ECLI:NL:RBAMS:2024:4848

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
10741155 \ CV EXPL 23-13376
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en opzegging met betrekking tot de levering van marmeren materialen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een geschil tussen een eenmanszaak, vertegenwoordigd door eiser H.O.D.N. [handelsnaam], en gedaagde over een aannemingsovereenkomst voor het plaatsen van een keuken en sanitair. De overeenkomst, gesloten op 11 augustus 2021, had een waarde van € 21.668,83, maar bevatte geen oplevertermijn. Gedaagde heeft op 16 augustus 2021 een aanbetaling gedaan van € 3.581,62. Door problemen met de levering van marmeren materialen, die gebroken zijn tijdens de installatie, heeft gedaagde op 17 oktober 2021 per e-mail de samenwerking beëindigd. Eiser vordert nu betaling van € 16.690,38, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten, terwijl gedaagde de vordering betwist en een tegenvordering indient voor schadevergoeding van € 33.366,07. De rechtbank oordeelt dat gedaagde de overeenkomst op correcte wijze heeft opgezegd en dat eiser recht heeft op betaling van het gevorderde bedrag, verminderd met besparingen. De vordering van gedaagde wordt afgewezen, omdat eiser niet in verzuim is geraakt. De proceskosten worden toegewezen aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10741155 \ CV EXPL 23-13376
Vonnis van 19 juli 2024
in de zaak van
[eiser] (H.O.D.N. [handelsnaam] ),
te [woonplaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.H.J. Slager,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. F.F.A. Havelaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 22 september 2023 met producties,
- de conclusie van antwoord ook houdende eis in reconventie met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie met producties,
- het tussenvonnis van 2 januari 2024 waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 15 februari 2024,
- de akte houdende uitlating opzegging overeenkomst tevens akte overlegging producties tevens akte wijziging van eis van 29 maart 2024 van [gedaagde] , met producties,
- de antwoordakte tevens akte overlegging producties tevens akte vermindering van eis van 10 mei 2024 van [eiser] , met producties,
- de akte uitlating producties van 7 juni 2024 van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak “ [handelsnaam] ” (hierna: [handelsnaam] ”) en plaatst keukens, badkamers en andere sanitaire voorzieningen.
2.2.
Op 11 augustus 2021 hebben [handelsnaam] en [gedaagde] een aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot het plaatsen van een keuken, sanitair in de badkamer en twee toiletten van marmer in de woning van [gedaagde] voor € 21.668,83 inclusief btw. In de overeenkomst is geen termijn voor oplevering opgenomen.
2.3.
[handelsnaam] heeft het marmeren materiaal ingekocht bij het Italiaanse bedrijf Margraf SPA (hierna: Margraf).
2.4.
Op 16 augustus 2021 heeft [gedaagde] een bedrag van € 3.581,62 aanbetaald aan [handelsnaam] .
2.5.
Via e-mailberichten hebben partijen gecorrespondeerd over het (steeds) opschuiven van de oplevering.
2.6.
Op 15 oktober 2021 blijkt het geleverde marmeren materiaal gebroken tijdens/na het uitladen en de installatie. [handelsnaam] heeft de installatiewerkzaamheden die dag niet afgerond.
2.7.
Bij e-mail van 17 oktober 2021 heeft [gedaagde] aan [eiser] en Margraf geschreven:

I write this email to officially stop your involvement in my project. (…) ENOUGH is ENOUGH! You are now officially dismissed, I require you to transfer me back the money of the invoice I should never have paid you. (…). As I told you, I will try to install the Carrara with my contractor if possible, otherwise we buy new slaps. He will send the bill to you. For the kitchen I will deal directly with Margraf. Don’t show your face anymore at my doorstep! (…)
2.8.
Op 18 oktober 2021 heeft [naam 1] (hierna: [naam 1] ) aan [gedaagde] via Whatsapp het volgende bericht verstuurd:

Ik sprak met [naam 2] [Margraf, Rb]. We doen het zonder hem. U zult volledige assistentie krijgen omdat alles door mij en Margraf zal worden beheerd.”
2.9.
Op 1 november 2022 heeft [handelsnaam] een factuur van € 18.066,82 verzonden aan [gedaagde] . Deze factuur heeft [gedaagde] onbetaald gelaten.

3.Het geschil

de vordering van [eiser] (conventie)
3.1.
