ECLI:NL:RBAMS:2024:4925

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
13/325432-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige vrijheidsberoving en poging tot afpersing in crimineel circuit

Op 4 december 2023 heeft verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de aangever, [slachtoffer], op gewelddadige wijze van zijn vrijheid beroofd. Dit gebeurde door hem te dwingen in een auto te stappen onder bedreiging met een vuurwapen en geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld en de vrijheidsberoving, die anderhalf uur duurde, zeer verontrustend waren, vooral omdat het leek te gaan om een zakelijk geschil in het criminele circuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 25 maanden. De zaak kwam aan het licht na een melding van inbraak in een auto, waarbij de politie de verdachte en medeverdachten aantrof met de aangever in de auto. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever en de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de feiten wettig en overtuigend bewezen zijn. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten, de rol van de verdachte en de impact op de aangever.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/325432-23
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. K.H.T. van Gijssel, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van poging tot afpersing door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) met een vuurwapen een auto in te dwingen, zijn hoofd te bedekken en te dwingen een geldbedrag af te geven.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en als hier ingevoegd geldt.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide feiten, omdat de feiten niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. De verklaringen van [slachtoffer] zijn onbetrouwbaar en moeten daarom worden uitgesloten van het bewijs. Er is geen bewijs dat [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd; het lijkt er eerder op dat [slachtoffer] vrijwillig is opgehaald. Daarnaast blijkt uit het dossier niet dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 4 december 2023 heeft de politie een melding gekregen dat vier mannen aan het inbreken zouden zijn in een auto. De melder heeft de politie de betreffende auto aangewezen. Op de achterbank van deze auto heeft de politie verdachte, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [slachtoffer] aangetroffen. [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) kwam later aangelopen en werd door verdachte direct aangewezen als de eigenaar van de auto.
[slachtoffer] heeft het volgende tegen een aanwezige verbalisant gefluisterd: “
Ik ken deze jongens niet. Deze jongens hebben mij net gegijzeld onder bedreiging van een vuurwapen. Dit vuurwapen ligt onder de stoel in de auto”.
Wat is er op 4 december 2023 gebeurd?
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen verder vast dat [slachtoffer] op 4 december 2023 rond 21:00 uur zijn hond voor zijn deur uitliet toen hij een grijze Toyota, met daarin twee mannen, zag. De twee mannen waren [medeverdachte 2] en verdachte. [medeverdachte 2] zat achter het stuur en naast hem zat verdachte. Verdachte stapte uit de auto en liep naar de achterkant van de auto. Beiden verzochten [slachtoffer] om in te stappen. Kennelijk heeft [slachtoffer] dit niet aanstonds gedaan, waarna [medeverdachte 1] , die ter plaatse bij een boom had gewacht, kwam aanlopen. [medeverdachte 1] heeft [slachtoffer] daarop een in een sok gewikkeld vuurwapen laten zien en hem, terwijl hij met dit vuurwapen in het lichaam van [slachtoffer] drukte, de auto in gedwongen. Na onderzoek is gebleken dat dit wapen een (roodkleurig) speelgoedwapen betrof. Verdachte zat inmiddels achter de bijrijdersstoel. [slachtoffer] werd gedwongen plaats te nemen naast verdachte, waarna [medeverdachte 1] eveneens in de auto plaatsnam, aan zijn linkerkant van [slachtoffer] . [slachtoffer] zat daarmee tussen deze twee medeverdachten ingesloten op de achterbank van de auto. Hierna heeft [medeverdachte 1] [slachtoffer] een ‘panty’ over zijn hoofd getrokken. De rechtbank begrijpt dat met deze panty wordt bedoeld de nadien door de politie in de auto aangetroffen (en in beslaggenomen) bivakmuts.
