ECLI:NL:RBAMS:2024:4927

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
8103092721
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissementsfraude door bestuurder van rechtspersoon met buitensporig middelengebruik en schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 8 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als bestuurder van een rechtspersoon, [B.V.], is beschuldigd van faillissementsfraude. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het buitensporig gebruik van middelen van de rechtspersoon en het onttrekken van geldbedragen aan de boedel, wat heeft geleid tot een benadelingsbedrag van ongeveer € 150.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht ten opzichte van de curator door bepaalde gevraagde stukken niet aan te leveren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en heeft daarnaast een bestuursverbod opgelegd voor de duur van tien jaren. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn leeftijd en gezondheidsproblemen, evenals zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de ernst van de feiten en de benadeling van de schuldeisers een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen, maar heeft vanwege de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte gekozen voor een deels voorwaardelijke straf.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81/030927-21
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1957 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2024. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.J.J. Schutte, en van wat verdachte naar voren heeft gebracht.

2.Beschuldiging

Verdachte wordt – kort weergegeven – verweten dat hij:
Feit 1:
in de periode van 10 januari 2017 tot en met 22 september 2017 in Harderwijk en/of Amersfoort en/of Maarssen (gemeente Stichtse Vecht), althans in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [B.V.] , voor de intreding van het faillissement van die rechtspersoon op 2 februari 2018,
- in naam en op kosten van [B.V.] een Porsche Panamera 4.0 V8 heeft geleased (leidende tot € 63.606,-- aan kosten);
- in naam en op kosten van [B.V.] huurovereenkomsten is aangegaan met betrekking tot privéwoningen in [plaats 1] en [plaats 2] (leidende tot € 27.918,-- aan kosten);
- in naam en op kosten van [B.V.] een opdracht heeft gegeven aan [B.V. 2] voor privédoeleinden (leidende tot € 8.759,-- aan kosten);
- zonder zakelijke reden verschillende bedragen heeft overgeboekt/doen overboeken naar [B.V. 3] , namelijk € 15.681,--, € 17.856,--, € 14.000,-- en/of € 6.925,42 althans € 5.880,--, waarvan verdachte zelf enig aandeelhouder en bestuurder was,
wetende dat de schuldeisers van [B.V.] hierdoor in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
subsidiair ten laste gelegd als: buitensporig middelengebruik voor faillissement;
meer subsidiair ten laste gelegd als: buitensporig middelengebruik buiten faillissement;
Feit 2:
in de periode van 16 oktober 2018 tot en met heden in Breda en/of Harderwijk en/of Dordrecht, althans in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [B.V.] die op 2 februari 2018 in staat van faillissement is verklaard, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven en/of opzettelijk onvolledige inlichtingen heeft gegeven door de door de curator gevraagde stukken niet aan te leveren en/of door andere dan de gevraagde stukken aan te leveren.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een
bijlagedie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Bij vonnis van de rechtbank Zutphen van 2 februari 2018 is [B.V.] (hierna: [B.V.] ), in staat van faillissement verklaard. Verdachte is van 10 januari 2017 tot en met 22 september 2017 algemeen directeur van de vennootschap geweest. De curator, mr. [naam 1] , heeft op 18 januari 2021 aangifte gedaan van faillissementsfraude, omdat de schuldeisers van [B.V.] zouden zijn benadeeld en verdachte niet zou hebben voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of verdachte als bestuurder van [B.V.] buitensporig middelen heeft verbruikt en/of geldbedragen aan de boedel heeft onttrokken, wetende dat hierdoor schuldeisers zouden worden benadeeld (feit 1 primair), dan wel of verdachte voor of buiten het faillissement van [B.V.] buitensporig middelen heeft verbruikt, met als gevolg dat schuldeisers zijn benadeeld (feit 1 subsidiair of meer subsidiair). Verder is de vraag of verdachte als bestuurder van [B.V.] niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht ten opzichte van de curator (feit 2).
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle (primair) tenlastegelegde feiten.
De gehele periode dat verdachte bestuurder was, wist hij dat [B.V.] op de rand van faillissement balanceerde. Daarmee wist verdachte dat de hem verrichte onttrekkingen en buitensporige uitgaven crediteuren zouden benadelen (feit 1 primair).
