ECLI:NL:RBAMS:2024:4920

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
13.124126.24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk teweegbrengen van ontploffingen met explosieve constructies

Op 18 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk tot ontploffing brengen van explosieve constructies. De verdachte heeft twee keer een explosief geplaatst en ontstoken bij een woning in Amsterdam, waarbij hij geen rekening hield met de gevolgen voor de slachtoffers en andere bewoners. Na de eerste explosie heeft de verdachte met zijn vader en de slachtoffers gesproken, maar negen uur later besloot hij opnieuw een explosief te plaatsen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als medepleger kan worden aangemerkt, omdat hij in nauwe en bewuste samenwerking met een ander heeft gehandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie, en bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder toezicht door de jeugdreclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte een first offender is en spijt heeft betuigd over zijn daden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, maar ook de positieve ontwikkeling van de verdachte in de afgelopen periode.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummer: 13.124126.24
Datum uitspraak: 18 juli 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007,
wonende op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting achter gesloten deuren van 4 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. G.W. van der Burg en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw I. Stuifbergen namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw T. Bruns van de Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), de ouders en de zus van verdachte, [naam] , naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1.
Aan verdachte is – kort gezegd– ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen op 19 maart 2024 bij een pand gelegen aan de [adres 2] in Amsterdam, waardoor gevaar voor dat pand en nabijgelegen panden, personen en goederen te duchten was:
feit 2: medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen op 20 maart 2024 bij een pand gelegen aan de [adres 2] in Amsterdam, waardoor gevaar voor dat pand en nabijgelegen panden, personen en goederen te duchten was;
feit 3: medeplegen van het voorhanden hebben van een geïmproviseerde explosieve constructie en een hoeveelheid brandbare vloeistof op 19 en 20 maart 2024.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feit 1:
Medeplegen van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing
De raadsman heeft naar voren gebracht dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte degene is geweest die het explosief heeft laten ontploffen. Als bestuurder van de (vlucht)scooter is hooguit sprake van medeplichtigheid en dat is niet tenlastegelegd. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 tenlastegelegde.
De rechtbank is met de verdediging en de officier van justitie van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan worden vastgesteld dat de verdachte degene is geweest die het explosief bij de voordeur van het huis heeft neergelegd en heeft aangestoken. De rechtbank gaat er vanuit dat de verdachte, zoals hij zelf ook stelt, de bestuurder van de scooter is geweest en dat zijn passagier degene is geweest die het explosief tot ontploffing heeft gebracht. Anders dan door de raadsman bepleit, betekent dat niet dat er geen sprake is geweest van medeplegen tussen de verdachte en zijn passagier op de scooter.
Er is sprake van medeplegen wanneer kan worden vastgesteld dat verdachte het feit in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd en verdachte bovendien een significante bijdrage aan dat feit heeft geleverd.
Op camerabeelden is te zien dat verdachte als bestuurder van een scooter met de mededader om 00.17 uur op voorverkenning is geweest in de straat en bij voornoemde woning, dat zij om 00.22 uur terug gekomen zijn bij de woning en dat de mededader toen van de scooter is afstapt om iets bij de voordeur te leggen dat even later vlamt heeft gevat. Verdachte is op de scooter blijven zitten. Hij had de scooter inmiddels gedraaid zodat de neus van de scooter in de richting stond van waar verdachte en zijn mededader vandaan kwamen, kennelijk met de bedoeling om via die kant weer weg te kunnen vluchten. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van de verdachte en de medeverdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm het karakter dragen van een gezamenlijk ondernomen actie. De gezamenlijke voorverkenning, het voor de daadwerkelijke aanslag gezamenlijk aankomen, het bij die aanslag aanwezig blijven van verdachte, samen vluchten op één scooter en vervolgens samen naar het huis van verdachte gaan, geeft blijk van een nauwe en bewuste samenwerking. Daar komt nog bij dat verdachte zelf de avond van de aanslag het adres van het huis waar het explosief zou worden geplaatst, heeft opgevraagd bij een vriendin. Verdachte heeft daarmee een belangrijke en aansturende rol gehad bij dit feit waardoor de rechtbank concludeert dat zijn bijdrage aan het gepleegde feit significant is geweest. Verdachte kan daarom als medepleger van het opzettelijk teweegbrengen van de ontploffing worden aangemerkt.
Levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is geweest van levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen. Er is door de ontploffing geen brand ontstaan; de schade heeft zich beperkt tot schade aan de voordeur. Daarnaast is het feit midden in de nacht gepleegd en was er niemand op straat of in de buurt.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht slechts is vereist dat verdachte opzet had op het teweegbrengen van een ontploffing. Het opzet hoeft niet gericht geweest te zijn op het teweegbrengen van de gevolgen die in sub 1 tot en met 3 van het artikel worden genoemd. Uit de bewijsmiddelen moet volgen dat het gevaar te duchten was. Voorts moet worden beoordeeld of het te duchten gevaar naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs voorzienbaar is geweest.