[eiser] vordert – na vermindering van eis - dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling van € 16.690,38, te vermeerderen met wettelijke rente over € 16.690,38 vanaf 30 november 2022 tot de dag van voldoening. Daarnaast vordert [eiser] € 941,90 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] de overeenkomst heeft opgezegd. Op grond van artikel 7:764 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is [gedaagde] daarom de totale aanneemsom verschuldigd verminderd met de besparingen die voor [eiser] uit de opzegging voortvloeien. Dit betekent dat [gedaagde] in totaal nog een bedrag van € 16.690,38 moet betalen aan [eiser] . Tot slot heeft [gedaagde] buitengerechtelijke incassokosten gemaakt die [gedaagde] dient te vergoeden.
3.3.
[gedaagde] betwist dat hij de overeenkomst heeft opgezegd en het restant van de aanneemsom is verschuldigd. [gedaagde] heeft namelijk na de e-mail van 17 oktober 2021 rechtstreeks contact onderhouden met de zakelijke partner van [eiser] , [naam 1] , om alsnog gemaakt/geleverd te krijgen wat was afgesproken in de aannemingsovereenkomst. [gedaagde] mocht erop vertrouwen dat [handelsnaam] bestond uit zowel [eiser] als [naam 1] . Haar contactgegevens stonden immers ook op de offertes en facturen, zij was bij het sluiten van de overeenkomst aanwezig en werd bij problemen in de correspondentie tussen partijen betrokken. Daarnaast heeft [eiser] de werkzaamheden te laat, onvolledig en ondeugdelijk uitgevoerd, zodat [eiser] slechts recht heeft op een gedeeltelijke betaling. Voor de berekening van het bedrag dat [gedaagde] nog is verschuldigd aan [eiser] moet gekeken worden naar de waarde van het geleverde werk door [eiser] . Ook heeft [gedaagde] schade geleden die met dit bedrag moet worden verrekend. Na verrekening resteert een bedrag aan schade die hij als tegenvordering vordert. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , althans subsidiair ten hoogste een bedrag van € 1.239,62 toe te wijzen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
de tegenvordering van [gedaagde] (reconventie)
3.5.
[gedaagde] vordert na eiswijziging - samengevat – dat bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
primair
- [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 33.366,07, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van verzuim,
subsidiair
- [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 8.615,52, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van verzuim,
meer subsidiair
- voor recht wordt verklaard dat de overeenkomst is geëindigd en [eiser] wordt veroordeeld tot betaling van € 33.366,07 aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van betekening vonnis,
in zowel primair, subsidiair als meer subsidiair
- de vorderingen in conventie en reconventie zo nodig met elkaar te verrekenen.
3.6.
[gedaagde] legt – naar de rechtbank begrijpt - aan zijn tegenvordering ten grondslag dat [eiser] is tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst. [eiser] heeft het marmeren materiaal te laat en onprofessioneel geleverd en aangebracht, waardoor [gedaagde] is geconfronteerd met schade. De gevorderde schadevergoeding bestaat uit de herstelkosten, indirecte schade en de kosten voor het deskundigenrapport.
3.7.
[eiser] erkent dat tijdens de levering en installatie door een ongelukkige samenloop van omstandigheden marmeren onderdelen zijn stukgegaan. [eiser] is echter nooit in de gelegenheid gesteld de gebreken te herstellen en daarom niet in verzuim geraakt. Ook betwist [eiser] dat een fatale termijn voor oplevering is overeengekomen en ook betwist hij de hoogte van de directe en indirecte schade. [eiser] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

de vordering van [eiser] (conventie)
Opzegging
4.1.
Partijen hebben een overeenkomst van aanneming van werk in de zin van artikel 7:750 BW gesloten. Partijen zijn het er niet over eens of deze overeenkomst door [gedaagde] is opgezegd.
4.2.
