ECLI:NL:RBAMS:2024:4924

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
13/325391-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewelddadige vrijheidsberoving en poging tot afpersing met vuurwapen in Amsterdam

Op 4 december 2023 heeft verdachte, samen met medeverdachten, aangever op gewelddadige wijze van zijn vrijheid beroofd. Verdachte heeft aangever bedreigd met een (nep)vuurwapen en hem gedwongen in een auto te stappen. Het geweld en de vrijheidsberoving duurden anderhalf uur en eindigden pas door de komst van de politie. De rechtbank oordeelt dat het incident verontrustend is, gezien de schijn van een zakelijk geschil in het criminele circuit. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden. De rechtbank heeft de betrokkenheid van verdachte bij de wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing bewezen geacht, evenals het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de rol van verdachte en zijn recidive meegewogen in de strafoplegging. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/325391-23
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
wonende op het adres [adres] ,
gedetineerd in de [verblijfplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. V.C.E. de Jong, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W. Drummen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – onder 1 en 2 ten laste gelegd dat hij zich op 4 december 2023 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving en het medeplegen van poging tot afpersing door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) met een vuurwapen een auto in te dwingen, zijn hoofd te bedekken en te dwingen een geldbedrag af te geven.
Onder 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich op voornoemde plaats en datum heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en hier als ingevoegd geldt.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 1, het medeplegen van een wederrechtelijke vrijheidsberoving, op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan partieel moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezen dat [slachtoffer] is
gedwongenom in de auto te gaan zitten. De verklaring van aangever hierover is onbetrouwbaar.
Ten aanzien van feit 2, het medeplegen van een poging tot afpersing, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, omdat verdachte geen oogmerk heeft gehad op de afgifte van geld.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw geen bewijsverweren gevoerd.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 4 december 2023 heeft de politie een melding gekregen dat vier mannen aan het inbreken zouden zijn in een auto. De melder heeft de politie de betreffende auto aangewezen. Op de achterbank van deze auto heeft de politie verdachte, [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ), en [slachtoffer] aangetroffen. [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) kwam later aangelopen en werd door [medeverdachte 1] direct aangewezen als de eigenaar van de auto.
[slachtoffer] heeft het volgende tegen een aanwezige verbalisant gefluisterd: “
Ik ken deze jongens niet. Deze jongens hebben mij net gegijzeld onder bedreiging van een vuurwapen. Dit vuurwapen ligt onder de stoel in de auto”.
Wat is er op 4 december 2023 gebeurd?
De rechtbank stelt op grond van de wettige bewijsmiddelen verder vast dat [slachtoffer] op 4 december 2023 rond 21:00 uur voor zijn deur zijn hond uitliet toen hij een grijze Toyota, met daarin twee mannen, zag. De twee mannen waren [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] zat achter het stuur en naast hem zat [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] stapte uit de auto en liep naar de achterkant van de auto. Beiden verzochten [slachtoffer] om in te stappen. Kennelijk heeft [slachtoffer] dit niet aanstonds gedaan, waarna verdachte, die ter plaatse bij een boom had gewacht, kwam aanlopen. Verdachte heeft [slachtoffer] daarop een in een sok gewikkeld vuurwapen laten zien en hem, terwijl hij met dit vuurwapen in het lichaam van [slachtoffer] drukte, de auto in gedwongen. Na onderzoek is gebleken dat dit wapen een (roodkleurig) speelgoedwapen betrof. [medeverdachte 1] zat inmiddels achter de bijrijdersstoel. [slachtoffer] werd gedwongen plaats te nemen naast [medeverdachte 1] waarna verdachte eveneens in de auto plaatsnam, aan de linkerkant van [slachtoffer] . [slachtoffer] zat daarmee tussen de twee verdachten, [verdachte] en [medeverdachte 1] , ingesloten op de achterbank van de auto. Hierna heeft verdachte [slachtoffer] een ‘panty’ over zijn hoofd getrokken. De rechtbank begrijpt dat met deze panty wordt bedoeld de nadien door de politie in de auto aangetroffen (en in beslaggenomen) bivakmuts.