Dat er door de ontploffing aan de [adres 2] gemeen gevaar voor goederen is ontstaan, staat vast. Dat wordt door de verdediging ook niet betwist. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier echter ook voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat door de ontploffing ook levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De deurklink van de voordeur van het huis waar het explosief, een zogenaamde Super Cobra 6, was geplaatst, is door de explosie van de voordeur afgeblazen en aan de andere kant van de straat terechtgekomen. Er was dus sprake van een behoorlijk heftige explosie. In het huis zelf zaten de twee bewoners ten tijde van die ontploffing in de woonkamer televisie te kijken. Die woonkamer grenst aan de gang met de voordeur. Het risico dat de bewoners levensgevaarlijk gewond zouden raken door het explosief bij de voordeur, was zeker aanwezig en ook voorzienbaar, te meer nu er nog licht brandde in de woonkamer zodat verdachte en zijn mededader konden vermoeden dat zich nog bewoners op de benedenverdieping bevonden. De rechtbank verwerpt het verweer.
4.2.
Feit 2
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is dat verdachte dit feit met iemand anders heeft gepleegd, zodat hij van het medeplegen moet worden vrijgesproken. Daarnaast is met de explosie op 20 maart 2024 geen schade toegebracht aan het huis zodat verdachte moet worden vrijgesproken van het onderdeel dat er sprake is geweest van levensgevaar voor personen dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen dan wel gemeen gevaar voor goederen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen.
De rechtbank acht het levensgevaar voor personen evenmin bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank acht wel bewezen dat door het handelen van verdachte op 20 maart 2024 gemeen gevaar voor goederen is ontstaan. Verdachte had opzet op het teweegbrengen van de explosie, dit volgt uit zijn eigen verklaring. Verdachte had, van de Super Cobra’s 6 die zijn mededader van feit 1een dag ervoor had meegenomen, een Cobra apart gehouden en is met die Cobra en brandbare vloeistof naar het bewuste huis gegaan en heeft op de stoep bij de voordeur het exposief aangestoken. Dergelijk handelen veroorzaakt gevaar voor tenminste de goederen in de nabije omgeving, zoals de voordeur van het huis. Dat die schade uiteindelijk niet is ontstaan, is niet aan het handelen van de verdachte te danken.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
4.3.
Feit 3
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder feit 3 tenlastegelegde medeplegen niet bewezen kan worden en spreek verdachte daarvan vrij.
4.4.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
hij op 19 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een
ontploffing teweeg heeft gebracht ter hoogte van een pand, gelegen aan de [adres 2] , immers hebben verdachte en zijn mededader toen aldaar opzettelijk een zelfgemaakte geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een stuk zwaar vuurwerk (een Cobra 6) en een fles met brandbare vloeistof (vermoedelijk benzine), voor voornoemd pand geplaatst en op de deurklink van voornoemd pand geplaatst en aangestoken en tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor voornoemd pand en in de nabijheid gelegen panden en auto's, en levensgevaar voor personen die zich op het moment van de ontploffing in de
nabijheid en de naastgelegen omgeving van de plek waar de ontploffing zou plaatsvinden bevonden, anderen te duchten was;
feit 2:
hij op 20 maart 2024 te Amsterdam, alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht bij hoogte van een pand, gelegen aan de [adres 2] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een zelfgemaakte geïmproviseerde explosieve constructie, te weten een stuk zwaar vuurwerk (een Cobra 6) en een fles met (brandbare) vloeistof, voor voornoemd pand geplaatst en gegooid en aangestoken en tot ontploffing gebracht, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen bevond;
feit 3:
hij in de periode van 19 maart 2024 tot en met 20 maart 2024 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met ander, wapens van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten meerdere zelfgemaakte geïmproviseerde explosieve constructies (te weten een zwaar stuk vuurwerk (merk Cobra 6) en een hoeveelheid brandbare vloeistof, zijnde voorwerpen bestemd voor het treffen van personen of zaken door middel van ontploffing voorhanden heeft gehad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder feit 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur, te vervangen door 60 dagen jeugddetentie, en een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar en onder oplegging van de door de Raad geadviseerde bijzondere voorwaarden. De voorwaarden dienen dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard.
De raadsman acht een voorwaardelijke jeugddetentie naast een werkstraf niet op zijn plaats nu verdachte een first offender is. Verdachte heeft openheid van zaken gegeven en zijn spijt betuigd. De raadsman verzet zich niet tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen
geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het opzettelijk tot ontploffing brengen van een explosieve constructie. Dit is zondermeer bijzonderlijk zorgelijk, temeer omdat na de eerste explosie verdachte zijn handelwijze met zijn vader en de slachtoffers heeft besproken met als doel dat dit niet meer zou gebeuren. Echter, ongeveer negen uur na de eerste explosie en het gesprek heeft verdachte besloten zelf nog een explosief in dezelfde straat bij dezelfde woning te leggen en aan te steken. Verdachte heeft zich in het geheel niet bekommerd wat dit voor de slachtoffers maar ook voor de overige bewoners van de straat heeft betekend. Het behoeft geen nader betoog dat voor hen de twee explosies een bijzonder nare en angstige ervaring moeten zijn geweest. Dit soort feiten veroorzaken bovendien ook grote angst en onrust in de samenleving in het algemeen.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met het inzicht dat verdachte ter zitting heeft getoond in het kwalijke van zijn handelen. Hij heeft spijt van zijn daden en schaamt zich er voor. Hij heeft met zijn zus en ouders goede gesprekken gevoerd, heeft zich opengesteld voor de aangeboden hulpverlening en heeft sinds zijn schorsing uit voorlopige hechtenis een positieve draai aan zijn gedrag gegeven.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 24 mei 2024, waaruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten. Verdachte wordt aangemerkt als een first offender.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het adviesrapport van de Raad van 1 juli 2024.