Vervolgens heeft ook [medeverdachte 2] in de auto plaatsgenomen achter het stuur en is de auto gaan rijden. [slachtoffer] is - terwijl hij steeds de bivakmuts ophad - door [medeverdachte 2] gevraagd om ‘het geld deze kant’ op te laten komen. [slachtoffer] zou hiervoor moeten bellen met iemand en er zou niets met hem gebeuren als hij ‘wat’ zou geven. [slachtoffer] heeft herhaaldelijk tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij geen geld had, waarna hij een aantal maal door [medeverdachte 1] tegen zijn hoofd is geslagen, onder andere met het plastic nepwapen. [medeverdachte 2] heeft de telefoon van [slachtoffer] afgenomen, de toegangscode afgedwongen, ontgrendeld en op zijn schoot gelegd. Later heeft hij deze in zijn zak gedaan. Gebleken is dat van de telefoon van [slachtoffer] berichtjes zijn verstuurd naar ‘RJM’. Zo vraagt RJM om 22:22 uur: “
stuur me even het nummer van wie het moet ontvangen”, waarop om 22:34 uur vanaf het toestel van [slachtoffer] een foto van een paspoort wordt gestuurd met de begeleidende tekst: “
hij moet het ontvangen”. Al die tijd had [slachtoffer] niet de beschikking over zijn telefoon. Tussen 22:32 uur en 22:53 uur heeft de vrouw van [slachtoffer] een aantal maal naar [slachtoffer] gebeld en geappt, omdat zij wilde weten waar hij was, maar op deze berichten is niet gereageerd. Achteraf heeft zij tegen de politie verklaard dat zij zich zorgen maakte, omdat de hond uit zich zelfzelf naar huis was teruggelopen en [slachtoffer] niet op haar berichten reageerde, terwijl zij normaal ‘24/7’ met elkaar in contact staan.
Op enig moment is de auto gestopt met rijden waarna een vierde persoon in de auto is gekomen. Deze persoon heeft [slachtoffer] bedreigd en gemaand eerlijk tegen hem te zijn. Daarbij heeft ook hij [slachtoffer] geslagen waarna deze vierde persoon de auto weer heeft verlaten. Op dat moment is aan [medeverdachte 1] een vuurwapen overhandigd. Wat later werd ineens de bivakmuts van het hoofd van [slachtoffer] getrokken en zag [slachtoffer] dat de politie eraan kwam. Dat was enkele minuten na 22:43 uur. [slachtoffer] zag toen dat [medeverdachte 1] het vuurwapen onder de bestuurdersstoel schoof en zijn handschoenen uitdeed.
De telefoon van [slachtoffer] is bij fouillering door de politie in de onderbroek van [medeverdachte 2] aangetroffen.
In de auto trof de politie naast het (in sokken gewikkelde) roodkleurig nepwapen dat door [medeverdachte 1] was gebruikt, ook een (in sokken gewikkeld) blauwkleurig nepwapen aan. Deze lag op het dashboard. Op de sok waarin het roodkleurig speelgoedwapen zat gewikkeld, is het DNA van [medeverdachte 1] en van verdachte aangetroffen en op de bivakmuts het DNA van [medeverdachte 1] en [slachtoffer] .
Het in de auto (onder de bestuurderstoel) aangetroffen wapen blijkt een met vijf patronen geladen revolver te zijn.
Zowel verdachte als medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij onafhankelijk van elkaar zijn benaderd door een opdrachtgever en dat zij voor hun bijdrage ieder een bedrag tussen de € 600,-- en € 900,-- zouden ontvangen. De opdracht van [medeverdachte 1] was ervoor te zorgen dat [slachtoffer] in de auto zou stappen en de auto niet meer zou verlaten en de opdracht van verdachte was om met zijn omvang te imponeren. De opdracht van [medeverdachte 2] was om de geldtransactie te controleren.
3.3.2.
Conclusie
Wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte op
4 december 2023 samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en met geweld en bedreiging met geweld heeft geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van geld. Ook volgt uit het voorgaande dat in de auto op die betreffende avond een vuurwapen aanwezig was. Niet is gebleken dat het gepleegde geweld, de bedreigingen en het afpakken van de telefoon van [slachtoffer] een ander doel hadden dan hem vast te houden en te dwingen over te gaan tot betaling van een geldbedrag.