Op 16 oktober 2018 heeft er een gesprek plaatsgevonden waarin de curator en verdachte afspreken dat verdachte bepaalde stukken zal verstrekken. Verdachte heeft nagelaten dit te doen. Later levert verdachte alsnog een deel van de stukken aan de FIOD, maar dit is te laat (feit 2).
3.3.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent de hem tenlastegelegde feiten. Alle uitgaven die door hem als algemeen directeur zijn gedaan, vonden plaats in overleg met en/of op initiatief van bestuurder en grootaandeelhouder van de vennootschap, [naam 2] . Bovendien ging het aanzienlijk beter met de vennootschap in 2017. Van een naderend faillissement was geen sprake, mede gelet op een aanstaande overname. Daarbij zijn de kosten van de huurwoning in [plaats 1] inmiddels vergoed, waardoor van benadeling van deze schuldeiser geen sprake is. Verder zijn wel degelijk alle door de curator gevraagde stukken aangeleverd. Dit blijkt uit de stukken die verdachte voor de zitting heeft verstrekt. Indien nog steeds stukken ontbreken, dan bestaan deze niet.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
3.4.1.1. Melding en aangifte curator
Op 9 juli 2019 doet curator mr. [naam 1] melding van mogelijke faillissementsfraude door verdachte als bestuurder van [B.V.] . [2] Op 18 januari 2021 doet curator mr. [naam 3] aangifte. [3] In de melding wordt gesteld dat verdachte in zijn tijd als algemeen directeur van [B.V.] , meerdere niet-zakelijke uitgaven heeft gedaan waar hij alleen in privé belang bij had. [4] In de aangifte wordt beschreven dat deze uitgaven zijn gedaan in het zicht van het faillissement en dat hierdoor schuldeisers zijn benadeeld. [5] Daarnaast wordt gesteld dat verdachte niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht tegenover de curator. [6]
3.4.1.2. Zicht op faillissement?
Verdachte wordt in januari 2017 benoemd tot algemeen directeur van [B.V.] . [7] [naam 2] , bestuurder en grootaandeelhouder van de vennootschap, benoemt verdachte omdat hij gelooft dat verdachte het bedrijf kan redden. [8] Het gaat namelijk niet goed met de vennootschap. De controller van [B.V.] , [naam 4] , verklaart dat [B.V.] op dat moment al technisch failliet was. [9]
Verdachte wist van het naderende faillissement [10] en verklaart als medebestuurder maatregelen te hebben genomen om de onderneming alsnog voort te kunnen zetten. Zo zou hij twee blauwdrukken hebben geschreven op basis waarvan de [bank] de financiering van [B.V.] doorzette. Daarnaast zou hij de belastingschuld van de vennootschap omlaag hebben gebracht en een borgstelling hebben geregeld voor een ander deel van deze schuld. Ook had hij het plan om [B.V. 4] (hierna: [B.V. 4] ) over te nemen, hetgeen ervoor zou hebben gezorgd dat [B.V.] nooit had hoeven te failleren. [B.V.] zou in 2017 ‘floreren’.
Andere betrokkenen schetsen echter een ander beeld. Volgens [naam 4] is er in 2017 niets veranderd aan de financiële situatie van de vennootschap. Verdachte zou praktisch geen maatregelen hebben getroffen om de situatie van de vennootschap te verbeteren. Van beleidsombuigingen was geen sprake. [11] [naam 4] verklaart meerdere keren aan verdachte kenbaar te hebben gemaakt dat de vennootschap niet in staat was om aan haar verplichtingen te voldoen. Daarbij verklaart hij dat hij iedere dag de financiële gegevens van de vennootschap aan verdachte heeft gerapporteerd. Verdachte kon ook op basis hiervan zien hoe het met het bedrijf ging. [12]
De [bank] medewerker van de afdeling ‘Bijzonder Beheer’, [naam 5] , verklaart dat de verstrekking van extra krediet door [bank] niets te maken had met het door verdachte gevoerde beleid. Het extra krediet werd verleend vanwege een achterstand in de facturering waardoor [B.V.] een liquiditeitsprobleem had. [13] Voor het plan van de overname van [B.V. 4] , dat volgens verdachte gefinancierd zou worden door [bank] , heeft verdachte nooit stukken aangeleverd. De bank heeft daarom überhaupt nooit een offerte opgesteld. [14] Verder verklaart [naam 5] dat [B.V.] er in september 2017 vele malen slechter voor stond dan de bank de maand daarvoor te horen had gekregen. Ook de achterstand bij de Belastingdienst was vele malen hoger dan zij wisten. [15]
In e-mails verstuurd door de invorderaar van de Belastingdienst, [naam 6] , is te lezen dat [naam 6] op 19 april 2017 aangeeft een dwanginvorderingsprocedure te starten omdat verdachte heeft nagelaten een betalingsvoorstel te doen en om de gevraagde en vereiste zekerheid te verstrekken. [16] Op 9 augustus 2017 [17] en 14 september 2017 [18] vraagt [naam 6] naar een hypotheekakte die verdachte heeft beloofd te verstrekken [19] en wordt wederom aangegeven dat een dwanginvorderingsprocedure zal worden gestart indien verdachte nalaat dit te doen.
