7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Ten aanzien van de vraag of het volwassenenstrafrecht of het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast, overweegt de rechtbank het volgende. Verdachte was ten tijde van het plegen van de bewezenverklaarde feiten negentien jaar oud en dus meerderjarig. Op een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is, maar de leeftijd van drieëntwintig jaar nog niet heeft bereikt, kan het adolescentenstrafrecht worden toegepast als omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd daartoe aanleiding geven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage, bestaande uit een rapport van [naam 1] , GZ-psycholoog, van 11 maart 2024 en een rapport van [naam 2] , psychiater, van 15 maart 2024. Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd om ten aanzien van verdachte het volwassenenstrafrecht toe te passen. Kort samengevat hebben zij hiertoe redengevend geacht dat bij verdachte geen sprake is van een psychische stoornis, dat hij niet functioneert op een verstandelijk beperkt niveau, dat zijn handelingsvaardigheden niet beperkt zijn, dat hij leeftijdsadequaat overkomt en dat er inmiddels weinig mogelijkheden meer zijn voor pedagogische beïnvloeding. Er is tot voor kort via begeleiding, hulpverlening en toezicht met een pedagogische insteek getracht tot gedragsbeïnvloeding te komen, maar dit heeft bij de huidige stand van zaken onvoldoende effect gesorteerd, aldus de deskundigen. De reclassering heeft in een rapport van 2 juli 2024 onderschreven dat er geen aanleiding bestaat om ten aanzien van verdachte het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank neemt bovenstaande adviezen over en zal, ook met inachtneming van de aard van de bewezenverklaarde feiten, het volwassenenstrafrecht toepassen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met anderen [slachtoffer] op gewelddadige wijze van zijn vrijheid beroofd om hem zo te dwingen tot afgifte van geld. De taak van verdachte was om ervoor te zorgen dat [slachtoffer] niet weg kon. Verdachte heeft hem daartoe bedreigd met een (nep)vuurwapen en hem daarmee op zijn hoofd geslagen. Het incident moet voor [slachtoffer] uiterst angstaanjagend zijn geweest. Het geweld en de vrijheidsberoving, die maar liefst anderhalf uur heeft geduurd, is uiteindelijk door de komst van de politie beëindigd, niet door verdachte of zijn medeverdachten. De rechtbank vindt het voorval verontrustend, mede omdat het er alle schijn van heeft dat het hier gaat om een zakelijk geschil in het criminele circuit, dat kennelijk nog niet is opgelost.
Daarnaast heeft verdachte een vuurwapen met munitie in bezit gehad. Het vuurwapen, dat geladen was, is ook als dreigende factor getoond in het kader van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot afpersing. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie vormt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en heeft een enorme maatschappelijke impact. Daarbij komt dat juist in Amsterdam sprake is van een zorgwekkende toename van vuurwapen geweld.
Volgens de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), komt verdachte, reeds vanwege het bewezenverklaarde voorhanden hebben van een geladen vuurwapen (in de openbare ruimte) in aanmerking voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden. Voor zowel (het medeplegen van) een wederrechtelijke vrijheidsberoving als voor (het medeplegen van een poging tot) afpersing bestaan geen oriëntatiepunten.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor dit feitencomplex, het medeplegen van de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de poging tot afpersing, gecombineerd met het voorhanden hebben van een geladen vuurwapen (welk wapen in het kader van de andere feiten ook dreigend is getoond), in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden passend. Bij het bepalen van de uiteindelijk op te leggen straf zal echter nog rekening worden gehouden met de volgende strafverzwarende en strafverminderende omstandigheden.
In voornoemd Pro Justitia rapport is GZ-psycholoog [naam 1] tot de conclusie gekomen dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken en dat deze stoornis aanwezig was ten tijde van de tenlastegelegde feiten. De psycholoog ziet echter geen aanleiding te adviseren de feiten in verminderde mate aan verdachte toe toerekenen, omdat bij afwezigheid van doorwerking van de psychische stoornis in het tenlastegelegde, er geen gedragskundige gronden zijn om een vermindering van de toerekeningsvatbaarheid te adviseren.
Psychiater [naam 2] heeft, anders dan de psycholoog, geconcludeerd dat bij verdachte weliswaar sprake is van antisociale persoonlijkheidskenmerken en van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, maar dat één en ander niet de vorm aanneemt van een stoornis. Ook hij komt, weliswaar op enigszins andere gronden, tot de conclusie dat de bewezenverklaarde feiten (dan ook) volledig aan verdachte kunnen worden toegerekend. Hierbij heeft hij opgemerkt dat verdachte voldoende mogelijkheden had om anders te beslissen dan hij heeft gedaan.
De rechtbank verenigt zich met de gezamenlijke eindconclusie van de deskundigen dat geen aanleiding bestaat de strafbare feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen en maakte deze tot de hare.
De rechtbank heeft als strafverminderende factor meegewogen dat verdachte erg jong is en gelijk vanaf het begin heeft meegewerkt aan het onderzoek en al vroeg in het onderzoek per brief zijn spijt heeft betuigd aan [slachtoffer] .
De rechtbank neemt daarentegen als strafverzwarende omstandigheid mee dat - ondanks de jeugdige leeftijd van verdachte - sprake is van recidive. Verdachte is namelijk op
27 januari 2023 veroordeeld voor een diefstal met geweld, waarbij ook een vuurwapen is gebruikt. Ook op 29 oktober 2021 is verdachte veroordeeld voor een diefstal met geweld, waarbij gebruik is gemaakt van een steekwapen. Eerder aan verdachte opgelegde straffen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom een soortgelijk strafbaar feit te begaan.
De rechtbank heeft bij de hiervoor genoemde veroordelingen, wellicht vanwege de jeugdige leeftijd van verdachte, forse voorwaardelijke straffen opgelegd. Verdachte liep nog in de proeftijd van deze straffen. Desondanks hebben deze voorwaardelijke straffen verdachte er niet van weerhouden om onderhavige feiten te plegen. De rechtbank ziet daarom, anders dan de officier van justitie en de reclassering, die in het reclasseringsrapport van 2 juli 2024 een deels voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden heeft geadviseerd, geen aanleiding om nu opnieuw een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. De rechtbank beschouwt dit als een gepasseerd station. De tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen is in deze procedure overigens (volgens mededeling van de officier van justitie: abusievelijk) niet gevorderd.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze straf is, met name vanwege de ernst van de feiten en het ontbreken van enige aanleiding tot het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel, hoger dan door de officier van justitie is geëist.