Gelet op de door de raadsman gevoerde verweren, overweegt de rechtbank ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving in het bijzonder nog dat, ook in het scenario dat [slachtoffer] vrijwillig in de auto zou zijn gestapt, hij zich vervolgens in de situatie bevond dat het voor hem niet mogelijk was om de auto vervolgens te verlaten. Gelet op zijn positie op de achterbank, tussen twee mannen in, waaronder de zeer groot gebouwde verdachte, was dit voor hem feitelijk onmogelijk. Daarbij heeft verdachte verklaard dat de portieren van de auto vergrendeld waren. Ook de tegen [slachtoffer] geuite bedreigingen, de aanwezigheid van het (zo later pas bleek speelgoed)wapen en het gepleegde geweld maakten dit voor hem onmogelijk. Uit het handelen van verdachte en zijn medeverdachten blijkt ook duidelijk dat het hun bedoeling was te voorkomen dat [slachtoffer] dit zou doen, waarmee eveneens het vereiste opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen kan worden geacht.
Medeplegen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit door meerdere personen kan als medeplegen worden aangemerkt als komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de uitvoering.
Uit de feiten volgt dat verdachte en zijn medeverdachten alle drie betaald werden om [slachtoffer] in de auto te krijgen en om mee te gaan in de auto met [slachtoffer] en dat zij daarbij ieder hun eigen rol hadden. De rol van [medeverdachte 2] was vooral gericht op het tot stand laten komen van de gedwongen afgifte van geld (de afpersing), wat uiteindelijk niet is gelukt, en de rol van verdachte en [medeverdachte 1] op het in dat verband in de auto krijgen, vasthouden en bedreigen van [slachtoffer] . Vanuit hun rol zijn de verdachten gezamenlijk opgetrokken en als gezamenlijkheid opgetreden in de richting van [slachtoffer] . Daarbij is niet gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten zich op enig moment van een en ander hebben gedistantieerd, terwijl de rechtbank - gelet op de kleine ruimte (de auto) waarin zij zich bevonden - aanneemt dat zij zonder meer (van elkaar) hebben gezien en geweten wat zich in die ruimte heeft afgespeeld. Daarmee waren zij alle drie op de hoogte van wat er in de auto gebeurde, zowel ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, de poging tot afpersing als de (gewelds)
handelingen die met beide feiten gepaard gingen. Dit wordt wat verdachte betreft nog versterkt door zijn verklaring tegen de politie dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] door meer personen is geslagen. Ook aan het feit dat op het door [medeverdachte 1] gebruikte speelgoedwapen ook het DNA van verdachte is aangetroffen, hecht de rechtbank waarde. Daaruit volgt immers dat verdachte, behalve dat hij naast [slachtoffer] in de auto zat en zich niet distantieerde van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, de poging tot afpersing en de (gewelds)handelingen die met beide feiten daarmee gepaard gingen, ook een rol heeft gehad in het onder druk zetten van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het medeplegen van afpersing heeft de raadsman zich in het bijzonder nog op het standpunt gesteld dat verdachte niet heeft kunnen volgen wat het exacte doel van de samenkomst was. De rechtbank vat dit op als een verweer dat verdachte niet (zelf) het oogmerk had [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van enig geldbedrag. Dit verweer gaat echter niet op. Verdachte heeft immers verklaard “dat er geld moest worden opgehaald bij een jongen”. Deze uitspraak, gecombineerd met het hiervoor beschreven geweld, het gebruik van de in de auto aanwezige nepvuurwapens en het echte en geladen vuurwapen, de geblinddoekte [slachtoffer] , de vierde persoon die [slachtoffer] ook heeft bedreigd en geslagen en het feit dat [medeverdachte 2] bezig was met de telefoon van [slachtoffer] , rechtvaardigen de conclusie dat verdachte zich ervan bewust was dat hij samen met zijn medeverdachten heeft geprobeerd [slachtoffer] af te persen. Ook al beweert verdachte zelf een ander oogmerk te hebben gehad dan afpersing, geldt dat hij, nu uit het voorgaande blijkt dat hij heeft moeten begrijpen dat door de gezamenlijke handelingen het door de afpersing gewraakte gevolg, namelijk de afgifte van een geldbedrag, zou kunnen intreden, ook het oogmerk daarop had.
Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte niet alleen samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd, maar ook dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een poging heeft gedaan om [slachtoffer] af te persen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van de beide feiten bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 4 december 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en
beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer] begeven en aldaar gewacht tot die
[slachtoffer] naar buiten kwam en
- die [slachtoffer] gedwongen in de auto te stappen door tegen hem te zeggen dat hij in de auto moest stappen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en door een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dit vuurwapen tegen het schouderblad van die [slachtoffer] te drukken en
- vervolgens in de auto een panty over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de zij van die [slachtoffer] gedrukt gehouden en
- die [slachtoffer] gedwongen geld af te staan en de woorden toegevoegd: “
Doe
rustig aan. We komen er samen uit. Laat het geld deze kant op komen. Er gaat niks
met je gebeuren als je wat geeft. We gaan bellen dan komt het deze kant op”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- die [slachtoffer] tegen het lichaam geslagen en
- die [slachtoffer] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd geslagen en- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat “
hij niet bang was om dood te
gaan en dat hij zo een kogel door zijn, die [slachtoffer] , kop zou schieten als hij, die [slachtoffer] ,
niet eerlijk zou zijn”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
op 4 december 2023 te Amsterdam, op de openbare weg, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging
met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, immers hebben verdachte en zijn mededaders
- zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer] begeven en aldaar gewacht tot die [slachtoffer] naar buiten kwam en
- die [slachtoffer] gedwongen in de auto te stappen door tegen hem te zeggen dat hij in de
auto moest stappen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en door
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dit vuurwapen tegen het schouderblad van die [slachtoffer] te drukken en
- vervolgens in de auto een panty over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de zij van die [slachtoffer] gedrukt gehouden en
- die [slachtoffer] gedwongen geld af te staan en de woorden toegevoegd: “
Doe
rustig aan. We komen er samen uit. Laat het geld deze kant op komen. Er gaat niks
met je gebeuren als je wat geeft. We gaan bellen dan komt het deze kant op”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- die [slachtoffer] tegen het lichaam geslagen en
- die [slachtoffer] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd geslagen en
- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat “
hij niet bang was om dood te
gaan en dat hij zo een kogel door zijn, die [slachtoffer] , kop zou schieten als hij, die [slachtoffer] ,
niet eerlijk zou zijn”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan negen maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft verzocht aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden te koppelen, zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachten en het locatieverbod. De officier van justitie heeft ook verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan het voorarrest met eventueel daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer] op gewelddadige wijze van zijn vrijheid beroofd om hem zo te dwingen tot afgifte van geld. Verdachte heeft samen met zijn mededaders [slachtoffer] bedreigd met nepwapens en een geladen vuurwapen, een panty over zijn hoofd getrokken en hem geslagen. Het incident moet voor [slachtoffer] uiterst angstaanjagend zijn geweest. Het geweld en de vrijheidsberoving, die maar liefst anderhalf uur heeft geduurd, is uiteindelijk door de komst van de politie beëindigd, niet door verdachte of zijn medeverdachten. De rechtbank vindt het voorval verontrustend, mede omdat het er alle schijn van heeft dat het hier gaat om een zakelijk geschil in het criminele circuit, dat kennelijk nog niet is opgelost.