Vervolgens heeft ook [medeverdachte 2] plaatsgenomen in de auto achter het stuur en is de auto gaan rijden. [slachtoffer] is - terwijl hij steeds de bivakmuts ophad - door [medeverdachte 2] gevraagd om ‘het geld deze kant’ op te laten komen. [slachtoffer] zou hiervoor moeten bellen met iemand en er zou niets met hem gebeuren als hij ‘wat’ zou geven. [slachtoffer] heeft herhaaldelijk tegen [medeverdachte 2] gezegd dat hij geen geld had, waarna hij een aantal maal door verdachte tegen zijn hoofd is geslagen, onder andere met het plastic nepwapen. [medeverdachte 2] heeft de telefoon van [slachtoffer] afgenomen, de toegangscode afgedwongen, ontgrendeld en op zijn schoot gelegd. Later heeft hij deze in zijn zak gedaan. Gebleken is dat van de telefoon van [slachtoffer] berichtjes zijn verstuurd naar ‘RJM’. Zo vraagt RJM om 22:22 uur: “
stuur me even het nummer van wie het moet ontvangen”, waarop om 22:34 uur vanaf het toestel van [slachtoffer] een foto van een paspoort wordt gestuurd met de begeleidende tekst: “
hij moet het ontvangen”. Al die tijd had [slachtoffer] niet de beschikking over zijn telefoon. Tussen 22:32 uur en 22:53 uur heeft de vrouw van [slachtoffer] een aantal maal naar [slachtoffer] gebeld en geappt, omdat zij wilde weten waar hij was, maar op deze berichten is niet gereageerd. Achteraf heeft zij tegen de politie verklaard dat zij zich zorgen maakte, omdat de hond uit zich zelfzelf naar huis was teruggelopen en [slachtoffer] niet op haar berichten reageerde, terwijl zij normaal ‘24/7’ met elkaar in contact staan.
Op enig moment is de auto gestopt met rijden, waarna een vierde persoon in de auto is gekomen. Deze persoon heeft [slachtoffer] bedreigd en gemaand eerlijk tegen hem te zijn. Daarbij heeft ook hij [slachtoffer] geslagen, waarna deze vierde persoon de auto weer heeft verlaten. Op dat moment is aan verdachte een vuurwapen overhandigd. Wat later werd ineens de bivakmuts van het hoofd van [slachtoffer] getrokken en zag [slachtoffer] dat de politie eraan kwam. Dat was enkele minuten na 22:43 uur. [slachtoffer] zag toen dat verdachte het vuurwapen onder de bestuurdersstoel schoof en zijn handschoenen uitdeed.
De telefoon van [slachtoffer] is bij fouillering door de politie in de onderbroek van [medeverdachte 2] aangetroffen.
In de auto trof de politie naast het (in sokken gewikkelde) roodkleurig nepwapen dat door verdachte was gebruikt, ook een (in sokken gewikkeld) blauwkleurig nepwapen aan. Deze lag op het dashboard. Op de sok waarin het roodkleurig speelgoedwapen zat gewikkeld, is het DNA van verdachte en van [medeverdachte 1] aangetroffen en op de bivakmuts het DNA van verdachte en [slachtoffer] .
Het in de auto (onder de bestuurderstoel) aangetroffen wapen blijkt een met vijf patronen geladen revolver te zijn.
Zowel verdachte als medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat zij onafhankelijk van elkaar zijn benaderd door een opdrachtgever en dat zij voor hun bijdrage ieder een bedrag tussen de € 600,-- en € 900,-- zouden ontvangen. De opdracht van verdachte was ervoor te zorgen dat [slachtoffer] in de auto zou stappen en de auto niet meer zou verlaten en de opdracht van [medeverdachte 1] was om met zijn omvang te imponeren. De opdracht van [medeverdachte 2] was om de geldtransactie te controleren.
3.3.2.
Conclusie
Wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing
Uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte op
4 december 2023 samen met zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , [slachtoffer] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd en met geweld en bedreiging met geweld heeft geprobeerd hem te dwingen tot afgifte van geld. Ook volgt uit het voorgaande dat in de auto op die betreffende avond een vuurwapen aanwezig was. Niet is gebleken dat het gepleegde geweld, de bedreigingen en het afpakken van de telefoon van [slachtoffer] een ander doel hadden dan hem vast te houden en te dwingen over te gaan tot betaling van een geldbedrag. De rechtbank heeft op basis van de vastgestelde feiten en in het bijzonder het feit dat verdachte tegen de politie heeft verklaard dat hij, toen hij buiten de auto stond, het nepwapen met sok erover op [slachtoffer] heeft gericht en hem naar het midden (van de achterbank) heeft geduwd, geen aanknopingspunten gevonden die het verweer van verdachte ondersteunen dat [slachtoffer] (op afspraak en) vrijwillig in de auto is gestapt.
