ECLI:NL:RBAMS:2024:4890

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
24/3636
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T.L. Fernig - Rocour
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening omgevingsvergunning parkeerkelder in Amsterdam

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan een derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een parkeerkelder. De omgevingsvergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam op 10 januari 2024, en het bezwaar van verzoekers werd ongegrond verklaard op 4 juni 2024. Verzoekers hebben beroep ingesteld en verzocht om schorsing van de omgevingsvergunning totdat op het beroep is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juli 2024 behandeld. De voorzieningenrechter overweegt dat er een spoedeisend belang is, omdat de werkzaamheden naar verwachting op 7 oktober 2024 beginnen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat het bestreden besluit naar voorlopig oordeel rechtmatig is. De voorzieningenrechter concludeert dat de geohydrologische rapporten die aan de vergunning ten grondslag liggen, deugdelijk zijn en dat er geen gegronde reden is om aan te nemen dat de aanleg van de parkeerkelder negatieve gevolgen zal hebben voor de grondwaterstand van de percelen van verzoekers. De voorzieningenrechter wijst erop dat verzoekers geen deskundig tegenrapport hebben overgelegd om de conclusies van de geohydrologische rapporten te weerleggen. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening moet worden afgewezen, waardoor de omgevingsvergunning niet wordt geschorst en de werkzaamheden kunnen beginnen zodra de vergunning in werking treedt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3636

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , [verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] , [verzoeker 5] , [verzoeker 6] , [verzoeker 7] , [verzoeker 8] , [verzoeker 9] , [verzoeker 10] , [verzoeker 11] , [verzoeker 12] , [verzoeker 13] , [verzoeker 14] en [verzoeker 15], uit Amsterdam, verzoekers
(gemachtigde: mr. L.W. Tellegen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder, (gemachtigde: mr. H.J. van der Wal).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[belanghebbende], uit Amsterdam ( [belanghebbende] ),
(gemachtigde: mr. I.H. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan [belanghebbende] verleende omgevingsvergunning.
2. Het college heeft de omgevingsvergunning verleend met een besluit van 10 januari 2024. Met het bestreden besluit van 4 juni 2024 heeft het college het bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard. Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Zij verzoeken de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning te schorsen totdat op het beroep is beslist.
3. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [verzoeker] , [gemachtigde] namens [verzoeker 5] , de gemachtigde van verzoekers, de gemachtigde van het college, de gemachtigde van [belanghebbende] , [gemachtigde 1] (projectmanager van [belanghebbende] ) [gemachtigde 2] ( [belanghebbende 1] ).

Toepasselijke regelgeving

4. Per 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat de aanvraag om de omgevingsvergunning vóór die datum is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]

Totstandkoming van het besluit

5. Het college heeft de omgevingsvergunning aan [belanghebbende] verleend voor het gedeeltelijk vergroten, verduurzamen en veranderen van het bouwensemble aan de [adres] in Amsterdam met bestemming van kantoor tot vijf zelfstandige woningen met een parkeerkelder. De omgevingsvergunning is verleend voor de activiteiten ‘bouwen van een bouwwerk’ [2] , ‘planologisch strijdig gebruik van gebouwen en/of gronden’ [3] en ‘het (gedeeltelijk) slopen van een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht’ [4] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

