ECLI:NL:RBAMS:2024:4854

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juni 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
13/086162/24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling door zoon van moeder met ISD-maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn moeder. De verdachte, geboren in 1984, heeft op 11 maart 2024 in Amsterdam zijn moeder mishandeld door haar in het gezicht te slaan en tegen haar buik te trappen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, waarbij de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, de vordering heeft ingediend en de verdediging werd gevoerd door mr. L.M.A. Schwartz. Tijdens de zitting is ook een reclasseringsmedewerker gehoord als deskundige.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging, die onder andere de mishandeling van de moeder omvatte, bewezen is. De rechtbank heeft daarbij de verklaring van het slachtoffer, het proces-verbaal van bevindingen en foto’s van het letsel in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij zich niets kon herinneren door het gebruik van verdovende middelen, schuldig was aan de mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar, zonder aftrek van voorarrest, en heeft de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere veroordelingen afgewezen.

De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de problematiek van de verdachte, waaronder zijn alcohol- en drugsverslaving. De reclassering heeft geadviseerd tot oplegging van de ISD-maatregel, gezien het recidivepatroon van de verdachte en het gebrek aan motivatie voor gedragsverandering. De rechtbank heeft geoordeeld dat aan alle voorwaarden voor de ISD-maatregel is voldaan en heeft de maatregel opgelegd ter bescherming van de maatschappij en om de verdachte de kans te geven zijn problematiek aan te pakken.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/086162-24
Parketnummers vorderingen tenuitvoerlegging: 09/226035-22, 13/154445-22, 13/107642-22 en 10/004858-23
Datum uitspraak: 28 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het [adres verdachte] ,
thans gedetineerd in: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.H. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. L.M.A. Schwartz, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank ter terechtzitting de heer [reclasseringsmedewerker 1] (reclasseringswerker bij Reclassering Nederland) als deskundige gehoord.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 11 maart 2024 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door:
- voornoemde [slachtoffer] in het gezicht en/of op het hoofd, te slaan en/of trappen en/of
- voornoemde [slachtoffer] tegen de buik, althans het lichaam, te slaan en/of trappen.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen op grond van de inhoud van het dossier.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen. Wel heeft de raadsman verzocht om verdachte partieel vrij te spreken van het ten laste gelegde slaan en trappen tegen de buik en het lichaam omdat de verklaring van het slachtoffer op dit punt niet wordt ondersteund door enig ander bewijs. In het dossier zitten alleen foto’s van het letsel van het gezicht, maar er is geen onderzoek gedaan naar het lichaam en de buik van het slachtoffer.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de verklaring van het slachtoffer, het proces-verbaal van bevindingen en de foto’s van het letsel bewezen dat verdachte zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld. Anders dan de raadsman acht de rechtbank het trappen tegen de buik van het slachtoffer ook bewezen. Het ontbreken van foto’s van letsel op de buik en/of andere plekken op het lichaam is geen reden om af te wijken van de verklaring van het slachtoffer. Haar verklaring wordt immers op belangrijke punten ondersteund door andere bewijsmiddelen, waaronder het letsel dat bij haar is geconstateerd en de beschrijving door de verbalisanten over hoe zij het slachtoffer hebben aangetroffen. Uit het proces-verbaal blijkt bovendien dat het slachtoffer geen aangifte wilde doen tegen haar zoon en in eerste instantie ook niet wilde dat haar verwondingen gefotografeerd zouden worden. De verbalisanten hebben uiteindelijk alleen foto’s genomen van haar gezicht en hoofd, waarop blauw kleurende verdikkingen zaten. Verdachte zegt zich van de mishandeling niets te kunnen herinneren omdat hij onder invloed van verdovende middelen was. Gelet op deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om te veronderstellen dat het slachtoffer de aard en/of ernst van de mishandeling zou hebben overdreven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 11 maart 2024 te Amsterdam, zijn moeder, [slachtoffer] , heeft mishandeld door:
- voornoemde [slachtoffer] in het gezicht en op het hoofd, te slaan en
- voornoemde [slachtoffer] tegen de buik, te trappen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders

7.1
De eis van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaar zonder aftrek van voorarrest.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich niet verzet tegen oplegging van de ISD-maatregel. Wel heeft de raadsman verzocht om bij het bepalen van de duur van de maatregel rekening te houden met de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de raadsman verzocht om te bepalen dat een tussentijdse toetsing van de voortgang van de maatregel zal plaatsvinden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn moeder. Hij heeft haar in het gezicht geslagen en tegen haar buik getrapt. Door aldus te handelen heeft verdachte haar pijn en letsel bezorgd en geen enkel respect getoond voor haar lichamelijke integriteit. Dat het slachtoffer zijn eigen moeder is, maakt het feit nog kwalijker. Hetzelfde heeft te gelden voor de omstandigheid dat de mishandeling in het huis van zijn moeder heeft plaatsgevonden, waar zijn moeder hem tijdelijk onderdak had verleend. De woning is immers een plaats waar zijn moeder zich veilig zou moeten kunnen voelen.