Ook in het scenario dat [slachtoffer] wel vrijwillig in de auto zou zijn gestapt, geldt echter dat [slachtoffer] zich vervolgens in de situatie bevond dat het voor hem niet mogelijk was om de auto vervolgens te verlaten. Gelet op zijn positie op de achterbank, tussen twee mannen in, waaronder de zeer groot gebouwde medeverdachte [medeverdachte 1] , was dit voor hem feitelijk onmogelijk. Daarbij heeft [medeverdachte 1] verklaard dat de portieren van de auto vergrendeld waren. Ook de tegen [slachtoffer] geuite bedreigingen, de aanwezigheid van het (zo later pas bleek speelgoed)wapen en het gepleegde geweld, maakten dit voor hem onmogelijk. Uit het handelen van verdachte en zijn medeverdachten blijkt ook duidelijk dat het hun bedoeling was te voorkomen dat [slachtoffer] de auto zou verlaten, waarmee eveneens het vereiste opzet op de wederrechtelijke vrijheidsberoving bewezen kan worden geacht.
Medeplegen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit door meerdere personen kan als medeplegen worden aangemerkt als komt vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Daarbij kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de uitvoering.
Uit de feiten volgt dat verdachte en zijn medeverdachten alle drie betaald werden om [slachtoffer] in de auto te krijgen en om mee te gaan in de auto met [slachtoffer] en dat zij daarbij ieder hun eigen rol hadden. De rol van [medeverdachte 2] was vooral gericht op het tot stand laten komen van de gedwongen afgifte van geld (de afpersing), wat uiteindelijk niet is gelukt, en de rol van verdachte en [medeverdachte 1] op het in dat verband in de auto krijgen, vasthouden en bedreigen van [slachtoffer] . Vanuit hun rol zijn de verdachten gezamenlijk opgetrokken en als gezamenlijkheid opgetreden in de richting van [slachtoffer] . Daarbij is niet gebleken dat verdachte en zijn medeverdachten zich op enig moment van een en ander hebben gedistantieerd, terwijl de rechtbank - gelet op de kleine ruimte (de auto) waarin zij zich bevonden - aanneemt dat zij zonder meer (van elkaar) hebben gezien en geweten wat zich in die ruimte heeft afgespeeld. Daarmee waren zij alle drie op de hoogte van wat er in de auto gebeurde, zowel ten aanzien van de wederrechtelijke vrijheidsberoving, de poging tot afpersing als de (gewelds)
handelingen die met beide feiten gepaard gingen.
Gelet op het voorgaande, gaat het ten aanzien van feit 2. gevoerde verweer van de raadsvrouw, te weten dat verdachte niet op de hoogte was van het exacte doel van de samenkomst en met zijn aanwezigheid en handelen niet het oogmerk heeft gehad [slachtoffer] te dwingen tot afgifte van enig geldbedrag, niet op. Ook al beweert verdachte een ander oogmerk te hebben gehad dan het afpersen van [slachtoffer] , geldt dat hij, nu uit het voorgaande blijkt dat hij heeft moeten begrijpen dat door de gezamenlijke handelingen het door afpersing gewraakte gevolg, namelijk de afgifte van een geldbedrag, zou kunnen intreden, ook het oogmerk daarop had.
Al met al is de rechtbank dan ook van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte niet alleen samen met zijn medeverdachten [slachtoffer] van zijn vrijheid heeft beroofd, maar ook dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen een poging heeft gedaan om [slachtoffer] af te persen. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van de beide feiten bewezen.
