ECLI:NL:RBAMS:2024:4840

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
81-271251-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen met een taakstraf van 60 uren opgelegd aan verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van witwassen. De verdachte, geboren in 1986 en woonachtig in Uithoorn, werd verweten dat zij in de periode van 12 november 2019 tot en met 31 december 2022 betrokken was bij het witwassen van een totaalbedrag van € 135.683,-. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 11 juli 2024 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en de raadsvrouw van de verdachte, mr. C. de Vries, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar echtgenoot, die eerder failliet was verklaard, geldbedragen op haar rekening ontving die afkomstig waren van de vennootschappen waarvan haar echtgenoot de feitelijke leiding had. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte was van de financiële problemen van haar echtgenoot en dat zij bewust de kans heeft aanvaard dat hij via haar rekening geld zou onttrekken aan de faillissementsboedel. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van witwassen en haar een taakstraf van 60 uren opgelegd, in plaats van de door de officier van justitie gevorderde 240 uren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar rol als moeder van twee minderjarige kinderen en haar eerdere schone strafblad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 81-271251-22
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.I.M. Geertsema, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. C. de Vries, naar voren hebben gebracht.
De rechtbank heeft de zaak tegen verdachte gelijktijdig behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (81-180311-22).

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat zij zich in de periode van 12 november 2019 tot en met 31 december 2022 te Uithoorn en/of Mijdrecht schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het witwassen van in totaal € 135.683,-.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, aan de hand van haar op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat het aan verdachte tenlastegelegde feit kan worden bewezen, met dien verstande dat zij ter terechtzitting heeft gevorderd dat het in de tenlastelegging opgenomen bedrag van € 118.176 wordt verlaagd naar € 113.711,38, zodat het totaal tenlastegelegde bedrag wordt aangepast naar € 131.218,38.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft, aan de hand van haar pleitnota, vrijspraak bepleit van het aan verdachte tenlastegelegde feit, omdat volgens de verdediging op grond van het dossier niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte wist, dan wel dat zij redelijkerwijs moest vermoeden, dat het in de tenlastelegging genoemde geldbedrag uit misdrijf afkomstig was.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank [1]
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Verdachte was direct/indirect bestuurder en enig aandeelhouder van de vennootschappen [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) [2] , Bluivy B.V. [3] en Mijdrecht Asbest Removel B.V. (hierna: Mijdrecht Asbest Removel) [4] . Vanaf 2 januari 2019 nam medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ), de echtgenoot van verdachte, het bestuurder- en aandeelhouderschap van Mijdrecht Asbest Removel over. [5] Deze vennootschap werd feitelijk steeds bestuurd door [medeverdachte] . [6]
Vanaf november 2017 is [medeverdachte] bestuurder van meerdere gefailleerde vennootschappen, waaronder [bedrijf 2] (hierna: [bedrijf 2] ), failliet op 7 november 2017 [7] , Perlevsky Holding B.V. (hierna: Perlevsky Holding), failliet op 12 februari 2019 [8] en Mijdrecht Asbest Removel, failliet op 2 april 2019 [9] . In de faillissementen van [bedrijf 2] [10] en Mijdrecht Asbest Removel [11] zijn opvallende overeenkomsten in de oorzaken van de faillissementen en de gehanteerde werkwijze waar te nemen. [medeverdachte] heeft de bedrijfsactiviteiten van [bedrijf 2] voortgezet in Mijdrecht Asbest Removel en vervolgens in [bedrijf 1] , welke kort voor het faillissement van [bedrijf 2] door verdachte zijn opgericht. Vermoedelijk heeft [medeverdachte] zijn looninkomsten bij [bedrijf 1] en Mijdrecht Asbest Removel laten uitkeren aan en/of op de rekening van verdachte. In die periode daalt het loon van [medeverdachte] zonder dat [medeverdachte] minder werkzaamheden verricht en ontvangt verdachte loon en/of stijgen haar looninkomsten zonder dat zij daarvoor (meer) werkzaamheden verricht. Eventuele werkzaamheden door verdachte zijn niet gebleken. [medeverdachte] is vanaf de oprichtingsdatum de feitelijke leidinggevende van Mijdrecht Asbest Removel en [bedrijf 1] . [12]
