ECLI:NL:RBAMS:2024:4869

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
11049427
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke aansprakelijkheid en wettelijke handelsrente in incassozaak

In deze incassozaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen Inbev Nederland N.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2]. De eisende partij, Inbev, vorderde hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 25.000, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het bedrag, dat voortvloeit uit een investeringsovereenkomst die in augustus 2021 was gesloten. De overeenkomst verplichtte [gedaagde 1] tot betaling van € 25.417,12 aan Inbev, en [gedaagde 2] had zich hoofdelijk garant gesteld voor deze betaling. Ondanks een gedeeltelijke betaling van € 1.500 door [gedaagde 2] in juni 2024, bleef de hoofdsom onbetaald. De rechtbank oordeelde dat de betaling eerst in mindering komt op de wettelijke handelsrente en daarna op de hoofdsom. De rechtbank heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.745,84. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 11049427 \ CV EXPL 24-3812
Vonnis van 9 augustus 2024 (bij vervroeging)
in de zaak van
INBEV NEDERLAND N.V.,
te Breda,
eisende partij,
hierna te noemen: Inbev,
gemachtigde: mr. B.J.C.J. Vugts,
tegen

1.[gedaagde 1] B.V.,

2.
[gedaagde 2],
te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
procederend zonder gemachtigde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 mei 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 augustus 2024 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Inbev en [gedaagde 1] hebben in augustus 2021 een investeringsovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde 1] € 25.417,12 aan Inbev moet betalen. [gedaagde 2] heeft deze overeenkomst ook in privé ondertekend, waarbij hij zich hoofdelijk jegens Inbev garant heeft gesteld voor betaling van dit bedrag.
2.2.
Inbev heeft op 1 juni 2023 een factuur voor dit bedrag aan [gedaagde 1] gestuurd en deze factuur is niet betaald. Wel heeft [gedaagde 2] in juni 2024 € 1.500 aan Inbev betaald.

3.Het geschil

3.1.
Inbev vordert - samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tot betaling van € 25.000, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 4 april 2024 en de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen de vordering van Inbev.

4.De beoordeling

4.1.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk worden veroordeeld € 25.000 aan Inbev te betalen. Dat betekent dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] gedwongen kunnen worden het hele bedrag aan Inbev te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
4.2.
Artikel 1.8 van de algemene voorwaarden van Inbev, die onderdeel uitmaken van de investeringsovereenkomst, bepaalt dat de wettelijke handelsrente verschuldigd is als een factuur niet op tijd wordt betaald. Dat betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk de wettelijke handelsrente die vanaf 4 april 2024 wordt gevorderd verschuldigd zijn. Op grond van artikel 6:44, lid 1 BW vermindert de betaling van € 1.500 die [gedaagde 1] in juni 2024 heeft gedaan eerst de tot dat moment verschuldigde wettelijke handelsrente en wordt daarna in mindering gebracht op de hoofdsom van € 25.000.
4.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van Inbev betalen. De proceskosten van Inbev worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,84
- griffierecht
1.409,00
- salaris gemachtigde
1.086,00
(2 punten × € 543)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.745,84
4.4.
De rechtbank verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, zoals door Inbev is gevorderd. Dat betekent dat de beslissing van de rechtbank moet worden gevolgd, ook als een van de partijen daartegen in hoger beroep gaat. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een beslissing heeft genomen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk om aan Inbev € 25.000 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW, met ingang van 4 april 2024, tot de dag van volledige betaling, waarbij de betaling van € 1.500 die [gedaagde 1] in juni 2024 heeft gedaan eerst wordt toegerekend aan de tot dat moment verschuldigde wettelijke handelsrente, en daarna de hoofdsom van € 25.000 vermindert,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 2.745,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N. Versteeg en in het openbaar uitgesproken op
9 augustus 2024.