Tot slot blijkt uit een door de Belastingdienst geleverd overzicht dat de openstaande schulden van [B.V.] bij de Belastingdienst van januari 2017 tot en met september 2017 alleen maar zijn toegenomen. [20]
Nadat de toestand van [B.V.] in september 2017 bij [bank] aan het licht is gekomen, heeft de vennootschap nog geprobeerd overeenstemming te bereiken met de bank. De gesprekken hebben echter nergens toe geleid. Volgens de curator kon geen oplossing worden gevonden en is [B.V.] vervolgens gefailleerd. [21]
3.4.1.3. Niet-zakelijke uitgaven?
Leaseovereenkomst Porsche
Begin juli 2017 heeft verdachte de lease van de Mercedes die [B.V.] financierde beëindigd en in plaats daarvan een leasecontract voor een Porsche Panamera afgesloten. Het leasecontract van de Porsche, eveneens op naam gesteld van [B.V.] , is door verdachte ondertekend. [22] Volgens verdachte is het leasen van de Porsche het idee geweest van [naam 2] . [naam 2] ontkent dit. [23]
Het beëindigen van het ene en het aangaan van het andere leasecontract, bracht de volgende kosten met zich. De maandelijkse leasekosten van de Mercedes bedroegen € 2.106,78 excl. BTW. [24] Door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst van de Mercedes ontving [B.V.] een factuur van € 13.190,51 excl. BTW. [25] Met ingang van 7 juli 2017 werd de Porsche Panamera 4.0 V8 geleased voor € 3.259,-- per maand excl. BTW. [26] De kosten van deze lease tot en met 30 september 2017 bedroegen € 9.146,-- excl. BTW. [27] Minus de kosten die de lease van de Mercedes met zich zou hebben gebracht, te weten € 5.912,58, bedroeg de lease van de Porsche daarom € 3.233,42 aan extra kosten. Toen de lease van de Porsche werd beëindigd, ontving [B.V.] een factuur van € 47.182,81 excl. BTW. [28] Het totaal van deze kosten bedraagt aldus € 63.606,74.
Huurovereenkomsten
Met ingang van 7 april 2017 is op naam van [B.V.] voor een jaar een woning gehuurd aan de [adres 2] te [plaats 1] voor de huurprijs van € 1.995,-- per maand. [29] De woning werd bewoond door verdachte en zijn vriendin [naam 7] . [30] De huur werd betaald door [B.V. 3] (hierna: [B.V. 3] ), waarvan verdachte zelf enig aandeelhouder en bestuurder was. [31] Vanaf 1 december 2017 bleef [B.V. 3] daarmee echter in gebreke, waardoor [B.V.] werd geconfronteerd met een huurvordering vermeerderd met incassokosten, verbeurde boetes, rente en opleveringsschade van in totaal
€ 11.339,93 [32] die als concurrente vordering in het faillissement is ingediend, en een boedelvordering vanwege huur vanaf faillissementsdatum (€ 4.317,75) [33] en kosten van een ontruimingskortgeding van € 8.886,34 [34] excl. BTW. Daarmee bedroegen de totale kosten voor [B.V.] € 24.544,02.