[medeverdachte] is op 12 november 2019 persoonlijk failliet verklaard. [13] Vanaf de datum van de faillietverklaring van [medeverdachte] zijn maandelijks betalingen van in totaal € 7.974,09 gestort vanuit [bedrijf 1] op de rekening van verdachte, met omschrijvingen als ‘salaris [medeverdachte] ’, ‘ [medeverdachte] ’, ‘voorschot salaris [medeverdachte] ’ en/of ‘salaris [medeverdachte] ’. [14] In de periode van 25 januari 2021 tot en met 20 augustus 2022 heeft verdachte € 9.533,69 aan salaris ontvangen van PSP Works B.V. (hierna: PSP Works). Daarbij werden als omschrijvingen vermeld: ‘salaris [medeverdachte] ’, ‘ [medeverdachte] ’, ‘voorschot salaris [medeverdachte] ’ en ‘salaris [medeverdachte] ’. [15]
Verder ontving verdachte in de periode van 23 mei 2019 tot en met 25 september 2022 betalingen op haar bankrekening van [bedrijf 1] , te weten 56 overboekingen van vermoedelijke loonbetalingen voor haarzelf met omschrijvingen als ‘salaris’, ‘voorschot salaris’, ‘restant salaris’. De totale waarde van de overboekingen bedroeg € 133.972,10, waarvan € 113.711,38 werd overgeboekt vanaf 12 november 2019, de datum van het persoonlijk faillissement van [medeverdachte] . [16]
Curator mr. H.F.C. Hoogendoorn (hierna: Hoogendoorn), die was aangesteld in het persoonlijke faillissement van [medeverdachte] , heeft verklaard dat [medeverdachte] de vennootschappen expres op naam van zijn echtgenote heeft laten zetten en dat zij feitelijk niet meer is dan een stroman. Hoogendoorn vermoedt dat [medeverdachte] deze constructie expres zo heeft opgetuigd om ervoor te zorgen dat zijn inkomen niet in de faillissementsboedel valt en als het ware wordt omgeleid via zijn echtgenote. Hoogendoorn betwijfelt of verdachte daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 1] . [17]
Dit wordt bevestigd door [medeverdachte] , die bij de FIOD, op de vraag welke werkzaamheden verdachte als enig bestuurder en aandeelhouder binnen de vennootschappen verrichtte, verklaart: “Helemaal niets”. [18]
Verdachte heeft op 1 december 2022 bij de FIOD een verklaring afgelegd. Aan haar is voorgehouden dat haar privébankrekening [rekeningnummer] is onderzocht over de periode 2 januari 2018 tot en met 20 oktober 2022 en dat daarbij een aantal zaken opviel. Verdachte heeft over de bedragen, die vanaf februari 2020 vanaf [bedrijf 1] op haar bankrekening binnenkwamen, met de omschrijving ‘salaris [medeverdachte] ’ en ‘ [medeverdachte] ’, verklaard dat hij haar dat wel gevraagd zal hebben en dat zij dat heeft gedaan. Dit was omdat [medeverdachte] zelf geen bankrekening had vanwege het faillissement. [medeverdachte] heeft bedacht dat zijn salaris op de bankrekening van verdachte werd betaald, met goedkeuring van verdachte, en hij mocht haar bankrekening gebruiken. [medeverdachte] had ook de inlogcodes van de bankrekening van verdachte en mocht haar pasje gebruiken. Met toestemming van verdachte mocht [medeverdachte] zijn salaris op de bankrekening van verdachte storten. Met dat geld werden rekeningen en boodschappen betaald. Wat [medeverdachte] verder met dat geld deed, weet verdachte niet. Over de bedragen die verdachte vanaf januari 2021 op haar bankrekening ontving vanuit PSP Works, met als omschrijving ‘salaris [medeverdachte] ’, heeft verdachte verklaard dat het klopt dat [medeverdachte] zijn salaris op haar rekening heeft gestort, eerst vanaf [bedrijf 1] , daarna vanaf PSP Works. [19]
4.3.2.
Overwegingen van de rechtbank
Uit misdrijf afkomstig
Op grond van voornoemde omstandigheden stelt de rechtbank vast dat het in de tenlastegelegde periode op de bankrekening van verdachte gestorte totaalbedrag van € 131.218,38 geld betreft dat is onttrokken aan de boedel van het persoonlijke faillissement van [medeverdachte] en – na voltooiing van deze onttrekkingen – dus uit misdrijf afkomstig is.
De geldbedragen van € 7.974,09, € 9.533,69 en € 113.711,38 die na het faillissement van [medeverdachte] op de bankrekening van verdachte werden gestort, waren volgens de rechtbank duidelijk bedoeld voor [medeverdachte] . Dit blijkt ook uit de omschrijvingen bij de betalingen van de eerste twee bedragen en uit de hierboven opgenomen verklaringen. Wat betreft het derde bedrag geldt dat verdachte een aanzienlijk salaris heeft ontvangen, terwijl zij geen werkzaamheden heeft verricht die daar tegenover staan. Ook dit bedrag was duidelijk bedoeld voor [medeverdachte] en is eveneens aan te merken als geld onttrokken aan de boedel.
Wetenschap
Uit bovengenoemde verklaring van verdachte blijkt dat zij haar bankrekening, op verzoek van [medeverdachte] , aan hem beschikbaar heeft gesteld omdat hij zelf geen rekening had vanwege zijn faillissement. Verdachte wist van de financiële moeilijkheden waarin haar echtgenoot zich bevond, dat hij verschillende bedrijven had opgezet die failliet zijn gegaan en dat zij geld als salaris op haar rekening ontving dat zij niet had verdiend met werkzaamheden.