6. De voorzieningenrechter maakt geen gebruik van de mogelijkheid om ook direct uitspraak te doen in de beroepszaak van verzoekers. [5] Verzoekers hebben verklaard dat zij in de beroepszaak nog nadere gronden en mogelijk een deskundigenrapport willen indienen. Dit betekent dat de voorzieningenrechter geen uitspraak kan doen in de beroepszaak.
7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de beroepszaak niet.
8. Bij de vraag of een voorlopige voorziening moet worden getroffen, moet de voorzieningenrechter een belangenafweging maken. De voorzieningenrechter weegt hierbij het belang van verzoekers bij schorsing van het besluit af tegen het belang van het college en [belanghebbende] om het besluit te kunnen uitvoeren. Als algemeen uitgangspunt geldt dat er in beginsel geen reden bestaat een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het bestreden besluit naar haar voorlopig oordeel rechtmatig acht.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat de omgevingsvergunning nog niet in werking is getreden. Het college wijst er daarbij op dat [belanghebbende] nog geen BUS-melding [6] heeft gedaan en dat in de omgevingsvergunning is vermeld dat de vergunning pas in werking treedt als een BUS-melding is gedaan en de gestelde reactietermijn is verstreken. [7]
10. De voorzieningenrechter volgt het standpunt van het college niet. Op de zitting heeft [belanghebbende] meegedeeld dat de dag na de zitting een BUS-melding zou worden gedaan. De reactietermijn is vijf weken gerekend vanaf de datum van ontvangst van de melding door Gedeputeerde Staten. [8] De vergunde werkzaamheden vangen volgens de planning van [belanghebbende] aan op 7 oktober 2024. Op die datum zal de omgevingsvergunning naar verwachting inmiddels in werking zijn getreden en zal de rechtbank nog geen uitspraak hebben gedaan in de beroepszaak. Dit betekent dat er een voldoende spoedeisend belang is.
11. Verzoekers voeren aan dat het hen niet duidelijk is of de omgevingsvergunning in werking is getreden. Zij wijzen in dit verband op de voorwaarden die in de omgevingsvergunning zijn opgenomen, zoals een broedvogelcheck en een melding of vergunning op grond van de Keur AGV 2019 voor het verlagen van de grondwaterstand om een droge bouwput te creëren.
12. De voorwaarden waar verzoekers naar verwijzen hebben geen betrekking op de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning. Het gaat om voorwaarden waaraan moet worden voldaan voordat de feitelijke werkzaamheden (vanaf 7 oktober 2024) kunnen plaatsvinden. De voorwaarden als zodanig bestrijden verzoekers niet. Dit betekent dat deze voorwaarden geen onderdeel uitmaken van de voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling. Als bij het starten van de werkzaamheden niet is voldaan aan deze voorwaarden, is dat een handhavingskwestie.
13. De voorzieningenrechter zal om proceseconomische redenen niet beoordelen of alle verzoekers belanghebbende zijn bij de verleende omgevingsvergunning. Vast staat dat in ieder geval de eigenaren van de woningen op de adressen [adres 1] als belanghebbende zijn aan te merken, omdat die woningen zeer dicht in de buurt van het bouwensemble staan waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Het college heeft de eigenaren van deze woningen dus terecht als belanghebbende aangemerkt. Er is voor de voorzieningenrechter daarom in dit opzicht geen beletsel om over te gaan tot een voorlopig rechtmatigheidsoordeel.
14. De kern van de vrees van verzoekers zit er in dat zij bang zijn dat het realiseren van de parkeerkelder negatieve gevolgen zal hebben voor de grondwaterstand en dat dit schade aan hun woningen zal veroorzaken.
15. De voorzieningenrechter overweegt het volgende. Op grond van het paraplubestemmingsplan "Grondwaterneutrale Kelders" geldt voor de locatie waar de parkeerkelder wordt gerealiseerd gebiedsaanduiding ‘overige zone – 2’. De hoofdregel is dat het binnen deze gebiedsaanduiding verboden is om kelders te bouwen. [9] De parkeerkelder heeft een oppervlakte van meer dan 300 m2. Voor kelders met een dergelijke oppervlakte geldt dat het college binnenplans kan afwijken als op basis van een geohydrologisch onderzoek wordt aangetoond dat de kelder grondwaterneutraal wordt gebouwd. [10] Het college heeft van deze bevoegdheid om binnenplans af te wijken gebruik gemaakt bij het verlenen van de omgevingsvergunning.
16. [belanghebbende] heeft bij haar aanvraag geohydrologische rapporten overgelegd van [rapport] van 18 mei 2022 en 28 juli 2022 en nadien nog een geohydrologische rapport van [belanghebbende 1] ( [rapport 1] ) van 6 december 2023. De conclusies van deze uitgebreide rapporten is dat de parkeerkelder met mitigerende maatregelen grondwaterneutraal kan worden gebouwd. Het doorlaatvermogen op de kavel blijft door de mitigerende maatregelen hetzelfde voor en na de bouw van de kelder. Volgens de ingeschakelde deskundigen is er dus geen gegronde reden om aan te nemen dat de aanleg van de kelder negatieve gevolgen zal hebben voor de grondwaterstand van de percelen van verzoekers. Waternet heeft de rapporten van deze deskundigen getoetst en akkoord bevonden. Het college heeft deze rapporten overgenomen en aan de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd.
