ECLI:NL:RBAMS:2024:4832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
737837
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en reconventionele vordering in het kader van een aannemingsovereenkomst

In deze zaak hebben [eisers] een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor de verbouwing van hun woning. [eisers] vorderen primair een verklaring voor recht dat zij de overeenkomst hebben ontbonden en schadevergoeding van € 39.087,96. Subsidiair vragen zij om gerechtelijke ontbinding en een schadevergoeding van € 57.382,98. [gedaagde] betwist dat hij tekort is geschoten en stelt dat [eisers] in schuldeisersverzuim verkeren. De rechtbank oordeelt dat [eisers] niet hebben aangetoond dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, waardoor hun vorderingen worden afgewezen. In reconventie heeft [gedaagde] een tegenvordering ingesteld voor openstaande facturen van € 11.495,-. De rechtbank wijst deze vordering af op basis van redelijkheid en billijkheid, omdat [gedaagde] niet alle werkzaamheden heeft uitgevoerd en er omstandigheden zijn die een onaanvaardbaar resultaat zouden opleveren. De proceskosten worden toegewezen aan [gedaagde] in conventie, terwijl [gedaagde] in reconventie in het ongelijk wordt gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/737837 / HA ZA 23-728
Vonnis van 19 juni 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende in [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende in [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
gedaagde partijen in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. M.E. Beukers,
tegen
[gedaagde], handelend onder de naam [handelsnaam] ,
wonende in [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 juli 2023, met producties;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens voorwaardelijke eis in reconventie, met producties;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens eiswijziging in conventie;
  • het tussenvonnis van 14 februari 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 7 mei 2024 en het daarin vermelde stuk.
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De zaak in het kort

2.1.
[eisers] hebben begin 2021 een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagde] voor de verbouwing van hun woning. [eisers] vinden dat [gedaagde] zijn werk niet goed heeft gedaan. In deze procedure vorderen zij primair een verklaring voor recht dat zij op 22 april 2022 de aannemingsovereenkomst hebben ontbonden en een veroordeling van [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding van € 39.087,96. Subsidiair vorderen [eisers] gerechtelijke ontbinding van de overeenkomst en
€ 39.087,96 aan schadevergoeding. Meer subsidiair vorderen [eisers] een verklaring voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst met veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 57.382,98 met rente. Primair en subsidiair vorderen [eisers] buitengerechtelijke kosten van
€ 1.632,08 en veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure, waaronder beslagkosten.
2.2.
[gedaagde] betwist dat hij tekort is geschoten en dat [eisers] schade hebben geleden. [gedaagde] vindt dat het rapport van een bouwkundige keuring door [eisers] niet als onderbouwing voor de door hen gestelde gebreken kan worden gebruikt. Volgens hem verkeerden [eisers] in schuldeisersverzuim omdat zij hebben aangegeven het nog openstaande bedrag niet meer aan [gedaagde] te zullen betalen. Daarom mochten zij niet ontbinden. Ook vindt [gedaagde] dat eventuele schade aan [eisers] is toe te rekenen omdat zij zelf verbouwingswerkzaamheden niet goed hebben uitgevoerd. [gedaagde] stelt een voorwaardelijke tegenvordering (‘vordering in reconventie’) in ter hoogte van de door [eisers] nog te betalen facturen van € 11.495,-, vermeerderd met rente en kosten.
2.3.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eisers] af omdat niet is komen vast te staan dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. De voorwaardelijke tegenvordering van [gedaagde] wordt ook afgewezen omdat het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW slaagt. Hoe de rechtbank tot haar oordeel komt wordt hierna verder uitgelegd.

3.De beoordeling

In conventie
3.1.
[eisers] willen schadevergoeding van [gedaagde] voor de gebreken in het werk van [gedaagde] . Ze hebben zich daarbij beroepen op (buitengerechtelijke) ontbinding, wanprestatie en vervangende schadevergoeding.
3.2.
Voor zowel ontbinding als (vervangende) schadevergoeding op grond van wanprestatie is in dit geval nodig dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst. [1] De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is en licht dat hierna toe.
Is [gedaagde] tekortgeschoten in de nakoming van de overeenkomst?
3.3.