Advies van de reclassering
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van GGZ Reclassering Inforsa van 11 juni 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker 2] . Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Als verdachte wordt veroordeeld is er sprake van een beginnend patroon aangaande geweldpleging. Hij is eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn moeder in 2022. Daarnaast is sprake van een delictpatroon van voornamelijk vermogensdelicten, dat al twintig jaar bestaat en onlosmakelijk verbonden is aan de alcoholverslaving van verdachte. Hij is al jaren dakloos, hij is afhankelijk van alcohol en ook bekend met harddrugsmisbruik. Verdachte komt regelmatig negatief in beeld met overlast op straat, opnames bij de SEH (Spoedeisende Hulp) en de Crisisdienst met tal van lichamelijke en psychische problemen. Er zijn nagenoeg geen beschermende factoren aan te wijzen. Verdachte kon veelal bij zijn
moeder terecht, maar nadat hij haar in 2022 mishandeld heeft is die relatie onder druk komen te staan. Desondanks heeft moeder verdachte na zijn afgebroken klinische opname in februari van dit jaar, toch weer toegelaten in haar woning. Reclasseringscontacten in het verleden met ambulante interventies zijn nooit van de grond gekomen. Er is diverse keren geprobeerd om binnen een reclasseringstoezicht de samenwerking te zoeken met
verdachte, maar tot op heden heeft dat niet tot gedragsverandering geleid. De reclassering ziet problemen op vrijwel alle leefgebieden. Dit in combinatie met een gebrek aan motivatie van verdachte om over te gaan tot aanpak van de probleemgebieden, gedragsverandering en het accepteren van hulpverlening, maakt dat wij de kans op recidive inschatten op hoog.
Ondanks de inzet van diverse behandelingen in een drangkader, lukt het verdachte niet om een stabiel en drugs- en alcoholvrij bestaan op te bouwen. Hij valt daarnaast regelmatig terug in delictgedrag. Recent was aan hem een voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd, als laatste kans, met als voorwaarde het volgen van een klinische behandeling. Verdachte heeft deze bijzondere voorwaarde overtreden door de kliniek voortijdig te verlaten. Hij is teruggevallen in middelengebruik. Momenteel kan worden geconcludeerd dat hij niet voldoende heeft geprofiteerd van zijn laatste kans. De reclassering adviseert een onvoorwaardelijke ISD-maatregel. De reclassering ziet binnen andere kaders geen mogelijkheden meer. Deze zijn inmiddels uitgeput.
ISD-maatregel
Voldaan aan de ‘harde’ criteria
De rechtbank stelt vast dat aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Hiervoor is bewezen verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 5 juni 2024 blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf, terwijl het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen en er, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde rapportage, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. Uit het strafblad van verdachte volgt dat ook is voldaan aan de eisen die de “Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers” van het Openbaar Ministerie stelt: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Voldaan aan de ‘zachte’ criteria
Om een ISD-maatregel op te kunnen leggen, moet ook blijken dat er geen alternatief voor het opleggen van een ISD-maatregel bestaat. Daarbij wordt gekeken of er in het verleden dwang- of drangtrajecten hebben plaatsgevonden die niet hebben geleid tot een gedragsverandering, of dat verdachte heeft aangegeven hieraan niet mee te willen werken, of dat verdachte daar geen mogelijkheden toe heeft (de zogenaamde ‘zachte criteria’).
Verdachte heeft eerder de voorwaardelijke ISD-maatregel opgelegd gekregen. Ondanks het plegen van recidive is destijds besloten om de voorwaardelijke ISD-maatregel niet ten uitvoer te leggen, omdat hij op de wachtlijst stond bij GGZ kliniek [locatie GGZ instelling] . Verdachte werd zodoende een laatste kans geboden. Aan deze behandeling heeft verdachte zich echter onttrokken. Verdachte heeft daarmee zijn laatste kans niet benut. De reclassering ziet binnen andere kaders geen mogelijkheden meer.
Gelet op deze omstandigheden oordeelt de rechtbank dat ook aan de ‘zachte criteria’ is voldaan. Dat betekent dat aan alle criteria voor het opleggen van een ISD-maatregel wordt voldaan. De rechtbank ziet geen reden om de ISD-maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel. De rechtbank ziet op dit moment – anders dan de raadsman – geen aanleiding om de voortgang van de tenuitvoerlegging van de maatregel tussentijds te toetsen.

