ECLI:NL:RBAMS:2024:488

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/13/743486 / KG ZA 23-1076
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vervangende toestemming voor behandeling van minderjarige in kort geding

In deze zaak heeft de moeder in kort geding verzocht om vervangende toestemming voor de behandeling van haar minderjarige kind bij Kinderpraktijk Amsterdam/Psychologenpraktijk Amsterdam. De moeder stelt dat haar kind, geboren in 2008, lijdt aan paniekaanvallen en trauma's, en dat behandeling bij deze praktijk noodzakelijk is. De vader heeft echter verweer gevoerd en stelt dat de moeder de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS) dwarsboomt en dat er eerst onderzoek gedaan moet worden naar de problematiek van het kind voordat er een behandeling kan plaatsvinden. De voorzieningenrechter heeft op 18 januari 2024 geoordeeld dat het verzoek van de moeder moet worden afgewezen. De rechter oordeelt dat het in het belang van het kind is om de uitkomst van de OTS-procedure af te wachten, die op korte termijn zal plaatsvinden. De rechter benadrukt dat de behandeling bij Kinderpraktijk Amsterdam niet voldoet aan de eisen van systeemtherapie zoals eerder door de kinderrechter is vastgesteld. Bovendien zal het kind op zijn zestiende verjaardag, die in 2024 aanstaande is, geen toestemming van de ouders meer nodig hebben voor behandeling. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/743486 / KG ZA 23-1076 WdV/MvG
Vonnis in kort geding van 18 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 3 januari 2024,
advocaat mr. M.C. Rosier te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.R.P. Hoppenbrouwers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna de moeder en de vader worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 11 januari 2024 heeft de moeder de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De vader heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en de vader tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren partijen en hun advocaten aanwezig. Namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam waren [naam 1] , de huidige gezinsmanager, en [naam 2] , de vorige gezinsmanager, aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een relatie gehad, die in 2010 is beëindigd.
2.2.
Partijen zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008, over wie zij gezamenlijk het gezag hebben.
2.3.
[minderjarige] staat sinds 2 april 2021 onder toezicht (OTS) van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA). [naam 1] is sinds kort de gezinsmanager. Daarvoor was [naam 2] de gezinsmanager.
2.4.
Tot september 2022 was [minderjarige] de ene week bij de vader en de andere week bij de moeder. In september 2022 heeft er een incident plaatsgevonden bij de vader thuis. Sindsdien hebben de vader en [minderjarige] geen contact en omgang meer.
2.5.
In het kader van de OTS is Arkin Jeugd en Gezin betrokken, waar partijen en [minderjarige] deelnemen aan het traject Project aan Huis.
2.6.
Bij verzoekschrift van 25 januari 2023 heeft JBRA verzocht de OTS te verlengen voor de duur van 12 maanden. Bij beschikking van 23 maart 2023 van de kinderrechter van deze rechtbank is, voor zover van belang, de OTS verlengd tot 23 september 2023. Voor het overige deel (de resterende maanden) van de OTS heeft de kinderrechter de procedure aangehouden. De moeder werd in de beschikking niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek JBRA in het kader van de OTS te veroordelen een andere gezinsmanager aan te wijzen. Het verzoek van de moeder JBRA door een andere gecertificeerde instelling te vervangen, werd afgewezen. In de beschikking staat, voor zover van belang, het volgende:

Het is voor [minderjarige] belangrijk dat hij kan opgroeien in een emotioneel veilige, stabiele en voorspelbare omgeving, waarbij hij opvoeders heeft die hem steunen en waar hij tot rust komt en zich veilig voelt. Daarvan is op dit moment geen sprake omdat de ouders niet met elkaar samenwerken. [minderjarige] lijkt in een loyaliteitsconflict te zitten, maar misschien is er nog meer wat een rol speelt. Het is belangrijk dat wordt gestart met het traject (bij Arkin of andere specialisten op het gebied van complexe omgangsproblematiek) om vervolgens te komen totrelatieherstel (tussen vader en [minderjarige] ) en dat [minderjarige] het traject Project aan Huis voortzet, waaraan ook de ouders dienen mee te werken. Het is belangrijk dat er diagnostiek wordt gesteld bij [minderjarige] . (…)”.
2.7.
In een bericht van 30 juni 2023 van twee psychologen van Arkin aan de vorige gezinsmanager staat het volgende:

