3.4.1.Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
3.4.1.1. Melding en aangifte curator
Op 9 juli 2019 doet curator mr. [naam 1] melding van mogelijke faillissementsfraude door verdachte als bestuurder van [B.V.] .Op 18 januari 2021 doet curator mr. [naam 3] aangifte.In de melding wordt gesteld dat verdachte in zijn tijd als algemeen directeur van [B.V.] , meerdere niet-zakelijke uitgaven heeft gedaan waar hij alleen in privé belang bij had.In de aangifte wordt beschreven dat deze uitgaven zijn gedaan in het zicht van het faillissement en dat hierdoor schuldeisers zijn benadeeld.Daarnaast wordt gesteld dat verdachte niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht tegenover de curator.
3.4.1.2. Zicht op faillissement?
Verdachte wordt in januari 2017 benoemd tot algemeen directeur van [B.V.] .[naam 2] , bestuurder en grootaandeelhouder van de vennootschap, benoemt verdachte omdat hij gelooft dat verdachte het bedrijf kan redden.Het gaat namelijk niet goed met de vennootschap. De controller van [B.V.] , [naam 4] , verklaart dat [B.V.] op dat moment al technisch failliet was.
Verdachte wist van het naderende faillissementen verklaart als medebestuurder maatregelen te hebben genomen om de onderneming alsnog voort te kunnen zetten. Zo zou hij twee blauwdrukken hebben geschreven op basis waarvan de [bank] de financiering van [B.V.] doorzette. Daarnaast zou hij de belastingschuld van de vennootschap omlaag hebben gebracht en een borgstelling hebben geregeld voor een ander deel van deze schuld. Ook had hij het plan om [B.V. 4] (hierna: [B.V. 4] ) over te nemen, hetgeen ervoor zou hebben gezorgd dat [B.V.] nooit had hoeven te failleren. [B.V.] zou in 2017 ‘floreren’.
Andere betrokkenen schetsen echter een ander beeld. Volgens [naam 4] is er in 2017 niets veranderd aan de financiële situatie van de vennootschap. Verdachte zou praktisch geen maatregelen hebben getroffen om de situatie van de vennootschap te verbeteren. Van beleidsombuigingen was geen sprake.[naam 4] verklaart meerdere keren aan verdachte kenbaar te hebben gemaakt dat de vennootschap niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. Daarbij verklaart hij dat hij iedere dag de financiële gegevens van de vennootschap aan verdachte heeft gerapporteerd. Verdachte kon ook op basis hiervan zien hoe het met het bedrijf ging.
De [bank] medewerker van de afdeling ‘Bijzonder Beheer’, [naam 5] , verklaart dat de verstrekking van extra krediet door [bank] niets te maken had met het door verdachte gevoerde beleid. Het extra krediet werd verleend vanwege een achterstand in de facturering waardoor [B.V.] een liquiditeitsprobleem had.Voor het plan van de overname van [B.V. 4] , dat volgens verdachte gefinancierd zou worden door [bank] , heeft verdachte nooit stukken aangeleverd. De bank heeft daarom überhaupt nooit een offerte opgesteld.Verder verklaart [naam 5] dat [B.V.] er in september 2017 vele malen slechter voor stond dan de bank de maand daarvoor te horen had gekregen. Ook de achterstand bij de Belastingdienst was vele malen hoger dan zij wisten.
In e-mails verstuurd door de invorderaar van de Belastingdienst, [naam 6] , is te lezen dat [naam 6] op 19 april 2017 aangeeft een dwanginvorderingsprocedure te starten omdat verdachte heeft nagelaten een betalingsvoorstel te doen en om de gevraagde en vereiste zekerheid te verstrekken.Op 9 augustus 2017en 14 september 2017vraagt [naam 6] naar een hypotheekakte die verdachte heeft beloofd te verstrekkenen wordt wederom aangegeven dat een dwanginvorderingsprocedure zal worden gestart indien verdachte nalaat dit te doen.