17. Verzoekers voeren aan dat Waternet geen onafhankelijke en deskundige partij is en dat het onderzoek van Waternet naar de grondwaterneutraliteit ondeugdelijk, oppervlakkig en beperkt is. Volgens verzoekers is de beoordeling van de grondwaterneutraliteit van de parkeerkelder in de geohydrologische rapporten niet gebaseerd op metingen en een nauwkeurig inzicht in de grondwaterstromen, maar op theoretische berekeningen en gaat ook Waternet van deze berekeningen uit. Verder voeren zij aan dat die theoretische berekeningen zijn gebaseerd op een onvolledig beeld van de feiten, omdat niet is onderzocht hoeveel kelders er in de omgeving zijn. Volgens verzoekers moeten de cumulatieve effecten van ondergrondse kelders op de grondwaterstand en grondwaterstromen op wijkniveau worden bekeken.
18. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat Waternet niet onafhankelijk zou zijn en niet deskundig zou zijn om de geohydrologische rapporten te toetsen. In de jurisprudentie wordt Waternet in het algemeen als deskundig beschouwd op geohydrologisch gebied. [11] De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoekers aanvoeren geen grond voor het oordeel dat het college de rapporten van [rapport] en [rapport 1] en de beoordeling van Waternet niet heeft mogen overnemen. De geohydrologische rapporten zijn naar voorlopig oordeel deugdelijk onderbouwd en op zorgvuldige wijze tot stand gekomen. In het omgevingsrecht wordt vaker gebruik gemaakt van theoretische berekeningen om de gevolgen van een aangevraagde activiteit inzichtelijk te maken. Voor wat betreft de door verzoekers bedoelde cumulatieve effecten van ondergrondse kelders in de omgeving op de grondwaterstand, stelt het college zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de berekeningen van [rapport] en [rapport 1] het debiet grondwater dat nu onder het perceel doorstroomt als uitgangspunt heeft genomen voor hun berekeningen en dat in dit debiet logischerwijs de eventuele gevolgen in de grondwaterstromen en -standen van niet-grondwaterneutrale kelders zijn verdisconteerd. Verder wijst het college er in het bestreden besluit op dat Waternet tijdens de hoorzitting heeft aangegeven dat de plaatsing van een enkele niet-grondwaterneutrale kelder onder een pand geen meetbare effecten heeft op de grondwaterstanden en -stromen. Dit zou alleen anders zijn als in een gesloten bouwblok veel aaneengesloten woningen een kelder zouden hebben die niet grondwaterneutraal is. Volgens Waternet doet zich dat hier niet voor, omdat de parkeerkelder wordt gerealiseerd onder panden die vrijstaand zijn gebouwd en de ruimte tussen de bebouwing groot is. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Verzoekers hebben geen deskundig tegenrapport overgelegd om de uitgangspunten en conclusies van de geohydrologische rapporten en Waternet te bestrijden of om aan te tonen dat in dit geval niet zou mogen worden uitgegaan van theoretische berekeningen dan wel dat deze berekeningen niet kloppen.
19. Verzoekers hebben op de zitting gezegd dat het moeilijk is om een onafhankelijke deskundige te vinden die bereid is een expertiserapport op te stellen en die niet is verbonden aan een projectontwikkelaar. Zij hebben dit echter niet nader onderbouwd en ze hebben evenmin aangetoond dat zij hebben geprobeerd om een deskundige op geohydrologisch gebied te vinden. Alleen al daarom kan dit standpunt er in dit voorlopige oordeel niet toe leiden dat de vergunning wordt geschorst.
20. Verzoekers voeren aan dat het bouwensemble in een hoek is verzakt en dat de oorzaak van die verzakking tot op de dag van vandaag niet duidelijk is. Ook op de [adres 2] , de [adres 3] en elders op de [adres 4] zijn panden verzakt na de aanleg van parkeerkelders onder naastgelegen panden. Volgens verzoekers moet daarom eerst een funderingsonderzoek plaatsvinden naar de oorzaak van de verzakking van het bouwensemble. Zij beroepen zich in dit verband op een aantal moties die door de gemeenteraad unaniem zijn aangenomen en op toezeggingen van zowel de wethouder als de stadsdeelvoorzitter dat eerst een onderzoek zou plaatsvinden naar de verzakkingen van het bouwensemble, voordat een vergunning zou worden verleend.