Verdachte heeft daarmee bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [medeverdachte] na zijn faillissement via de bankrekening van verdachte geld zou onttrekken aan de boedel.
Witwasgedragingen
Verdachte heeft, door de geldbedragen € 7.974,09, € 9.533,69 en € 113.711,38 voor [medeverdachte] op haar bankrekening te bewaren en daarmee ook de rekeningen en de boodschappen te betalen, deze geldbedragen voorhanden gehad, omgezet, overgedragen en/of gebruikt. Verdachte heeft deze geldbedragen immers na voltooiing van de onttrekkingen voorhanden gehouden en uitgegeven door middel van het verrichten van verschillende betalingshandelingen, zoals overboeken en pinnen.
Partiële vrijspraak
Verdachte heeft de geldbedragen ook ontvangen op haar bankrekening en dus verworven, maar op dat moment waren de onttrekkingen nog niet voltooid en waren deze bedragen dus nog niet afkomstig uit misdrijf. Deze witwasgedraging kan dan ook niet worden bewezen. Verdachte heeft de geldbedragen niet op zodanige wijze bewaard en uitgegeven, dat zij de witwasgedragingen als bedoeld in artikel 420bis, eerste lid onder a, van het Wetboek van Strafrecht heeft verricht, zodat zij ook wordt vrijgesproken van het onderdeel van de tenlastelegging dat daarop betrekking heeft.
Medeplegen
Uit het hiervoor beschrevene blijkt met betrekking tot het witwassen voldoende van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] ten behoeve van wie verdachte haar rekening ter beschikking heeft gesteld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 12 november 2019 tot en met 31 december 2022 te Uithoorn en/of Mijdrecht, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 131.218,38 euro, bestaande uit 7.974 euro, 9.533 euro en 113.711,38 euro, voorhanden heeft gehad en/of heeft omgezet en/of heeft overgedragen en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt, terwijl verdachte en haar mededader wisten dat dit geldbedrag geheel onmiddellijk afkomstig was uit enig misdrijf.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
8. Motivering van de straf
8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, waarvan 60 uren subsidiair 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een eventuele bewezenverklaring in het kader van de strafoplegging rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, moeder is van twee minderjarige kinderen voor wie zij nagenoeg de volledige zorg heeft en als zelfstandige werkzaam is.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de [medeverdachte] van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met haar echtgenoot witwassen van geldbedragen van in totaal € 131.218,38. Witwassen vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Daarnaast werkt het faciliterend voor ander strafbaar handelen, zoals in dit geval faillissementsfraude. Door haar handelen heeft verdachte eraan bijgedragen dat haar echtgenoot na zijn faillissement geld aan de boedel kon onttrekken. Gelet hierop houdt witwassen criminele activiteiten in stand.
De rechtbank heeft als uitgangspunt voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat het er niet op lijkt dat het haar bedoeling was zichzelf met deze strafbare feiten buitensporig te verrijken en dat hier eerder sprake lijkt dat ze haar echtgenoot en gezin heeft willen helpen bij het kunnen blijven betalen van de vaste lasten, terwijl er in het geval van haar echtgenoot, zoals ook in zijn vonnis is overwogen, eerder sprake lijkt te zijn van onkunde en regeldwarsheid dan hebzucht.
Gelet op al het voorgaande en de omstandigheid dat de rechtbank verdachte van een deel van de tenlastelegging vrijspreekt, zal de rechtbank – in afwijking van de vordering van de officier van justitie – een taakstraf van 60 uren opleggen aan verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R.J. van Wel, voorzitter,
mrs. M. Wiewel en B. Kuppens, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.F. Coşkun, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 juli 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste document- en paginanummering. Indien sprake is van een proces-verbaal betreft dat steeds een in wettelijke vorm door bevoegde opsporingsambtenaren op ambtseed of -belofte opgemaakt proces-verbaal. De met DOC aangeduide bewijsmiddelen zijn steeds geschriften.
2.DOC-023, p. 1168 t/m 1172.
3.DOC-024, p. 1173 t/m 1176.
4.DOC-018, p. 1142 t/m 1145.
5.AMB-012-01, p. 496.
6.DOC-007, p. 935.
7.DOC-006, p. 931-932.
8.DOC-009, p. 961-962.
9.DOC-012, p. 1094-1095.
10.G-001-01, p. 194.
11.G-002-01, p. 202 t/m 203.
12.AMB-012-01, p. 496 t/m 497.
13.DOC-015, p. 1129 t/m 1131.
14.AMB-019-01, p. 545.
15.AMB-019-01, p. 546.
16.AMB-030-01, p. 650.
17.DOC-005, p. 930.
18.V-001-02, p. 127.
19.V-002-01, p. 187 t/m 188.