8.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
- 1 STK verdovende middelen (Pyrazolam), omschrijving: PL1300-2024058386-G6474520.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen verdovende middelen (Pyrazolam) worden onttrokken aan het verkeer. De rechtbank zal deze vordering toewijzen, nu het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevinden zich de op 13 mei 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vorderingen van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaken met parketnummers
09/226035-22, 13/154445-22, 13/107642-22en
10/004858-23.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
09/226035-22, betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 16 november 2022 van de politierechter van de rechtbank ‘s Gravenhage, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 1 week niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
13/154445-22, betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 29 augustus 2022 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
13/107642-22, betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 27 juli 2022 van de politierechter van deze rechtbank, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 weken niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer
10/004858-23,betreft het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 6 april 2023 van de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 jaren, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 3 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevinden zich bij de stukken geschriften waaruit blijkt dat in alle vier de zaken met bovenvermelde parketnummers de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
9.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft toewijzing van de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers
09/226035-22, 13/154445-22, 13/107642-22en
10/004858-23gevorderd.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer
10/004858-23toe te wijzen en in de hoofdzaak geen ISD-maatregel op te leggen. Met betrekking tot de overige vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers
09/226035-22, 13/154445-22, 13/107642-22heeft de raadsman verzocht om deze af te wijzen.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt in de hoofdzaak de ISD-maatregel op en zal daarom de vordering tot tenuitvoerlegging van de in parketnummer
10/004858-23voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel afwijzen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf zich niet verdraagt met het opleggen van de ISD-maatregel en in dit geval ook overigens geen redelijkerwijs te respecteren strafdoel dient. De rechtbank zal daarom de vorderingen tot tenuitvoerlegging met parketnummers
09/226035-22, 13/154445-22, 13/107642-22eveneens afwijzen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 38m, 38n, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn moeder tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van
2 (twee) jaren.
Ten aanzien van het beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1 STK verdovende middelen (Pyrazolam), omschrijving: PL1300-2024058386-G6474520.
Ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging
Wijst de vorderingen tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummers
09/226035-22, 13/154445-22, 13/107642-22 en 10/004858-23voorwaardelijk opgelegde straffen en maatregel af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. Bianchi, voorzitter,
mrs. B.C. Langendoen en mr. S.A.M. Groot, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.L.M. Meulman, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 juni 2024.
Bijlage I – Bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024058386-2 van 12 maart 2024, met fotobijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [namen opsporingsambtenaren 1] (doorgenummerde pagina’s 5-7 en 37-41):
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van genoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 11 maart 2024 omstreeks 18.10 uur kregen wij de opdracht om te gaan naar [adres] . Daar zou sprake zijn van een mishandeling. De zoon van melder zou dronken thuis gekomen zijn en hierbij de moeder hebben mishandeld. Omstreeks 18.25 uur kwamen wij ter plaatse. Wij werden aangesproken door een jongen welke later de bewoner van [huisnummer 1] bleek te zijn. Deze jongen vertelde ons: "Hij staat op het balkon. Wij zijn hierop naar het balkon van huisnummer [huisnummer 1] gelopen. Wij zagen op het balkon van huisnummer [huisnummer 2] een man staan. Wij vroegen aan de man wie hij was. Hij zei dat zijn naam [voornaam verdachte] was. Later bleek zijn naam te zijn: [verdachte] , [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] .
Gesprek met slachtoffer:Wij verbalisanten [namen opsporingsambtenaren 2] , zijn in gesprek gegaan met het slachtoffer, moeder van de verdachte. De moeder bleek later te zijn genaamd: [slachtoffer] . Zij vertelde ons dat ze was mishandeld door haar zoon. Terwijl zij dit vertelde zagen wij dat er aan de rechterzijde van het voorhoofd van de moeder een verdikking zat
.Tevens was er een rode verkleuring ter hoogte van het jukbeen. Na ongeveer een half uur werd de verdikking op haar voorhoofd en de verkleuring op haar jukbeen blauw van kleur, als een bloeduitstorting
.Tevens werd ook de verwonding op het jukbeen een verdikking
.
Letsel slachtoffer:Ik, verbalisant [naam verbalisant 1] , sprak met het slachtoffer. Zij verklaarde mij: 'Ik ben geschopt en geslagen door mijn zoon
.Als hij alcohol gedronken heeft is hij niet zichzelf. Hij weet niet eens meer dat hij mij zo veel pijn heeft gedaan.' In woorden van gelijke strekking. Ik zag dat het slachtoffer verschillende blauwe plekken in haar gezicht had zitten. Verder verklaarde zij dat ze getrapt was tegen de zijkanten van haar buik.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2024058386-9 van 12 maart 2024, met fotobijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [namen opsporingsambtenaren 3] (doorgenummerde pagina’s 9-11 en de foto’s van het slachtoffer op pagina’s 44-45):
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als bevindingen van genoemde opsporingsambtenaren, zakelijk weergegeven:
Op 12 maart 2024, omstreeks 08.00 uur, kregen wij de opdracht om te gaan naar [adres] . Daar zou een persoon wonen die gisteravond slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Wij zouden in gesprek gaan met het slachtoffer om te kijken of zij in staat en in willen was om aangifte te doen.
[slachtoffer] verklaarde ons het volgende:
"Ik ben enorm bang en geschrokken van de situatie die zich gisteren heeft afgespeeld. Ik was in de keuken aan het koken, toen ik hoorde dat [voornaam verdachte] boos werd om het feit dat ik [voornaam verdachte] geen geld wilde geven. Ik zag toen dat [voornaam verdachte] op mij af kwam stormen en mij aanviel." Van het letsel heb ik, [naam verbalisant 2] , foto’s gemaakt. [slachtoffer] vertelde ons dat zij geen aangifte wilde doen tegen haar zoon.