ECLI:NL:RBAMS:2024:4904

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/752938 / HA RK 24-212
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de voorzieningenrechter in een executiegeschil met betrekking tot zorgregeling en partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een wrakingsprocedure. Het verzoek tot wraking was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Gunter, tegen mr. I.H.J. Konings, de voorzieningenrechter. De wraking was gebaseerd op de gang van zaken tijdens een mondelinge behandeling op 26 juni 2024, waarbij verzoeker zich benadeeld voelde door de wijze waarop de rechter de zitting leidde. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en hem het woord had ontnomen, terwijl hij zijn argumenten naar voren bracht. De rechter had eerder in een kort geding vonnis beslist dat de zorgregeling met de kinderen van verzoeker opgeschort mocht worden totdat hij definitief afscheid had genomen van zijn hond, die een van de kinderen had gebeten. Tijdens de mondelinge behandeling werd de rechter verweten dat zij meer sympathie toonde voor de ex-partner van verzoeker en dat zij kritische vragen stelde die niet op de inhoud van de zaak waren gericht. De rechter verweerde zich door te stellen dat zij de regie over de zitting had en dat haar onderbrekingen bedoeld waren om de procedure te waarborgen. De rechtbank oordeelde dat er geen objectieve vrees voor partijdigheid was en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Beslissing van 31 juli 2024 op het op 26 juni 2024 gedane en onder zaaknummer C/13/752938 HA/RK 24-212 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
verzoeker,
advocaat mr. M. Gunter,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. I.H.J. Konings, voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam, hierna: de rechter.

1.1. De procedure

De Wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het proces-verbaal van de zitting gehouden op 26 juni 2024 inhoudende het wrakingsverzoek;
  • de schriftelijke toelichting namens verzoeker op het wrakingsverzoek van 26 juni 2024;
  • de schriftelijke reactie van de rechter van 15 juli 2024.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 17 juli 2024. Verschenen zijn verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde en de rechter. Mr. Gunter heeft aantekeningen overgelegd.

2.De feiten

Bij de rechter is een procedure aanhangig met zaaknummer C/13/752008/ HA ZA 24-494. Verzoeker is eiser in conventie, verweerder in reconventie. Partijen zijn ex-partners en hebben samen drie minderjarige kinderen. Nadat een hond van verzoeker een van de kinderen had gebeten, heeft de ex-partner van verzoeker de zorgregeling opgeschort. Bij kort gedingvonnis van 20 december 2023 (zaaknummer C/13/742551 / KG ZA 23-1012) heeft de rechter beslist dat de zorgregeling mag worden opgeschort, totdat verzoeker definitief afscheid van de hond heeft genomen. Verzoeker heeft in een executiegeschil schorsing van de uitvoerbaarheid van dit vonnis gevorderd. Deze zaak is thans bij de rechter in behandeling.
In het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 juni 2024 staat vermeld dat de rechter verzoeker op enig moment het woord heeft ontnomen en dat verzoeker daarna de rechter heeft gewraakt, omdat hij haar partijdig vindt.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek betreft de gang van zaken tijdens de mondelinge behandeling. Het proces-verbaal vormt daarvan geen goede weergave. De wijze waarop de rechter de zitting leidde, geen enkele aandacht leek te besteden aan hetgeen namens verzoeker gemotiveerd en onderbouwd naar voren werd gebracht – waaronder de aantoonbaar verkeerde informatie die tot het eerder op 21 december 2023 gewezen vonnis heeft geleid –, voorlopige oordelen velde, kritische vragen stelde en blijk van begrip toonde voor de ex-partner, zijn volgens verzoeker feiten en omstandigheden waardoor de rechter, objectief gezien, zich onpartijdig heeft getoond dan wel de schijn daarvan heeft gewekt.
De rechter stelde uitsluitend (kritische) vragen aan de gemachtigde van verzoeker. Deze vragen zagen uitsluitend op het proces en niet op de inhoud. De rechter heeft opgemerkt dat er naar haar mening inderdaad sprake was van een “verkapt hoger beroep”, zoals de wederpartij had gesteld, omdat zij in haar eerdere vonnis al een oordeel had gegeven. De rechter heeft ook opgemerkt dat de uiteindelijke dagvaarding inderdaad “substantieel afwijkt” van de aanvankelijke conceptdagvaarding, zoals door de wederpartij naar voren was gebracht. Dat, terwijl er geen rechtsregel is die bepaalt dat een betekende dagvaarding niet mag afwijken van het concept. De gewijzigde inhoud daarvan was bovendien bij de ex-partner zo goed als bekend. De rechter heeft uitsluitend kritische vragen gesteld aan de gemachtigde van verzoeker en niet aan die van de wederpartij. De rechter toonde duidelijk meer sympathie voor de wederpartij dan voor verzoeker en kapte hem meerdere keren af.
Nadat de ex-partner had opgemerkt dat zij het niet prettig vond dat de hond vier panden verwijderd van de woning van de man verbleef, heeft de rechter gezegd: “dat begrijp ik”. In de ervaring van verzoeker heeft de rechter – ondanks haar integere bedoelingen – waar verzoeker niet aan twijfelt, te weinig distantie betracht in deze zaak.

