In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen. De verdachte, geboren in 1986 en woonachtig in Uithoorn, werd verweten dat zij in de periode van 12 november 2019 tot en met 31 december 2022 betrokken was bij het witwassen van een totaalbedrag van € 135.683,-. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 11 juli 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. C. de Vries, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar echtgenoot, die eerder failliet was verklaard, geldbedragen op haar rekening ontving die afkomstig waren van de vennootschappen waarvan haar echtgenoot de feitelijke leiding had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de financiële problemen van haar echtgenoot en dat zij bewust de kans heeft aanvaard dat hij via haar rekening geld zou onttrekken aan de faillissementsboedel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen en haar een taakstraf van 60 uren opgelegd, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde 240 uren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als moeder van twee minderjarige kinderen en haar eerdere schone strafblad.