ECLI:NL:RBAMS:2024:490
Rechtbank Amsterdam
- Kort geding
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek tot uitsluiting van de gezamenlijke huurwoning in kort geding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 januari 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee ex-partners, [eiseres] en [gedaagde], die gezamenlijk een sociale huurwoning huren. [eiseres] vorderde dat zij bij uitsluiting gerechtigd zou zijn tot het gebruik van de woning en dat [gedaagde] de woning zou verlaten. De partijen hebben een relatie gehad die inmiddels beëindigd is, maar zij wonen nog steeds samen in de huurwoning. Tijdens de mondelinge behandeling op 15 januari 2024 heeft [eiseres] haar vorderingen toegelicht, waarbij zij stelde dat de gezamenlijke bewoning onhoudbaar is geworden door de gedragingen van [gedaagde]. [gedaagde] heeft echter verweer gevoerd en betwist dat hij problemen veroorzaakt in de woning.
De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat beide partijen huurder zijn van de woning en dat zij dus gelijkwaardige rechten hebben op het gebruik ervan. Voor toewijzing van de vordering van [eiseres] is het noodzakelijk dat er voldoende omstandigheden zijn die maken dat gezamenlijke bewoning niet langer houdbaar is. De rechter oordeelde dat [eiseres] onvoldoende heeft aangetoond dat haar veiligheid in het gedrang is en dat de verklaringen van haar hulpverleners niet op eigen waarneming zijn gebaseerd. Ook werd opgemerkt dat [gedaagde] weliswaar rookt in de woning, maar dat hij zich aan de afspraken moet houden over waar hij dat doet.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de vordering van [eiseres] afgewezen, maar wel aangegeven dat partijen in overleg moeten treden over wie op termijn de woning verlaat. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in geschillen tussen ex-partners.