4.De reactie van de rechter

De rechter berust niet in de wraking. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie, nader toegelicht bij de mondelinge behandeling, aangevoerd dat zij verzoeker nadat hij zich bij de mondelinge behandeling op een beschuldigde toon tot zijn ex-partner richtte, heeft onderbroken omdat zij vond dat de houding en toon van verzoeker niet bijdroegen aan een oplossing. De rechter voert de regie op de zitting. Het onderbreken van een van partijen is een beslissing die de rechter toekomt. Dat verzoeker dit mogelijk als partijdig heeft ervaren is vervelend, maar niet terecht. De rechter heeft wel gezegd dat de aangevoerde argumenten meer geschikt zijn voor een hoger beroep tegen het vonnis dan voor een schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad, omdat geen nieuwe feiten of omstandigheden werden aangevoerd. Ook is besproken dat de situatie was gewijzigd omdat de hond eerst niet meer bij verzoeker in huis was en kort voor de zitting bij de vriendin van verzoeker was ondergebracht, twee huizen verderop.

5.5. De gronden van de beslissing

5.1.
Op grond van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij vooringenomen is, althans dat de bij verzoeker(s) bestaande vrees dat de rechter niet onpartijdig dan wel vooringenomen is, objectief is gerechtvaardigd.
5.2.
Het is aan de rechter te bepalen hoe de behandeling van een zaak plaatsvindt. De rechter heeft de regie over de gang van zaken en heeft verzoeker in staat gesteld zijn overwegingen middels een uitvoerige pleitnota naar voren te brengen. De rechter heeft ook de regie over de discussie die vervolgens op de zitting wordt gevoerd. Daarbij hoort ook het stellen van kritische vragen om een debat te initiëren. Dat kan onder meer inhouden dat aan de ene partij meer vragen worden gesteld dan aan de andere partij en ook dat niet actief wordt gereageerd op hetgeen door een partij naar voren wordt gebracht. De rechter heeft in haar vonnis overwogen dat voor herstel van de zorgregeling “definitief afscheid nemen van de hond” noodzakelijk was. Op de mondelinge behandeling heeft de rechter uitgelegd wat met definitief afscheid werd bedoeld en verder heeft de rechter het verschil tussen dat wat kan worden aangevoerd in een executiegeschil en dat wat (enkel) in hoger beroep kan worden aangevoerd, aan de orde gesteld en de kaders daaromtrent bij herhaling benoemd. Het is aan de rechter om te beoordelen of sprake is van “nieuwe feiten”. De rechter heeft verder bij partijen onderzocht of een minnelijke schikking tussen hen mogelijk was. Wellicht heeft de rechter verzoeker op enig moment tijdens de zitting beknot in hetgeen hij naar voren wenste te brengen, maar het hoort ook bij de taak van de rechter om het kader waarbinnen de discussie plaatsvindt te bewaken. Dit geldt in het bijzonder bij een executiegeschil, omdat het toetsingskader daarbij heel beperkt is. De opmerking “dat begrijp ik” betekent dat de ander is begrepen. Dat duidt op zichzelf niet op vooringenomenheid. Als de rechter met die woorden begrip zou hebben willen uitdrukken voor het onprettige gevoel van de vrouw over de verblijfplaats van de hond, is dat evenmin een aanwijzing voor partijdigheid.
5.3.
De wrakingsgronden slagen dus niet, ook niet als deze in onderlinge samenhang worden beschouwd. Er is dan ook geen sprake van feiten of omstandigheden die enige (objectieve) vrees voor partijdigheid van de rechter rechtvaardigen. Daarom zal het verzoek tot wraking worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter, Y.A.M. Jacobs en T.L. Fernig-Rocour, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juli 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 5 Rv geen voorziening open.