Het voorhanden hebben van een wapen en munitie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en vijf patronen op 4 december 2023 op basis van het proces-verbaal van bevindingen van 5 december 2023, het proces-verbaal van wapenonderzoek, waaruit blijkt dat het in de auto aangetroffen wapen een wapen van categorie III onder de Wet wapens en munitie betreft en de bekennende verklaring van verdachte.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1
op 4 december 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een persoon, te weten [slachtoffer] , wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en
beroofd gehouden, immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders
- zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer] begeven en aldaar gewacht tot die
[slachtoffer] naar buiten kwam en
- die [slachtoffer] gedwongen in de auto te stappen door tegen hem te zeggen dat hij in de
auto moest stappen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en door
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dit vuurwapen tegen het schouderblad van die [slachtoffer] te drukken en
- vervolgens in de auto een panty over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de zij van die [slachtoffer] gedrukt gehouden en/of
- die [slachtoffer] gedwongen geld af te staan en de woorden toegevoegd: “
Doe
rustig aan. We komen er samen uit. Laat het geld deze kant op komen. Er gaat niks
met je gebeuren als je wat geeft. We gaan bellen dan komt het deze kant op.”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- die [slachtoffer] tegen het lichaam geslagen en
- die [slachtoffer] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd geslagen en
- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat “
hij niet bang was om dood te
gaan en dat hij zo een kogel door zijn, die [slachtoffer] , kop zou schieten als hij, die [slachtoffer] ,
niet eerlijk zou zijn”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2
op 4 december 2023 te Amsterdam, op de openbare weg, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging
met geweld [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en zijn mededaders, immers hebben verdachte en zijn mededaders
- zich naar de woning van voornoemde [slachtoffer] begeven en aldaar gewacht tot die [slachtoffer] naar buiten kwam en
- die [slachtoffer] gedwongen in de auto te stappen door tegen hem te zeggen dat hij in de
auto moest stappen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en door
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en dit vuurwapen tegen het schouderblad van die [slachtoffer] te drukken en
- vervolgens in de auto meermaals een panty over het hoofd van die [slachtoffer] getrokken en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de zij van die [slachtoffer] gedrukt gehouden en
- die [slachtoffer] gedwongen geld af te staan en de woorden toegevoegd: “
Doe
rustig aan. We komen er samen uit. Laat het geld deze kant op komen. Er gaat niks
met je gebeuren als je wat geeft. We gaan bellen dan komt het deze kant op.”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en
- die [slachtoffer] tegen het lichaam geslagen en
- die [slachtoffer] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp tegen het hoofd geslagen en
- tegen die [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd dat “
hij niet bang was om dood te
gaan en dat hij zo een kogel door zijn, die [slachtoffer] , kop zou schieten als hij, die [slachtoffer] ,
niet eerlijk zou zijn”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3
op 4 december 2023 te Amsterdam, een vuurwapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een revolver van het merk Smith & Wesson, model 60-3, kaliber .38 special en bijbehorende munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 5 patronen, kaliber .38 special, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, onder verwijzing naar het Pro Justitia rapport betreffende verdachte van 15 maart 2024, op het standpunt gesteld dat, hoewel verdachte ten tijde van de feiten 19 jaar oud was, er geen argumenten zijn die pleiten voor toepassing van het
adolescentenstrafrecht. Zij heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twaalf maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Zij heeft verzocht aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden op te koppelen zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het locatieverbod. De officier van justitie heeft ook verzocht om de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in het geval van een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten, zoals thans het geval is, verzocht om aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten negentien jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar de leeftijd van drieëntwintig jaar nog niet heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport van [naam 1] , GZ-psycholoog, van 11 maart 2024 en een rapport van [naam 2] , psychiater, van 15 maart 2024. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd om ten aanzien van verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen. Kort samengevat hebben zij hiertoe redengevend geacht dat bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, dat hij niet functioneert op een verstandelijk beperkt niveau, dat zijn handelingsvaardigheden niet beperkt zijn, dat hij leeftijdsadequaat overkomt en dat er inmiddels weinig mogelijkheden meer zijn voor pedagogische beïnvloeding. Er is tot voor kort via begeleiding, hulpverlening en toezicht met een pedagogische insteek getracht tot gedragsbeïnvloeding te komen, maar dit heeft bij de huidige stand van zaken onvoldoende effect gesorteerd, aldus de deskundigen. De reclassering heeft in een rapport van 2 juli 2024 onderschreven dat er geen aanleiding bestaat om ten aanzien van verdachte het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank neemt bovenstaande adviezen over en zal, ook met inachtneming van de aard van de bewezenverklaarde feiten, het volwassenenstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer] op gewelddadige wijze van zijn vrijheid beroofd om hem zo te dwingen tot afgifte van geld. De taak van verdachte was om ervoor te zorgen dat [slachtoffer] niet weg kon. Verdachte heeft hem daartoe bedreigd met een (nep)vuurwapen en hem daarmee op zijn hoofd geslagen. Het incident moet voor [slachtoffer] uiterst angstaanjagend zijn geweest. Het geweld en de vrijheidsberoving, die maar liefst anderhalf uur heeft geduurd, is uiteindelijk door de komst van de politie beëindigd, niet door verdachte of zijn medeverdachten. De rechtbank vindt het voorval verontrustend, mede omdat het er alle schijn van heeft dat het hier gaat om een zakelijk geschil in het criminele circuit, dat kennelijk nog niet is opgelost.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen met munitie in bezit gehad. Het vuurwapen, dat geladen was, is ook als dreigende factor getoond in het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot afpersing. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Daarbij komt dat juist in Amsterdam sprake is van een zorgwekkende toename van vuurwapen geweld.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), komt verdachte, reeds vanwege het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een geladen vuurwapen (in de openbare ruimte) in aanmerking voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Voor zowel (het medeplegen van) een wederrechtelijke vrijheidsberoving als voor (het medeplegen van een poging tot) afpersing bestaan geen oriëntatiepunten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor dit feitencomplex, het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot afpersing, gecombineerd met het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen (welk wapen in het kader van de andere feiten ook dreigend is getoond), in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend. Bij het bepalen van de uiteindelijk op te leggen straf zal echter nog rekening worden gehouden met de volgende strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden.