Verder bleek vanaf 1 juni 2017 op naam van [B.V.] een woning te zijn gehuurd aan de [adres 3] te [plaats 2] voor de huurprijs van € 950,-- per maand, ten behoeve van de schoonzus van verdachte, die daar woonde, en de vriendin van verdachte die vanuit deze woning omgang zou kunnen hebben met haar kinderen. [35] De huur, die door opzegging is geëindigd per 28 februari 2018, is niet betaald vanaf 1 december 2017, zodat in het faillissement van [B.V.] een vordering is ingediend van € 2.850,-- vermeerderd met rente en kosten. Daarmee bedroegen de kosten voor [B.V.] in totaal
€ 3.374,21. [36]
[naam 2] ontkent met de huur van deze woningen te hebben ingestemd. Daarnaast is het zo dat uit de correspondentie tussen verdachte en de verhuurders van de woningen niet blijkt dat iemand van de vennootschap – anders dan verdachte – kennis heeft gehad van de huur van woningen. [37] Beide huurcontracten zijn ondertekend door verdachte en op naam gesteld van [B.V.] . Alle in het dossier opgenomen correspondentie is gericht aan verdachte en niet aan [B.V.] . [38]
Opdracht [recherchebedrijf]
Op 9 juni 2017 heeft verdachte namens [B.V.] aan [recherchebedrijf] de opdracht gegeven om de kinderen van zijn vriendin te observeren terwijl zij bij hun vader verbleven. [39] heeft hiervoor € 8.759,-- in rekening gebracht. [40] Volgens verdachte wist [naam 2] hiervan en vond hij dit onderzoek in het belang van het bedrijf, nu de vriendin van verdachte bij [B.V.] werkzaam was. [naam 2] ontkent dit. [41]
Het laten uitbetalen van andere vergoedingen dan afgesproken
Op 9 mei 2017 heeft verdachte een factuur aan [B.V.] gestuurd voor € 15.681,-- exclusief BTW met de omschrijving “gemaakte kosten”. [42] Een specificatie van deze factuur ontbreekt. Het bedrag is aan [B.V. 3] betaald. [43] Verdachte heeft niet toegelicht waarom dit bedrag bij [B.V.] in rekening is gebracht.
Op 6 september 2017 heeft verdachte een factuur aan [B.V.] gestuurd voor een bedrag van € 17.856,--, zonder BTW, met als vermelding “diverse bankzaken”. [44] Een specificatie van deze factuur ontbreekt. Het bedrag is aan [B.V. 3] betaald. [45] Verdachte verklaart dat dit bedrag een terugbetaling vormt voor een cruise die hij voor [naam 2] heeft betaald.
Tussen [B.V. 3] en [B.V.] bestond een rekening courant van € 14.000,--. [46] Stukken waarin toestemming voor deze rekening courant wordt gegeven, ontbreken. Verdachte heeft verklaard dat hij niet van de rekening courant afwist.
In 2017 heeft verdachte dhr. [naam 8] benaderd om werkzaamheden voor [B.V.] uit te voeren. Voor deze werkzaamheden heeft [B.V. 3] een bedrag van € 10.050,-- in rekening gebracht. [47] Van dit bedrag is een factuur van € 1.450,-- onbetaald gebleven. [48] In totaal is daardoor € 8.600,-- aan [B.V. 3] betaald. Van dit bedrag heeft [naam 8] € 1.675,58 ontvangen. [49] Het resterende bedrag heeft verdachte in [B.V. 3] achtergehouden. Verdachte verklaart dat dit bedrag een winstmarge voor [B.V. 3] vormde, aangezien [B.V. 3] [naam 8] had ingehuurd voor [B.V.] .
3.4.1.4. Niet geven van inlichtingen?
Op 16 oktober 2018 heeft de curator verschillende stukken bij verdachte opgevraagd. [50] Op 26 januari 2021 heeft de curator aan de FIOD een lijst toegestuurd met de stukken die, ondanks afspraken hierover, niet aan hem zijn overhandigd tijdens de afwikkeling van het faillissement van [B.V.] . [51] Deze lijst komt overeen met de stukken die de curator op 16 oktober 2018 bij verdachte heeft opgevraagd.
3.4.2.
Bewijsoverwegingen
3.4.2.1. Ten aanzien van feit 1: benadeling van schuldeisers
Bestuurder [B.V.]