Tot slot blijkt uit een door de Belastingdienst geleverd overzicht dat de openstaande schulden van [B.V.] bij de Belastingdienst van januari 2017 tot en met september 2017 alleen maar zijn toegenomen.
Nadat de toestand van [B.V.] in september 2017 bij [bank] aan het licht is gekomen, heeft de vennootschap nog geprobeerd overeenstemming te bereiken met de bank. De gesprekken hebben echter nergens toe geleid. Volgens de curator kon geen oplossing worden gevonden en is [B.V.] vervolgens gefailleerd.
3.4.1.3. Niet-zakelijke uitgaven?
Leaseovereenkomst Porsche
Begin juli 2017 heeft verdachte de lease van de Mercedes die [B.V.] financierde beëindigd en in plaats daarvan een leasecontract voor een Porsche Panamera afgesloten. Het leasecontract van de Porsche, eveneens op naam gesteld van [B.V.] , is door verdachte ondertekend.Volgens verdachte is het leasen van de Porsche het idee geweest van [naam 2] . [naam 2] ontkent dit.
Het beëindigen van het ene en het aangaan van het andere leasecontract, bracht de volgende kosten met zich. De maandelijkse leasekosten van de Mercedes bedroegen € 2.106,78 excl. BTW.Door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst van de Mercedes ontving [B.V.] een factuur van € 13.190,51 excl. BTW.Met ingang van 7 juli 2017 werd de Porsche Panamera 4.0 V8 geleased voor € 3.259,-- per maand excl. BTW.De kosten van deze lease tot en met 30 september 2017 bedroegen € 9.146,-- excl. BTW.Minus de kosten die de lease van de Mercedes met zich zou hebben gebracht, te weten € 5.912,58, bedroeg de lease van de Porsche daarom € 3.233,42 aan extra kosten. Toen de lease van de Porsche werd beëindigd, ontving [B.V.] een factuur van € 47.182,81 excl. BTW.Het totaal van deze kosten bedraagt aldus € 63.606,74.
Met ingang van 7 april 2017 is op naam van [B.V.] voor een jaar een woning gehuurd aan de [adres 2] te [plaats 1] voor de huurprijs van € 1.995,-- per maand.De woning werd bewoond door verdachte en zijn vriendin [naam 7] .De huur werd betaald door [B.V. 3] (hierna: [B.V. 3] ), waarvan verdachte zelf enig aandeelhouder en bestuurder was.Vanaf 1 december 2017 bleef [B.V. 3] daarmee echter in gebreke, waardoor [B.V.] werd geconfronteerd met een huurvordering vermeerderd met incassokosten, verbeurde boetes, rente en opleveringsschade van in totaal
€ 11.339,93die als concurrente vordering in het faillissement is ingediend, en een boedelvordering vanwege huur vanaf faillissementsdatum (€ 4.317,75)en kosten van een ontruimingskortgeding van € 8.886,34excl. BTW. Daarmee bedroegen de totale kosten voor [B.V.] € 24.544,02.
Verder bleek vanaf 1 juni 2017 op naam van [B.V.] een woning te zijn gehuurd aan de [adres 3] te [plaats 2] voor de huurprijs van € 950,-- per maand, ten behoeve van de schoonzus van verdachte, die daar woonde, en de vriendin van verdachte die vanuit deze woning omgang zou kunnen hebben met haar kinderen.De huur, die door opzegging is geëindigd per 28 februari 2018, is niet betaald vanaf 1 december 2017, zodat in het faillissement van [B.V.] een vordering is ingediend van € 2.850,-- vermeerderd met rente en kosten. Daarmee bedroegen de kosten voor [B.V.] in totaal
€ 3.374,21.
[naam 2] ontkent met de huur van deze woningen te hebben ingestemd. Daarnaast is het zo dat uit de correspondentie tussen verdachte en de verhuurders van de woningen niet blijkt dat iemand van de vennootschap – anders dan verdachte – kennis heeft gehad van de huur van woningen.Beide huurcontracten zijn ondertekend door verdachte en op naam gesteld van [B.V.] . Alle in het dossier opgenomen correspondentie is gericht aan verdachte en niet aan [B.V.] .