De rechtbank vindt voor dit feitencomplex in beginsel een gevangenisstraf van 24 maanden passend. Bij het bepalen van de uiteindelijk op te leggen straf zal echter nog rekening worden gehouden met de volgende strafverzwarende omstandigheden alsook met omstandigheden die tot een matiging van de straf nopen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport van [naam] , GZ-psycholoog, van 2 februari 2024. Hieruit blijkt dat verdachte het onderzoekscontact heeft benut om een positief beeld van zijn actuele en
recente functioneren te schetsen, maar dat hij feitelijk geen ruimte heeft gelaten voor
psychologisch onderzoek, waardoor, evenals in 2018 en 2021, slechts een
weigerrapportage kon worden opgesteld. Opgemerkt wordt wel dat geen aanwijzingen voor eventuele ernstige psychiatrische problematiek worden gezien; verdachte is helder en maakt een relatief stabiele indruk. Hij behoudt de regie en is standvastig ten aanzien van zijn zeer
beperkte onderzoeksbereidheid, ook wanneer hij hiermee wordt geconfronteerd, aldus het rapport.
De rechtbank neemt als strafverzwarende omstandigheid mee dat in de auto twee nepwapens en één geladen vuurwapen zijn aangetroffen. Deze wapens zijn gebruikt om angst aan te jagen bij [slachtoffer] en om hem te dwingen tot afgifte van geld. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Daarbij komt dat juist in Amsterdam sprake is van een zorgwekkende toename van vuurwapen geweld.
Daarnaast neemt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee dat sprake is van recidive. Verdachte is namelijk al vijf keer eerder veroordeeld, onder andere voor geweldsdelicten en vermogensdelicten. Eerder aan verdachte opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een soortgelijk strafbaar feit te begaan.
De reclassering heeft in een rapport van 29 februari 2024, aangevuld door een rapport van 8 juli 2024, te kennen gegeven dat zij, ondanks dat het in het Pro Justitia onderzoek door de weigering van verdachte om mee te werken, niet tot een diagnose of aanbeveling tot behandeling is gekomen, het wenselijk acht dat verdachte middels een
behandeling bij De Waag gericht op delictpreventie gaat werken aan gedragsverandering, zodat hij niet opnieuw met justitie in aanraking komt. Verdachte zou hebben aangegeven mee te zullen werken aan dit plan van aanpak. De reclassering heeft daarom geadviseerd
een deels voorwaardelijke straf op te leggen met onder meer als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich ambulant laat behandelen door De Waag of een soortgelijke zorgverlener, waarbij diagnostiek onderdeel zal zijn van de behandeling.
De rechtbank heeft bij de hiervoor genoemde veroordelingen echter al forse voorwaardelijke straffen opgelegd. Verdachte liep nog in de proeftijd van deze straffen. Desondanks hebben deze voorwaardelijke straffen verdachte er niet van weerhouden om onderhavige feiten te plegen. Gelet hierop ziet de rechtbank, ondanks het hiervoor genoemde advies van de reclassering en anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. De rechtbank beschouwt een voorwaardelijk strafdeel als een gepasseerd station. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen is in deze procedure overigens (volgens mededeling van de officier van justitie: abusievelijk) niet gevorderd.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 25 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze straf is, met name vanwege de ernst van de feiten en het ontbreken van enige aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, hoger dan door de officier van justitie is geëist.

8.Benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.181,25 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat uit de kosten van het met spoed aanschaffen van een mobiele telefoon en het met spoed opnieuw aanvragen van een rijbewijs.
Daarnaast is melding gemaakt van geleden immateriële schade, maar op dit onderdeel is geen vordering ingesteld.
Met de officier van justitie en de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Daarbij heeft de rechtbank bovendien in aanmerking genomen dat de politie de telefoon van de benadeelde partij nog in bezit heeft en aan hem zal retourneren. Onduidelijk is gebleven in hoeverre de benadeelde partij heeft getracht de telefoon (en/of het rijbewijs, voor zover zich dat bij de politie zou bevinden) in een eerdere stadium geretourneerd te krijgen. De benadeelde partij kan van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Bepaald zal worden dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten zullen dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving
en
poging tot medeplegen van afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
25 (vijfentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.M.S. Gribling, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2024.