U vroeg namens JBRA naar informatie aangaande de behandeling van [minderjarige] .
De stand van zaken is dat Project aan Huis sinds 23 januari 2023 niet aan behandeling is toegekomen, omdat er geen behandelcontacten hebben plaatsgevonden met [minderjarige] . Met moeder heeft het laatste behandelcontact plaatsgevonden op 30 januari 2023. Toen de behandelafspraken langere tijd niet doorgingen hebben wij JBRA verzocht om een uitvoerdersoverleg te plannen, zodat in de gebruikelijke sfeer van openheid en transparantie hierover gesproken kon worden. Ook deze overleggen gingen niet door. Op 16 mei 2023 en 20 juni 2023 hebben gesprekken met moeder plaatsgevonden met het doel te komen tot een betere samenwerking aangezien [minderjarige] sinds 23 januari 2023 niet is gezien. Het is tijdens deze gesprekken vooralsnog niet gelukt om een zogenaamde “doorstart” te maken van de behandeling. Het laatste uitvoerdersoverleg/gezamenlijk gesprek met moeder met JBRA heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022.”.
2.8.
Via haar advocaat heeft de moeder aan de vader op 5 oktober 2023 om toestemming gevraagd voor de behandeling van [minderjarige] bij Kinderpraktijk Amsterdam/Psychologenpraktijk Amsterdam, omdat het traject bij Arkin voor hulpverlening aan [minderjarige] niet van de grond komt. De vader heeft via zijn advocaat op 9 oktober 2023 aan de moeder laten weten geen toestemming te geven voor de behandeling.
2.9.
De OTS is meerdere keren (ambtshalve) verlengd, laatstelijk tot en met 31 januari 2024, omdat om verschillende redenen geen datum voor een mondelinge behandeling kon worden gepland. Op 31 januari 2024 zal een mondelinge behandeling worden gehouden in de OTS-procedure (zie 2.6.).