In voornoemd Pro Justitia rapport is GZ-psycholoog [naam 1] tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De psycholoog ziet echter geen aanleiding te adviseren de feiten in verminderde mate aan verdachte toe toerekenen, omdat bij afwezigheid van doorwerking van de psychische stoornis in het tenlastegelegde, er geen gedragskundige gronden zijn om een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te adviseren.
Psychiater [naam 2] heeft, anders dan de psycholoog, geconcludeerd dat bij verdachte weliswaar sprake is van antisociale persoonlijkheidskenmerken en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, maar dat één en ander niet de vorm aanneemt van een stoornis. Ook hij komt, weliswaar op enigszins andere gronden, tot de conclusie dat de bewezenverklaarde feiten (dan ook) volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Hierbij heeft hij opgemerkt dat verdachte voldoende mogelijkheden had om anders te beslissen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank verenigt zich met de gezamenlijke eindconclusie van de deskundigen dat geen aanleiding bestaat de strafbare feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en maakte deze tot de hare.
De rechtbank heeft als strafverminderende factor meegewogen dat verdachte erg jong is en gelijk vanaf het begin heeft meegewerkt aan het onderzoek en al vroeg in het onderzoek per brief zijn spijt heeft betuigd aan [slachtoffer] .
De rechtbank neemt daarentegen als strafverzwarende omstandigheid mee dat - ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte - sprake is van recidive. Verdachte is namelijk op
27 januari 2023 veroordeeld voor een diefstal met geweld, waarbij ook een vuurwapen is gebruikt. Ook op 29 oktober 2021 is verdachte veroordeeld voor een diefstal met geweld, waarbij gebruik is gemaakt van een steekwapen. Eerder aan verdachte opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een soortgelijk strafbaar feit te begaan.
De rechtbank heeft bij de hiervoor genoemde veroordelingen, wellicht vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte, forse voorwaardelijke straffen opgelegd. Verdachte liep nog in de proeftijd van deze straffen. Desondanks hebben deze voorwaardelijke straffen verdachte er niet van weerhouden om onderhavige feiten te plegen. De rechtbank ziet daarom, anders dan de officier van justitie en de reclassering, die in het reclasseringsrapport van 2 juli 2024 een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd, geen aanleiding om nu opnieuw een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. De rechtbank beschouwt dit als een gepasseerd station. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen is in deze procedure overigens (volgens mededeling van de officier van justitie: abusievelijk) niet gevorderd.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze straf is, met name vanwege de ernst van de feiten en het ontbreken van enige aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, hoger dan door de officier van justitie is geëist.

8.Benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 1.181,25 aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze schade bestaat uit de kosten van het met spoed aanschaffen van een mobiele telefoon en het met spoed opnieuw aanvragen van een rijbewijs.
Daarnaast is melding gemaakt van geleden immateriële schade, maar voor dit onderdeel is geen vordering ingesteld.
Met de officier van justitie en de verdediging komt de rechtbank tot de conclusie dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering tot vergoeding van materiële schade. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Daarbij heeft de rechtbank bovendien in aanmerking genomen dat de politie de telefoon van de benadeelde partij nog in bezit heeft en aan hem zal retourneren. Onduidelijk is gebleven in hoeverre de benadeelde partij heeft getracht de telefoon (en/of het rijbewijs, voor zover zich dat bij de politie zou bevinden) in een eerdere stadium geretourneerd te krijgen. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Bepaald zal worden dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten zullen dragen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 47, 55, 57, 282 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 en feit 2:
de eendaadse samenloop van:
medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving
en
poging tot medeplegen van afpersing
en
Ten aanzien van feit 3:
de eendaadse samenloop van:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verklaart [slachtoffer] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. D.M.S. Gribling, voorzitter,
mrs. Ch.A. van Dijk en A.J. Scheijde, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K. Buiskool, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2024.