De rechtbank oordeelt dat het e-mailbericht van [gedaagde] van 17 oktober 2021 moet worden aangemerkt als een opzegging als bedoeld in artikel 7:764 lid 1 BW. Dat blijkt uit de letterlijke tekst van het e-mailbericht. Uit het e-mailbericht volgt duidelijk dat [eiser] vanaf dat moment ontslagen is, niet langer welkom is in het huis en dat [gedaagde] de resterende werkzaamheden met derden zal afronden. Expliciet vermeldt [gedaagde] hierbij dat hij de werkzaamheden die nog moeten plaatsvinden met betrekking tot de keuken direct met Margraf zal oppakken en het plaatsten van de gootsteen door zijn aannemer zal laten doen. Dat [gedaagde] hiermee slechts bedoelde [eiser] uit zijn huis te weren en de aannemingsovereenkomst in stand te laten, blijkt niet uit de tekst van die e-mail en ook op grond van de overige omstandigheden die [gedaagde] daartoe heeft aangevoerd kan niet worden geoordeeld dat [eiser] dat zo had moeten begrijpen. Ook als het zo is dat [handelsnaam] uit zowel [eiser] als [naam 1] bestond, hetgeen door [eiser] is betwist, dan laat dat immers onverlet dat uit de tekst van de e-mail volgt dat bij de afronding van de nog resterende werkzaamheden voor [handelsnaam] geen rol meer is weggelegd. [handelsnaam] noch [naam 1] worden genoemd in de partijen die daarvoor door [gedaagde] zullen worden ingeschakeld. Dat [naam 1] zich vervolgens bij [gedaagde] heeft gemeld, maakt dat niet anders. Nog los van het feit dat opzegging een eenzijdige rechtshandeling is en instemming door [handelsnaam] daarvoor niet is vereist, heeft zij op 18 oktober 2021 aan [gedaagde] laten weten de werkzaamheden met Margraf en expliciet zónder [eiser] op te pakken (zie 2.8). Ook indien [gedaagde] in de veronderstelling zou hebben verkeerd dat [naam 1] bevoegd zou zijn om namens [handelsnaam] op te treden dan had dit bericht aanleiding moeten geven om tenminste (zie 2.8) te vragen op welke wijze hij met haar (en Margraf) “verder” zou samenwerken en hoe dat zich tot [handelsnaam] verhoudt en dat heeft hij niet gedaan.
4.3.
De conclusie uit het voorgaande is dat de overeenkomst van aanneming tussen [handelsnaam] en [gedaagde] door [gedaagde] op 17 oktober 2021 is opgezegd. Op grond van artikel 7:764 lid 2 BW is de opdrachtgever in die gevallen gehouden de volledige aanneemsom aan de aannemer te betalen, verminderd met de besparingen die de aannemer heeft door de opzegging. Waar dat in dit geval op neerkomt, komt hierna aan de orde.
Besparingen
4.4.
Als gevolg van de opzegging dient [gedaagde] de voor het gehele werk geldende prijs, verminderd met de besparingen die voor [eiser] uit de opzegging voortvloeien, aan [eiser] te betalen. Partijen verschillen van mening over de hoogte van die besparingen. De bewijslast van de omvang van die besparingen rust op [gedaagde] .
4.5.
Voor de begroting van de besparingen verwijst [gedaagde] naar een addendum bij het deskundigenrapport van 27 november 2023 van Hanselman Groep B.V. (hierna: Hanselman). Volgens [gedaagde] volgt hieruit dat [eiser] recht heeft op betaling van maximaal € 3.720,11, hetgeen volgens [gedaagde] evenwel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. [eiser] betwist dat het rapport van Hanselman de besparingen weergeeft. [eiser] verwijst naar een opgesteld overzicht op basis van de geaccepteerde offerte om aan te geven welke kostenposten hij zich met de opzegging van de overeenkomst heeft bespaard.
4.6.
[eiser] begroot de besparingen op € 1.429,87. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [eiser] ligt het op de weg van [gedaagde] – op wie de stelplicht en daarmee samenhangende bewijslast rust – om zijn standpunt dat de besparingen een hogere waarde vertegenwoordigen, nader te onderbouwen en te preciseren. Die onderbouwing heeft [gedaagde] met het rapport van Hanselman niet gegeven, omdat dat rapport een verkeerd uitgangspunt hanteert. Het rapport beschrijft namelijk welke herstelwerkzaamheden [eiser] niet heeft hoeven uitvoeren. Zo staat er onder meer in het rapport dat er in geval van opzegging “het onjuist geleverde en beschadigde natuursteen niet meer opnieuw geproduceerd en aangebracht behoeven te worden”. Bij opzegging is echter niet aan de orde of verrichte werkzaamheden al dan niet naar behoren zijn uitgevoerd of dat er herstelwerkzaamheden moesten worden verricht. Het gaat om de vraag naar de bespaarde kosten van materialen en arbeid voor werkzaamheden die zijn overeengekomen en door de opzegging niet zijn uitgevoerd. De vraag naar de waarde van het verrichte werk en (de omvang van) herstelkosten speelt dan ook geen rol in geval van opzegging. Gelet hierop is [gedaagde] niet geslaagd te onderbouwen waarom de waarde van de besparingen op € 3.720,11 moet worden vastgesteld. Bij die stand van zaken wordt uitgegaan van het door [eiser] berekende bedrag van in totaal € 1.429,87 aan besparingen. Per saldo betekent dit dat [eiser] aanspraak kan maken op betaling van een bedrag van € 16.690,38.
Conclusie ten aanzien van de vordering van [eiser]
4.7.