Verdachte is bij besluit van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van [B.V.] van 1 februari 2017 benoemd tot statutair-directeur en bestuurder van de vennootschap. [52]
Beoordelingskader benadeling van schuldeisers
Onder handelen ‘ter benadeling van schuldeisers’ als bedoeld in artikel 343 Sr moet worden verstaan handelen met opzet op de benadeling van de schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden. Onder dit opzet is ook het voorwaardelijk opzet begrepen. Hiervoor moet worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans was dat de schuldeisers van de rechtspersoon zouden worden benadeeld en dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard. Ook moet worden vastgesteld dat de schuldeisers als gevolg van dat handelen daadwerkelijk zijn benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden.
Aanmerkelijke kans op benadeling schuldeisers en bewustheid hiervan
De rechtbank stelt vast dat gedurende de gehele periode dat verdachte bestuurder was bij [B.V.] , sprake was van een aanmerkelijke kans op benadeling van schuldeisers. Daarbij kan het niet anders dan dat verdachte zich hier bewust van was. [B.V.] was, zo is gebleken, begin 2017 al ‘technisch failliet’. Controller [naam 4] had verdachte meerdere malen verteld dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen. Daarnaast liepen de schulden van de vennootschap op in de periode dat verdachte bestuurder was. Door geen houdbare maatregelen te treffen om de situatie van de vennootschap te verbeteren en bovendien zelf bij te dragen aan haar schulden – daarover hieronder meer – heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de vennootschap zou failleren.
Niet-zakelijke uitgaven en opzet op benadeling schuldeisers
Uit de leaseovereenkomst, de huurovereenkomsten en de opdracht aan [recherchebedrijf] , blijkt dat verdachte degene is die deze overeenkomsten namens [B.V.] is aangegaan. Volgens verdachte zou [naam 2] hiervoor toestemming hebben gegeven dan wel het initiatief hiertoe hebben genomen, maar [naam 2] ontkent dit.
Voor de rekening-courant ter waarde van € 14.000,-- en de overboeking van
€ 15.681,-- heeft verdachte geen verklaring gegeven, maar vaststaat dat deze overboekingen rechtstreeks ten goede van verdachte zijn gekomen. Dat iemand anders dan verdachte voor deze onttrekkingen verantwoordelijk zou zijn geweest, is daarmee onaannemelijk.
Van de andere bedragen die naar [B.V. 3] zijn overgeboekt zou [naam 2] wederom op de hoogte zijn geweest, maar opnieuw wordt dit door [naam 2] ontkend. Alle verklaringen die verdachte heeft gegeven staan als gevolg hiervan op zichzelf, aangezien verdachte geen stukken heeft aangeleverd die deze verklaringen onderbouwen. Belangrijker is echter dat verdachte in alle gevallen heeft nagelaten te onderbouwen hoe de verschillende uitgaven ten goede van de vennootschap hadden kunnen komen.
Gelet op de financiële staat van [B.V.] , de hoogte van de verscheidene uitgaven en het gebrek aan belang voor de vennootschap hierbij, zijn deze uitgaven naar het oordeel van de rechtbank als buitensporig aan te merken, zelfs als de verklaringen van verdachte zouden kloppen. Als bestuurder van de vennootschap, en ook alleen bevoegd, met een grote eigen verantwoordelijkheid had verdachte moeten weten dat de vennootschap zich deze uitgaven niet kon permitteren en had hij deze in het belang van de vennootschap moeten tegenhouden, ook als deze door [naam 2] zouden zijn geïnitieerd en/of goedgekeurd zoals verdachte beweert. Door desondanks deze uitgaven te doen en geldbedragen aan de boedel te onttrekken, heeft verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad op het benadelen van de schuldeisers van [B.V.] . Verdachte heeft immers bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hiermee schuldeisers van [B.V.] zouden worden benadeeld.
Daadwerkelijke benadeling schuldeisers
In zijn aangifte geeft de curator aan dat de schuldeisers van [B.V.] ook daadwerkelijk zijn benadeeld door de gedragingen van verdachte. Dat verdachte de kosten voor de huurwoning in [plaats 1] inmiddels vergoed zou hebben, hetgeen volgens verdachte zou blijken uit de door hem geleverde stukken, doet hier niet aan af. Immers hebben deze kosten onderdeel gevormd van de totale boedelschuld en zijn schuldeisers hierdoor benadeeld, omdat het faillissement is geëindigd voordat deze vordering door verdachte zou zijn voldaan.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen.