Voor de beoordeling van de vraag of [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen, zijn de tussen partijen gemaakte afspraken van belang.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden wat partijen hebben afgesproken. Partijen zijn in eerste instantie uitgegaan van de werkzaamheden in de offerte van 14 februari 2021. Daarna hebben partijen afgesproken dat de volgende werkzaamheden uit de offerte niet door [gedaagde] worden verricht:
  • nieuwe achterpui met openslaande deuren leveren en plaatsen ( [eisers] hebben deze pui zelf geplaatst);
  • vloerverwarming met verdeler en pomp begane grond;
  • oude cv-leidingen verwijderen en aansluiten op nieuwe weggewerkte leidingen;
  • achtergevel 1 raam vervangen en isolatieglas plaatsen.
De rest van de afspraken uit de offerte gelden dus nog tussen partijen.
3.5.
[eisers] hebben op de zitting toegelicht dat hun vordering niet is gebaseerd op werk dat partijen zijn overeengekomen en [gedaagde] niet heeft verricht, maar op het werk dat [gedaagde] wel heeft gedaan, maar niet goed heeft gedaan. Het gaat daarbij om de gebreken die in het tweede rapport van Propendum B.V. (hierna te noemen: Propendum 2) van 30 maart 2022 staan. Daarin staat ook de onderbouwing van de gebreken, aldus [eisers]
3.6.
[gedaagde] vindt niet dat zijn werk gebrekkig was en voert aan dat Propendum
2 niet als onderbouwing kan worden gebruikt voor de gestelde gebreken om de volgende redenen. [gedaagde] is niet uitgenodigd voor de inspectie op grond waarvan Propendum
2 is opgemaakt. Ook voor de inspectie waarop het eerste rapport van Propendum is gebaseerd is [gedaagde] niet uitgenodigd. Daarnaast zijn beide rapporten bouwtechnische keuringen en worden daarin de werkzaamheden van [gedaagde] niet beoordeeld. Om die reden kan uit Propendum 2 niet worden afgeleid dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst.
3.7.
De rechtbank oordeelt dat [eisers] in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] onvoldoende hebben onderbouwd dat zijn werk gebrekkig is op de punten genoemd in Propendum 2. Dat wordt hierna toegelicht.
3.8.
Uit Propendum 2 kunnen niet de conclusies worden getrokken die [eisers] daaraan heeft verbonden. Ten eerste omdat het rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. [eisers] hebben [gedaagde] niet uitgenodigd voor de inspecties die aan dit en het eerdere rapport van Propendum vooraf zijn gegaan. Ook is niet op een andere manier rekening gehouden met de visie van [gedaagde] en heeft hij de deskundige geen toelichting kunnen geven op de door hem uitgevoerde werkzaamheden. Het beginsel van hoor en wederhoor is dus niet gevolgd. Ten tweede gaat het rapport niet in op de kwaliteit van de door [gedaagde] uitgevoerde werkzaamheden. Het betreft volgens het rapport zelf een bouwkundig consult en heeft als doel inzicht te geven in bouwkundige problemen van een specifiek bouwkundig element of onderdeel. De rechtbank leidt uit het rapport af dat de inspecteur in zijn algemeenheid heeft gekeken naar de bouwkundige staat van de woning en daarbij dus niet specifiek naar de werkzaamheden die door [gedaagde] in opdracht van [eisers] zijn verricht. Uit de vaststelling van Propendum dat een bouwkundig element herstel behoeft, kan niet de conclusie worden getrokken dat 1) [gedaagde] aan dat element in opdracht van [eisers] werk heeft verricht en 2) dat het element hersteld moet worden, omdat het werk van [gedaagde] daaraan gebrekkig is.
3.9.
Omdat [eisers] hebben aangegeven dat zij het gestelde gebrek aan de fundering het belangrijkste vinden, overweegt de rechtbank daarover nog specifiek dat in Propendum 2 alleen wordt gesproken over een vermoeden dat de toegepaste fundering niet toereikend is voor de aanbouw. [gedaagde] heeft betwist dat de fundering niet juist is. Daarbij heeft hij onder meer gezegd dat niet is gebleken van scheuren in de wanden en dat hij de fundering heeft gebouwd op instructie van de door [eisers] ingeschakelde architect. Gelet op die gemotiveerde betwisting is, naast wat hiervoor in zijn algemeenheid over de waarde van de conclusies in Propendum 2 is overwogen, het enkele vermoeden in Propendum 2 onvoldoende voor de conclusie dat het werk op dit punt ondeugdelijk is.