3.Het geschil

3.1.
De moeder vordert aan haar vervangende toestemming te verlenen voor de behandeling van [minderjarige] bij Kinderpraktijk Amsterdam/Psychologenpraktijk Amsterdam, met veroordeling van de vader in de proceskosten.
3.2.
De moeder stelt daartoe, samengevat, het volgende. [minderjarige] lijdt vanaf 2016 aan paniekaanvallen, flashbacks en dissociaties, waardoor hij wordt belemmerd in het dagelijks leven. Een dissociatieve stoornis hangt meestal samen met traumatische ervaringen. Bij [minderjarige] is vastgesteld dat hij lijdt aan een trauma. Het behandelen van dit trauma moet prioriteit hebben. De school van [minderjarige] geeft al sinds 2016 aan zorgen over [minderjarige] te hebben en geeft al sinds 2020 aan dat [minderjarige] hulp nodig heeft. Arkin neemt de signalen van [minderjarige] niet serieus. Hij wil daarom niet meer door Arkin worden behandeld. Op 3 oktober 2023 is [minderjarige] bij de huisarts geweest en heeft hij de huisarts verzocht hem door te verwijzen naar een therapeut die hem kan helpen bij het verwerken van zijn trauma. De huisarts heeft [minderjarige] niet willen verwijzen, omdat toestemming van de vader ontbreekt. De huisarts heeft wel aangegeven dat Kinderpraktijk Amsterdam/Psychologenpraktijk Amsterdam een geschikte praktijk is voor [minderjarige] . [minderjarige] wil daar graag in behandeling.
3.3.
De vader heeft als volgt verweer gevoerd. De moeder werkt iedereen tegen die niet haar visie deelt. Het gevolg daarvan is dat zij de uitvoering van de OTS op alle mogelijke manieren dwarsboomt. Vanaf de aanvang van de OTS is een van de doelen het doen van onderzoek/het stellen van een diagnose van [minderjarige] . Nadat dat onderzoek is afgerond, kan met de uitkomsten een behandeling voor [minderjarige] worden gestart. Het onderzoek en de hierop te volgen behandeling voor [minderjarige] is één van de belangrijke doelen waaraan in de OTS moet worden gewerkt en is als zodanig ook onderdeel van de OTS-procedure. Beslissingen hierover dienen dan ook in die procedure te worden genomen en niet in dit kort geding. Door het handelen van de moeder is het onderzoek van [minderjarige] nog niet afgerond en is zijn behandeling nog niet aangevangen. Het kan niet zo zijn dat als gevolg hiervan nu sprake is van een spoedeisende situatie die een voorlopige voorziening vereist. In het geval de vordering van de moeder wordt toegewezen, zal dit gevolgen hebben voor de aanhangige OTS-procedure. De moeder zal dit als een bevestiging zien dat zij goed handelt en dan verder haar eigen gang gaan en geen medewerking meer verlenen aan de uitvoering van de OTS. De moeder probeert met dit kort geding de op de zitting van 31 januari 2024 in de OTS-procedure te nemen beslissingen zo te beïnvloeden dat verdere uitvoering van de OTS onmogelijk wordt.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. De gezamenlijke gezagsuitoefening van partijen brengt mee dat de moeder voor het inschakelen van Kinderpraktijk Amsterdam/Psychologenpraktijk Amsterdam voor [minderjarige] toestemming van de vader behoeft. Indien de ouders het hierover niet eens worden dient de rechter hierover een beslissing nemen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.2.
Duidelijk is dat zowel de moeder, de vader als JBRA willen dat [minderjarige] snel wordt geholpen, omdat hij hulp nodig heeft. Partijen zijn het niet eens over de vorm waarin dat moet gebeuren en via welke hulpinstantie. De moeder wil dat [minderjarige] voor zijn trauma wordt behandeld door Kinderpraktijk Amsterdam/Psychologenpraktijk Amsterdam. De vader en ook JBRA vinden deze aanpak te eenzijdig, namelijk alleen gericht op het trauma, waarvan moeder zonder voldoende onderzoek aanneemt dat het er is. Zij vinden systeemtherapie (gezinstherapie) geschikter. De vader en JBRA vinden dat eerst onderzocht moet worden waar de problematiek van [minderjarige] vandaan komt om vervolgens aan de hand van de uitkomst van dat onderzoek een passend hulptraject voor [minderjarige] te kiezen.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat [minderjarige] via JBRA al hulp heeft bij Arkin waar is gestart met het traject Project aan Huis. Helaas heeft dit traject (nog) geen resultaat opgeleverd en ligt het momenteel zelfs stil. [minderjarige] heeft in een brief geschreven dat hij niet meer naar Arkin wil. De vraag is dus wat er nu moet gebeuren. Dit is primair een vraag voor de kinderrechter. Die heeft in de beschikking van 7 april 2023 geoordeeld dat het in het belang van [minderjarige] is dat wordt ingezet op systeemtherapie door middel van het traject Project aan Huis bij Arkin. De behandeling van [minderjarige] bij Kinderpraktijk Amsterdam/Psychologenpraktijk Amsterdam is in elk geval geen vorm van systeemtherapie en die behandeling voldoet dus niet aan de eisen van de kinderrechter. Zeker nu de kinderrechter op korte termijn (31 januari 2024) de OTS-zaak verder zal behandelen, is grote terughoudendheid geboden met het nemen van beslissingen die van invloed zijn op die zaak en het OTS-traject. Gelet hierop is het niet verantwoord en niet in het belang van [minderjarige] om in dit kort geding vervangende toestemming te geven voor een behandeling voor [minderjarige] die de procedure bij de kinderrechter mogelijk gaat doorkruisen. Van de moeder kan worden verwacht dat zij de uitkomst van de OTS-procedure afwacht, nu het oordeel van de kinderrechter op korte termijn wordt verwacht. Bovendien wordt [minderjarige] op [geboortedatum] 2024 16 jaar oud, zodat hij vanaf dan geen ouderlijke toestemming meer nodig heeft voor het volgen van een behandeling. Ten slotte is niet gesteld of gebleken dat de situatie van [minderjarige] op dit moment zodanig nijpend is dat er niet gewacht kan worden op het nadere oordeel van de kinderrechter dan wel zijn 16e verjaardag.
4.4.
Dit betekent dat de vordering van de moeder zal worden afgewezen.
4.5.
Zoals te doen gebruikelijk in geschillen tussen ex-partners zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. de Vries, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MvG