3.4.2.2. Ten aanzien van feit 2: schenden inlichtingenplicht
Niet geven vereiste inlichtingen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te geven door de door de curator gevraagde stukken niet aan te leveren. Dat verdachte dit wel zou hebben gedaan, wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Net als de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het later aanleveren van een deel van gevraagde stukken bij de FIOD niets aan dit oordeel verandert. Voor zover bepaalde stukken niet zouden bestaan, stelt de rechtbank vast dat verdachte in 2018 tegenover de curator heeft verklaart dat de opgevraagde stukken bestonden.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1. als bestuurder van de rechtspersoon [B.V.] , voor de intreding van het faillissement van die rechtspersoon op 2 februari 2018, te weten in de periode van 10 januari 2017 tot en met 22 september 2017, in Nederland, buitensporig middelen van de rechtspersoon heeft verbruikt en uitgegeven, dan wel hieraan heeft meegewerkt en/of daarvoor zijn toestemming heeft gegeven, en/of goederen aan de boedel heeft onttrokken,
door:
- in naam en op kosten van [B.V.] de leaseovereenkomst van een Mercedes CLS te beëindigen en in plaats daarvan een Porsche Panamera 4.0 V8 te leasen (leidende tot kosten voor [B.V.] van EUR 63.606); en
- in naam en op kosten van [B.V.] huurovereenkomsten aan te gaan met betrekking tot woningen te [plaats 1] en [plaats 2] (leidende tot kosten voor [B.V.] van EUR 27.918); en
- in naam en op kosten van [B.V.] een opdracht te doen geven aan [B.V. 2] voor privédoeleinden (leidende tot kosten voor [B.V.] van EUR 8.759); en
- bedragen ad:
- EUR 15.681; en
- EUR 17.856; en
- EUR 14.000; en
- EUR 6.924,42,
zonder zakelijke reden over te doen maken aan [B.V. 3]
, waarvan verdachte zelf enig aandeelhouder en bestuurder was;
terwijl hij, verdachte, wist dat hierdoor een of meer schuldeisers van voornoemde
rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden werden benadeeld;
2. in de periode van 16 oktober 2018 tot en met 18 januari 2021 in Nederland, als bestuurder van de rechtspersoon [B.V.] , die op 2 februari 2018 in staat van faillissement was verklaard, wettelijk verplicht was tot het geven van inlichtingen, heeft geweigerd de vereiste inlichtingen te door de door curator gevraagde stukken niet aan te leveren.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren. Daarnaast heeft hij gevorderd verdachte te ontzetten van het recht tot de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van tien jaren.
7.2.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich als bestuurder van een rechtspersoon schuldig gemaakt aan faillissementsfraude door – vóór het faillissement van de rechtspersoon – buitensporig middelen te gebruiken en daarnaast geldbedragen aan de boedel te onttrekken. Het benadelingsbedrag zoals uit de bewezenverklaarde feiten volgt, is rond de
€ 150.000,--. Op het moment dat de rechtspersoon in staat van faillissement werd verklaard, was er daardoor minder geld in de boedel aanwezig om onder de schuldeisers te verdelen. Schuldeisers kunnen hierdoor in de problemen komen met het betalen van hun eigen rekeningen en zelf eventueel ook failliet gaan.
Daarnaast heeft verdachte niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht ten opzichte van de curator door bepaalde gevraagde stukken niet aan te leveren. Daarmee heeft verdachte de afwikkeling van het faillissement bemoeilijkt.
De ernst van de feiten rechtvaardigt in beginsel de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Andere relevante omstandigheden
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 4 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Verder heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbanken hebben landelijke oriëntatiepunten vastgesteld. Bij een benadelingsbedrag van € 125.000,-- tot € 250.000,-- geldt als uitgangspunt dat een gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden wordt opgelegd.
Bij het opleggen van een straf wordt ook bekeken of de zaak van een verdachte tijdig wordt afgedaan. Als uitgangspunt geldt een termijn van twee jaar tot het wijzen van eindvonnis in eerste aanleg, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De redelijke termijn is aangevangen op 23 maart 2021, de datum van het eerste politieverhoor. Dit betekent dat de zaak in principe op 23 maart 2023 afgerond had moeten zijn. De rechtbank zal met deze overschrijding van de redelijke termijn van bijna anderhalf jaar rekening houden door in plaats van de in beginsel passend en geboden geachte onvoorwaardelijke gevangenisstraf, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is 67 jaar oud en leidt aan COPD en een hartkwaal. Gelet hierop, vindt de rechtbank de oplegging van een groter voorwaardelijk strafdeel geboden. De rechtbank vindt de standaardtermijn van een proeftijd van twee jaren in dit geval voldoende, mede gelet op het langdurige bestuursverbod dat zij zal opleggen.