De conclusie is dat [gedaagde] de overeenkomst heeft opgezegd en dat [eiser] recht heeft op betaling van de prijs van het gehele werk verminderd met de besparingen die voor [eiser] uit de opzegging voortvloeien. Dit betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 16.690,38. Zoals hieronder in reconventie is geoordeeld komt aan [gedaagde] geen tegenvordering toe, zodat het verrekeningsverweer faalt.
Wettelijke rente
4.8.
[eiser] vordert ook wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 30 november 2022. [eiser] heeft [gedaagde] in de brief van 16 november 2022 gesommeerd om binnen 14 dagen tot betaling over te gaan. Daarom is [gedaagde] de wettelijke rente verschuldigd vanaf 30 november 2022.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is niet hoger dan het tarief dat in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is bepaald. Het gevorderde bedrag van € 941,90 zal daarom worden toegewezen.
Proceskosten
4.10.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding
- griffierecht
107,84
693,00
- salaris advocaat
1.015,00
(2,5 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.950,84
De tegenvordering van [gedaagde] op [eiser] (reconventie)
4.11.
[gedaagde] vordert vergoeding van schade, veroorzaakt door tekortkomingen in de nakoming door [eiser] . [gedaagde] begroot de schade aan de hand van het rapport van Hanselman op € 33.366,07.
Geen verzuim
4.12.
[eiser] stelt dat hij niet schadeplichtig is omdat hij niet in de gelegenheid is gesteld om eventuele gebreken binnen een redelijke termijn te verhelpen, maar dat [gedaagde] in plaats daarvan op 17 oktober 2021 heeft laten weten dat hij niet meer welkom was. De kantonrechter gaat hierin mee. Voor schadevergoeding wegens een tekortkoming is vereist dat [eiser] in verzuim is geraakt. Indien geen sprake is van een blijvende of tijdelijke onmogelijkheid voor [eiser] om zijn verplichtingen alsnog na te komen, is daarvoor vereist dat [gedaagde] een schriftelijke aanmaning aan [eiser] heeft gestuurd, een “ingebrekestelling”, waarin een redelijke termijn aan [eiser] wordt gegeven om de volgens [gedaagde] bestaande gebreken te herstellen. Hiervan is in dit geval geen sprake geweest. Anders dan [gedaagde] stelt, kunnen de gewisselde WhatsApp- en verstuurde e-mailberichten niet als een ingebrekestelling worden begrepen. Daarin valt weliswaar onvrede van [gedaagde] over de voortgang van de werkzaamheden te lezen, maar een termijnstelling voor herstel van een concreet gebrek ontbreekt daarin. Ook is [eiser] niet van rechtswege in verzuim geraakt. Via e-mailberichten hebben partijen steeds overleg gevoerd over het opschuiven van de installatiewerkzaamheden en dat er overeenstemming is bereikt over een fatale termijn voor oplevering van het werk is door [gedaagde] is in dat licht onvoldoende onderbouwd. Ook heeft [gedaagde] onvoldoende onderbouwd waarom het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat [eiser] zich beroept op het ontbreken van een ingebrekestelling. De enkele stelling dat een ingebrekestelling geen effect zou hebben gehad omdat [eiser] een bepaald type marmer adviseerde, is daartoe onvoldoende. Tot slot is van het uiterst subsidiair door [gedaagde] aangevoerde schuldeisersverzuim aan de zijde van [eiser] , wat daar verder in de context van deze reconventionele vordering ook van zij, geen sprake.
Conclusie
4.13.
Gelet op het voorgaande is [eiser] niet in verzuim geraakt, zodat van schadeplichtigheid geen sprake kan zijn en niet meer wordt toegekomen aan de beoordeling van de gestelde schade. De vorderingen van [gedaagde] zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.14.
Bij deze uitkomst van de procedure wordt [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie veroordeeld. Wegens de verwevenheid met de vordering van [eiser] zullen de proceskosten worden gehalveerd. De kantonrechter begroot de proceskosten van [eiser] op (0,5 × 2 punten × € 543,00 tarief) € 543,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van de vordering van [eiser] (conventie)
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van:
  • € 16.690,38, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, vanaf 30 november 2022 tot de dag van volledige betaling,
  • € 941,90 aan buitengerechtelijke incassokosten,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.950,84, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af,
ten aanzien van de tegenvordering van [gedaagde] (reconventie)
5.4.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 543,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [gedaagde] ook de kosten van betekening betalen,
in conventie en in reconventie
5.6.
verklaart het vonnis wat betreft de kostenveroordelingen in 5.1, 5.2 en 5.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser, bijgestaan door mr. L.M.F. van Dijck en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024.