21. Naar voorlopig oordeel is in de door verzoekers overgelegde stukken en in het op zitting getoonde verslag van een raadsvergadering van 7 juni 2023 geen sprake van toezeggingen van de wethouder en/of de stadsdeelvoorzitter als door verzoekers wordt gesteld. Wel is uit de stukken op te maken dat de wethouder heeft toegezegd dat een onderzoek zou worden verricht naar de verzakking(en) van het bouwensemble, maar niet dat geen omgevingsvergunning zou worden verleend voordat het onderzoek zou hebben plaatsgevonden. Hetzelfde geldt voor het werkbezoek van de wethouder en de stadsdeelvoorzitter in de eerste of tweede week van juni 2023 waarop verzoekers zich op de zitting hebben beroepen. Van dit werkbezoek is geen verslag opgemaakt en uit hetgeen verzoekers op de zitting hebben gezegd, blijkt opnieuw dat de wethouder en/of de stadsdeelvoorzitter weliswaar heeft toegezegd dat een onderzoek zou worden verricht naar de verzakking(en), maar niet dat geen omgevingsvergunning zou worden verleend voordat het onderzoek zou hebben plaatsgevonden.
22. Verzoekers verwijzen verder op moties van 7 juni 2023, 8 juni 2023 en 7 oktober 2021 die door de gemeenteraad zijn aangenomen. In een van de moties van 7 juni 2023 verzoekt de gemeenteraad het college uitgebreid onderzoek uit te voeren naar de grondwaterstand en ondergrondse constructies in de [naam buurt] , aan de gehele [naam buurt 1] , en geen vergunningen voor afwijken van het bestemmingsplan en/of omgevingsplan te verlenen voor ondergrondse constructies op grond van artikel 5.3 van het bestemmingsplan “Grondwaterneutrale kelders” of de Wabo, totdat
de resultaten van het onderzoek aan de raad zijn gerapporteerd en besproken. Het college stelt zich terecht op het standpunt dat het hier gaat om een verzoek van de gemeenteraad aan het college en dat het college niet verplicht is de desbetreffende moties uit te voeren. Van toezeggingen van de wethouder is dan ook geen sprake.
23. Op de zitting is overigens gebleken dat [belanghebbende] onderzoek zal gaan verrichten naar de verzakking(en) en de fundering, maar dat dit onderzoek zal plaatsvinden in het kader van de werkzaamheden die met de omgevingsvergunning zijn vergund. De voorzieningenrechter acht dat niet onredelijk, mede gelet op de mededeling van [belanghebbende] op de zitting dat het gunstiger is als dit onderzoek wordt gedaan als er al wordt gegraven, omdat je dan meer kunt zien. Bovendien brengt het minder kosten met zich mee als het funderingsonderzoek wordt verricht op het moment dat in het kader van de vergunning toch al graafwerkzaamheden moeten worden verricht.
24. Verzoekers voeren nog aan dat het college de afwijking van het bestemmingsplan voor het realiseren van de parkeerkelder ruimtelijk aanvaardbaar vindt, maar dat deze ruimtelijke aanvaardbaarheid afhankelijk is gesteld van de verwijdering van de mogelijkheid om in de tuin te mogen parkeren. Voor het verwijderen van de parkeermogelijkheden in de tuin wil het college ook het bestemmingsplan wijzigen. De gemeenteraad heeft hiervoor een ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. Het ontwerpbestemmingsplan zou volgens verzoekers in ieder geval vastgesteld moeten zijn, voordat de omgevingsvergunning kan worden verleend.
25. De voorzieningenrechter volgt het betoog van verzoekers niet. In de omgevingsvergunning is vermeld dat de parkeerkelder (ook) in strijd is met de bestemmingsomschrijving het bestemmingsplan 'Willemspark-Vondelpark 2019', omdat de parkeerkelder deels buiten het bouwvlak valt. Het college is op dit punt afgeweken van dit bestemmingsplan, omdat het landschap er volgens het college veel baat bij heeft als de parkeermogelijkheid in de tuin vervalt. Er is daarom een ontwerpbestemmingsplan opgesteld waarbij de aanduiding ‘parkeren in de tuin’ is verwijderd. In de omgevingsvergunning is de verplichting opgenomen dat het erf rondom en achter het pand moet worden ingericht volgens een tuinontwerp dat als bijlage bij de omgevingsvergunning zit. Het gebruik als tuin is hiermee handhaafbaar. Dat het ontwerpbestemmingsplan nog niet is vastgesteld, stond daarom naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet in de weg aan verlening van de omgevingsvergunning.
26. Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit naar voorlopig oordeel bij deze stand van zaken rechtmatig en heeft het beroep geen redelijke kans van slagen. Dit betekent dat er geen reden is om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.

Conclusie en gevolgen

27. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst en dat [belanghebbende] met de vergunde werkzaamheden kan beginnen zodra de omgevingsvergunning in werking is getreden. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig - Rocour, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. T.E. Bouwmeester, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.
4.Artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de Wabo.
5.Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht biedt de voorzieningenrechter die mogelijkheid als nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
6.Een melding van het voornemen om grond te saneren.
7.Artikel 6.2c, eerste lid, onder c, van de Wabo.
8.Artikel 39b, vierde lid, van de Wet bodembescherming.
9.Artikel 5.2 van de planregels.
10.Artikel 2.12, eerste lid 1, sub a, onder 1, van de Wabo in samenhang met artikel 5.3, onder a, ten tweede, van de planregels.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van