De straf
Alles overziend, acht de rechtbank een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden.
Bijkomende straf: bestuursverbod
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte meerdere keren in verband kan worden gebracht met frauduleuze faillissementen van rechtspersonen. Verdachte is daarvoor in ieder geval één keer eerder veroordeeld. Dat, samen met deze nieuwe veroordeling, maakt dat de rechtbank de recidivekans aanwezig acht. De rechtbank ziet daarin voldoende aanleiding om de verdachte te ontzetten van het recht tot de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder van een rechtspersoon voor de duur van tien jaren, zoals gevorderd door de officier van justitie.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 28, 29, 57, 194 en 343 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 primair:
als bestuurder van een rechtspersoon, wetende dat hierdoor een of meer schuldeisers van de rechtspersoon in hun verhaalsmogelijkheden worden benadeeld, voor de intreding van het faillissement, terwijl dit is gevolgd,
enig goed aan de boedel heeft onttrokken
en
buitensporig middelen van de rechtspersoon heeft verbruikt en uitgegeven, dan wel hieraan heeft meegewerkt of daarvoor zijn toestemming heeft gegeven,
meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
als bestuurder van een rechtspersoon die in staat van faillissement is verklaard en wettelijk opgeroepen tot het geven van inlichtingen, weigert de vereiste inlichtingen te geven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf
nietten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Ontzetde verdachte
van het recht tot uitoefening van het beroep van statutair bestuurdervan een rechtspersoon voor de duur van
10 (tien) jaren.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.M. van Dijk, voorzitter,
mrs. C. Huizing-Bruil en G. Demmink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Bergsma, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2024.
[.]
4
[.]
4
[.]
4
[.]
.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.DOC-04, p. 131.
3.G01-01, p. 65.
4.DOC-04, p. 132.
5.G01-01, p. 70.
6.G01-01, p. 65.
7.DOC-01, p. 103.
8.DOC-017, p. 365, alinea 7.
9.RC verhoor [naam 4] , p. 2, alinea 3.
10.V01-01, p. 91, bovenaan.
11.RC verhoor [naam 4] , p. 5, alinea 7.
12.RC verhoor [naam 4] , p. 3, alinea 6.
13.RC verhoor [naam 5] , p. 3, midden.
14.RC verhoor [naam 5] , p. 7, bovenaan.
15.RC verhoor [naam 5] , p. 5, onderaan.
16.DOC-012, p. 271.
17.DOC-012, p. 276.
18.DOC-012, p. 278.
19.DOC-012, p. 274.
20.Aanvulling algemeen dossier, AD-01-02, bijlage 5.
21.G01-01, p. 68.
22.DOC-023, p. 499 en 503.
23.G04-01, p. 99, bovenaan.
24.DOC-022, p. 494.
25.DOC-08, p. 174.
26.DOC-023, p. 499 en 504.
27.DOC-04, p. 135.
28.DOC-08, p. 188.
29.DOC-010, p. 219.
30.DOC-010, p. 214.
31.DOC-02, p. 110.
32.DOC-04, p. 136.
33.DOC-10, p. 233.
34.DOC-10, p. 233.
35.DOC-10, p. 243.
36.DOC-04, p. 136.
37.G04-01, p. 99, midden.
38.DOC-010, vanaf p. 214.
39.DOC-011, p. 256 en p. 260.
40.DOC-011, p. 266 en 267.
41.G04-01, p. 97, onderaan.
42.DOC-022, p. 470.
43.DOC-07, p. 154.
44.DOC-022, p. 465.
45.DOC-07, p. 156.
46.DOC-07, p. 157.
47.DOC-04, p. 135.
48.DOC-04, p. 135.
49.DOC-04, p. 135
50.DOC-019, p. 383 en 384.
51.DOC-027, p. 663.
52.DOC-022, p. 459.