Opdracht [recherchebedrijf]
Op 9 juni 2017 heeft verdachte namens [B.V.] aan [recherchebedrijf] de opdracht gegeven om de kinderen van zijn vriendin te observeren terwijl zij bij hun vader verbleven.heeft hiervoor € 8.759,-- in rekening gebracht.Volgens verdachte wist [naam 2] hiervan en vond hij dit onderzoek in het belang van het bedrijf, nu de vriendin van verdachte bij [B.V.] werkzaam was. [naam 2] ontkent dit.
Het laten uitbetalen van andere vergoedingen dan afgesproken
Op 9 mei 2017 heeft verdachte een factuur aan [B.V.] gestuurd voor € 15.681,-- exclusief BTW met de omschrijving “gemaakte kosten”.Een specificatie van deze factuur ontbreekt. Het bedrag is aan [B.V. 3] betaald.Verdachte heeft niet toegelicht waarom dit bedrag bij [B.V.] in rekening is gebracht.
Op 6 september 2017 heeft verdachte een factuur aan [B.V.] gestuurd voor een bedrag van € 17.856,--, zonder BTW, met als vermelding “diverse bankzaken”.Een specificatie van deze factuur ontbreekt. Het bedrag is aan [B.V. 3] betaald.Verdachte verklaart dat dit bedrag een terugbetaling vormt voor een cruise die hij voor [naam 2] heeft betaald.
Tussen [B.V. 3] en [B.V.] bestond een rekening courant van € 14.000,--.Stukken waarin toestemming voor deze rekening courant wordt gegeven, ontbreken. Verdachte heeft verklaard dat hij niet van de rekening courant afwist.
In 2017 heeft verdachte dhr. [naam 8] benaderd om werkzaamheden voor [B.V.] uit te voeren. Voor deze werkzaamheden heeft [B.V. 3] een bedrag van € 10.050,-- in rekening gebracht.Van dit bedrag is een factuur van € 1.450,-- onbetaald gebleven.In totaal is daardoor € 8.600,-- aan [B.V. 3] betaald. Van dit bedrag heeft [naam 8] € 1.675,58 ontvangen.Het resterende bedrag heeft verdachte in [B.V. 3] achtergehouden. Verdachte verklaart dat dit bedrag een winstmarge voor [B.V. 3] vormde, aangezien [B.V. 3] [naam 8] had ingehuurd voor [B.V.] .
3.4.1.4. Niet geven van inlichtingen?
Op 16 oktober 2018 heeft de curator verschillende stukken bij verdachte opgevraagd.Op 26 januari 2021 heeft de curator aan de FIOD een lijst toegestuurd met de stukken die, ondanks afspraken hierover, niet aan hem zijn overhandigd tijdens de afwikkeling van het faillissement van [B.V.] .Deze lijst komt overeen met de stukken die de curator op 16 oktober 2018 bij verdachte heeft opgevraagd.
3.4.2.Bewijsoverwegingen
3.4.2.1. Ten aanzien van feit 1: benadeling van schuldeisers
Verdachte is bij besluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [B.V.] van 1 februari 2017 benoemd tot statutair-directeur en bestuurder van de vennootschap.
Beoordelingskader benadeling van schuldeisers
Onder handelen ‘ter benadeling van schuldeisers’ als bedoeld in artikel 343 Sr moet worden verstaan handelen met opzet op de benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen. Hiervoor moet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van de rechtspersoon zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Ook moet worden vastgesteld dat de schuldeisers als gevolg van dat handelen daadwerkelijk zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Aanmerkelijke kans op benadeling schuldeisers en bewustheid hiervan
De rechtbank stelt vast dat gedurende de gehele periode dat verdachte bestuurder was bij [B.V.] , sprake was van een aanmerkelijke kans op benadeling van schuldeisers. Daarbij kan het niet anders dan dat verdachte zich hier bewust van was. [B.V.] was, zo is gebleken, begin 2017 al ‘technisch failliet’. Controller [naam 4] had verdachte meerdere malen verteld dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Daarnaast liepen de schulden van de vennootschap op in de periode dat verdachte bestuurder was. Door geen houdbare maatregelen te treffen om de situatie van de vennootschap te verbeteren en bovendien zelf bij te dragen aan haar schulden – daarover hieronder meer – heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de vennootschap zou failleren.