De Raad heeft geadviseerd om verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf op te legen in de vorm van een werkstraf onder oplegging van bijzondere voorwaarden.
De Raad heeft ter zitting aanvullende verklaard dat verdachte zich tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis goed aan de voorwaarden heeft gehouden. Wel wordt gezien dat verdachte soms keuzes maakt die moeilijk te volgen zijn voor anderen. Het kan voor verdachte belangrijk zijn dit in de toekomst nader te onderzoeken.
JBRA kan zich vinden in het advies van de Raad. JBRA ziet de nodige risico's in de ontwikkeling van verdachte. Hij wordt verdacht van een ernstig delict en er zijn zorgen rondom zijn schoolgang, negatieve sociale contacten, het eerder onvoldoende van de grond komen van hulpverlening, impulsiviteit, beïnvloedbaarheid. Aan de andere kant wordt ook een beeld geschetst van een innemende, sociale, slimme jongen met een enorme gunfactor, die humor heeft, heel eerlijk kan zijn en zelfinzicht heeft. Verdachte stelt zich sinds de voorgeleiding welwillend en meewerkend op. Hij laat de afgelopen periode zien een positieve verandering te willen maken, wat hem voor een gedeelte zelfstandig al lukt, maar duidelijk is dat ondersteuning vanuit hulpverlening noodzakelijk is om een structurele positieve verandering door te kunnen maken. Hij heeft een zeer betrokken gezinssysteem waarbinnen zijn gedrag wordt afgekeurd. Vanuit de LIJ wordt het Algemeen Recidive Risico ingeschat op hoog en het Dynamisch Risico Profiel als laag. De gebieden waarop de grootste risico's naar voren komen (midden) zijn: school, relaties, alcohol- en drugsgebruik, houding en agressie. Family Supporters en de IFA-coach kunnen goed met het gezin aan deze risico's werken.
Family Supporters heeft aangegeven dat op dit moment nader onderzoek bij verdachte nog niet nodig geacht wordt maar dat het zinvol is dit als bijzondere voorwaarde op te nemen.
Hoewel de rechtbank het met de officier eens is dat het gaat om ernstige feiten, het duidelijk is er in de afgelopen periode veel incidenten met explosies zijn geweest, waarbij er ook een stevig optreden op zijn plaats is, is de rechtbank, alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend in de strafzaak van deze verdachte, toch van oordeel dat oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf (in plaats van jeugddetentie) van na te noemen duur een passende en geboden strafoplegging is. De rechtbank volgt daarbij het advies van de Raad voor het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank zal de opgelegde bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.

8.Beslag

Onder onderhavige zaak zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
een telefoontoestel (Apple IPhone), een luchtdrukwapen, een aansteker en een rode spuitflacon.
Het telefoontoestel behoort toe aan verdachte en kan aan hem teruggegeven worden.
Bij de aansteker is niet vast te stellen aan wie dit toebehoort. Dit voorwerp wordt verbeurdverklaard.
Wat betreft het luchtdrukwapen en de spuitflacon kan worden vastgesteld dat daarmee het bewezen geachte is begaan. Omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 77za, 157 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Feit 1:
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is.
Feit 2:
opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Feit 3:
telkens, handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit
een werkstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) uren, met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht naar de maatstaf van twee uren per dag. Beveelt dat, als de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 100 (honderd) dagen.
Beveelt dat van deze straf het gedeelte van
80 (tachtig) urennietten uitvoer zal wordengelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten als de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 40 (veertig) dagen.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren onder de
algemenevoorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzonderevoorwaarden dat de veroordeelde
-naar school gaat volgens het lesrooster;
-meewerkt aan de begeleiding vanuit IFA;
-meewerkt aan het vinden van een positieve vrijetijdsbesteding;
-meewerkt aan het afnemen van diagnostisch onderzoek door Family Supporters indien dat
noodzakelijk wordt geacht;
-meewerkt aan de begeleiding van Family Supporters;
-meewerkt aan alle hulpverlening die JBRA nodig acht.
Van
rechtswegegelden tevens de voorwaarden dat veroordeelde:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Regio Amsterdam tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaar zijn.
Verklaart verbeurd:
- een aansteker.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • een luchtdrukwapen,
  • een rode spuitflacon.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- een telefoontoestel (Apple IPhone).
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. van Luijck, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E.M. Devis en H.P.E. Has, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juli 2024.