Uitspraak
1.[gedaagde 1] B.V.,
[gedaagde 2],
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
5.De beslissing
9 augustus 2024.
Rechtbank Amsterdam
In deze incassozaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen Inbev Nederland N.V. en twee gedaagden, [gedaagde 1] B.V. en [gedaagde 2]. De eisende partij, Inbev, vorderde hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van € 25.000, vermeerderd met wettelijke handelsrente en proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van het bedrag, dat voortvloeit uit een investeringsovereenkomst die in augustus 2021 was gesloten. De overeenkomst verplichtte [gedaagde 1] tot betaling van € 25.417,12 aan Inbev, en [gedaagde 2] had zich hoofdelijk garant gesteld voor deze betaling. Ondanks een gedeeltelijke betaling van € 1.500 door [gedaagde 2] in juni 2024, bleef de hoofdsom onbetaald. De rechtbank oordeelde dat de betaling eerst in mindering komt op de wettelijke handelsrente en daarna op de hoofdsom. De rechtbank heeft de gedaagden ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 2.745,84. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.