Niet-zakelijke uitgaven en opzet op benadeling schuldeisers
Uit de leaseovereenkomst, de huurovereenkomsten en de opdracht aan [recherchebedrijf] , blijkt dat verdachte degene is die deze overeenkomsten namens [B.V.] is aangegaan. Volgens verdachte zou [naam 2] hiervoor toestemming hebben gegeven dan wel het initiatief hiertoe hebben genomen, maar [naam 2] ontkent dit.
Voor de rekening-courant ter waarde van € 14.000,-- en de overboeking van
€ 15.681,-- heeft verdachte geen verklaring gegeven, maar vaststaat dat deze overboekingen rechtstreeks ten goede van verdachte zijn gekomen. Dat iemand anders dan verdachte voor deze onttrekkingen verantwoordelijk zou zijn geweest, is daarmee onaannemelijk.
Van de andere bedragen die naar [B.V. 3] zijn overgeboekt zou [naam 2] wederom op de hoogte zijn geweest, maar opnieuw wordt dit door [naam 2] ontkend. Alle verklaringen die verdachte heeft gegeven staan als gevolg hiervan op zichzelf, aangezien verdachte geen stukken heeft aangeleverd die deze verklaringen onderbouwen. Belangrijker is echter dat verdachte in alle gevallen heeft nagelaten te onderbouwen hoe de verschillende uitgaven ten goede van de vennootschap hadden kunnen komen.
Gelet op de financiële staat van [B.V.] , de hoogte van de verscheidene uitgaven en het gebrek aan belang voor de vennootschap hierbij, zijn deze uitgaven naar het oordeel van de rechtbank als buitensporig aan te merken, zelfs als de verklaringen van verdachte zouden kloppen. Als bestuurder van de vennootschap, en ook alleen bevoegd, met een grote eigen verantwoordelijkheid had verdachte moeten weten dat de vennootschap zich deze uitgaven niet kon permitteren en had hij deze in het belang van de vennootschap moeten tegenhouden, ook als deze door [naam 2] zouden zijn geïnitieerd en/of goedgekeurd zoals verdachte beweert. Door desondanks deze uitgaven te doen en geldbedragen aan de boedel te onttrekken, heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het benadelen van de schuldeisers van [B.V.] . Verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hiermee schuldeisers van [B.V.] zouden worden benadeeld.
Daadwerkelijke benadeling schuldeisers
In zijn aangifte geeft de curator aan dat de schuldeisers van [B.V.] ook daadwerkelijk zijn benadeeld door de gedragingen van verdachte. Dat verdachte de kosten voor de huurwoning in [plaats 1] inmiddels vergoed zou hebben, hetgeen volgens verdachte zou blijken uit de door hem geleverde stukken, doet hier niet aan af. Immers hebben deze kosten onderdeel gevormd van de totale boedelschuld en zijn schuldeisers hierdoor benadeeld, omdat het faillissement is geëindigd voordat deze vordering door verdachte zou zijn voldaan.
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
3.4.2.2. Ten aanzien van feit 2: schenden inlichtingenplicht
Niet geven vereiste inlichtingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven door de door de curator gevraagde stukken niet aan te leveren. Dat verdachte dit wel zou hebben gedaan, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het later aanleveren van een deel van gevraagde stukken bij de FIOD niets aan dit oordeel verandert. Voor zover bepaalde stukken niet zouden bestaan, stelt de rechtbank vast dat verdachte in 2018 tegenover de curator heeft verklaart dat de opgevraagde stukken bestonden.
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen.