]van:
  • 4 STK Administratie (Omschrijving: OI2923-6068543_205603);
  • 1 STK USB-stick (memorykaart) (Omschrijving: OI2923-6068543_205702).
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2024.
[.]
.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.DOC-001, p. 282-283.
3.DOC-005, p. 300-301.
4.DOC-004, p. 296-297.
5.DOC-010, p. 321-322.
6.DOC-011, p. 325-326.
7.DOC-003, p. 292-293.
8.DOC-009, p. 317.
9.Zie de documenten genoemd in voetnoten 2 tot en met 8. Zie daarnaast DOC-06, p. 304.
10.AG-001-01, p. 55 boven-midden.
11.AG-001-01, p. 56 onderaan en p. 57 bovenaan.
12.DOC-018, p. 349.
13.AG-001-01, p. 57 onder-midden en p. 58 onderaan.
14.DOC-019, p. 371.
15.DOC-020, p. 390.
16.DOC-021, p. 406.
17.DOC-026, p. 485.
18.DOC-025, p. 469.
19.AG-001-01, p. 57 boven-midden.
20.AG-001-01, p. 58 onderaan.
21.DOC-018 (inzake [B.V.] ), p. 350; DOC-019 (inzake [B.V. 5] ), p. 372; DOC-024 (inzake [B.V. 6] ), p. 452; DOC-088 (inzake [B.V. 4] ), p. 1210.
22.DOC-018 (inzake [B.V.] ), p. 366; DOC-019 (inzake [B.V. 5] ), p. 386; DOC-024 (inzake [B.V. 6] ), p. 459; DOC-025 (inzake [B.V. 4] ), p. 482.
23.DOC-028, p. 511, alinea 5.
24.DOC-028, p. 511, alinea 6.
25.DOC-028, p. 512, alinea 3.
26.DOC-028, p. 513, alinea 3.
27.DOC-028, p. 511, alinea 7.
28.DOC-028, p. 514, alinea 2.
29.AG-001-01, p. 55 bovenaan, p. 61 midden en p. 63 bovenaan.
30.AG-001-01, p. 62 boven-midden.
31.AG-001-01, p. 64 midden.
32.DOC-032 (inzake [B.V.] ), p. 522-523; DOC-033 (inzake [B.V.] ), p. 524-526; DOC-034 (inzake [B.V.] ), p. 527-531; DOC-035 (inzake [B.V. 6] ), p. 532-534; DOC-086 (inzake [B.V. 7] ), p. 1191-1196
33.DOC-035, p. 532.
34.DOC-033, p. 524 en DOC-034, p. 529.
35.DOC-086, p. 1193.
36.G003-01, p. 119 bovenaan.
37.G003-01, p. 120 bovenaan.
38.G003-01, p. 120 onderaan.
39.G003-01, p. 121 onderaan en p. 122 midden. Zie ook DOC-087, p. 1198.
40.G003-01, p. 119-122.
41.AMB-007-01, p. 2.
42.AMB-007-01, p. 3.
43.AMB-003-01, 87-93.
44.AMB-004-01, 95-96.
45.AMB-003-01, 87-93; AMB-004-01, 95-96.
46.DOC-035, p. 532.