Geen mogelijkheid voor nadere akte, verzoek benoeming deskundige wordt afgewezen
3.10.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben [eisers] gevraagd nog een akte te mogen nemen. Ook hebben zij de rechtbank in overweging gegeven een deskundige te benoemen om de kwaliteit van het werk van [gedaagde] te onderzoeken. Zoals hiervoor geoordeeld, hebben [eisers] gelet op de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] de gebreken onvoldoende onderbouwd. [eisers] hebben voldoende gelegenheid gehad hun vordering te onderbouwen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een deskundige te benoemen of [eisers] de gelegenheid te geven een akte te nemen.
Conclusie in conventie
3.11.
De conclusie is dat [eisers] het bestaan van de gebreken in Propendum 2 met dat rapport onvoldoende hebben onderbouwd. Dat [gedaagde] tekort is geschoten in de nakoming op de punten uit dat rapport kan dan ook niet worden vastgesteld. Omdat de vorderingen van [eisers] volledig op Propendum 2 zijn gebaseerd, worden die vorderingen afgewezen.
In (voorwaardelijke) reconventie
3.12.
[gedaagde] heeft een tegenvordering ingediend onder de voorwaarde dat hij niet aansprakelijk wordt gehouden door de rechtbank of aansprakelijk voor een bedrag dat niet hoger is dan € 11.495,-. Dit bedrag is het door [eisers] nog niet betaalde deel van de afgesproken aanneemsom, zo erkennen ook [eisers] Met afwijzing van de vorderingen van [eisers] treedt deze voorwaarde in en komt de rechtbank toe aan behandeling van de door [gedaagde] ingestelde tegenvordering.
3.13.
[eisers] vinden dat de vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen. Als eerste beroepen [eisers] zich op het tenietgaan van de vordering van [gedaagde] door verrekening. Als tweede beroepen zij zich op de redelijkheid en billijkheid van artikel
6:248 lid 2 BW.
3.14.
De rechtbank oordeelt dat het verrekeningsverweer van [eisers] niet slaagt. Het beroep van [eisers] op de redelijkheid en billijkheid slaagt wel en daarom wordt de tegenvordering van [gedaagde] afgewezen. Hoe de rechtbank tot haar oordeel komt, wordt hierna toegelicht.
3.15.
Het beroep op verrekening van [eisers] slaagt niet omdat, zoals hiervoor in conventie is geoordeeld, de vorderingen waarmee zij wil verrekenen worden afgewezen.
3.16.
Over de redelijkheid en billijkheid: Hoewel de regel dat afspraken moeten worden nagekomen een belangrijke basis vormt in het recht, zijn er situaties waarbij daarvan toch moet worden afgeweken. Het gaat dan om gevallen waarbij de uitkomst zodanig onredelijk zou zijn dat nakoming van die verplichting ‘naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar’ zou zijn. [2] De rechtbank vindt dat die uitzonderingssituatie zich hier voordoet en legt dat hierna uit.
3.17.
[gedaagde] heeft niet alle werkzaamheden uit de oorspronkelijke offerte uitgevoerd, zie hiervoor onder 3.4. Maar [gedaagde] vraagt met zijn tegenvordering feitelijk wel om betaling van het totale bedrag op de offerte. Hoewel in conventie niet is geoordeeld dat sprake is van een tekortkoming van [gedaagde] heeft hij op de zitting erkend dat hij eerdere herstelwerkzaamheden heeft verricht en dat zijn werk op twee punten niet helemaal goed is gegaan: Het herstel van de afvoerleidingen had anders gemoeten en de afwatering van het balkon heeft hij provisorisch opgelost, omdat hij niet goed wist hoe hij het bestendig moest oplossen. Ook hebben de werkzaamheden veel langer geduurd dan oorspronkelijk gepland. [gedaagde] heeft daarnaast tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij er na eerdere herstelwerkzaamheden vanuit is gegaan dat partijen met gesloten beurzen uit elkaar gingen. Hij heeft tot aan de conclusie van eis in reconventie geen aanspraak gemaakt op betaling van het openstaande bedrag. Gezien deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, oordeelt de rechtbank dat toewijzing van de vordering van [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tot een onaanvaardbaar resultaat leidt.
Conclusie in reconventie
3.18.
De tegenvordering van [gedaagde] wordt op grond van het voorgaande afgewezen.
Proceskosten in conventie
3.19.
[eisers] zijn in conventie in het ongelijk gesteld en worden in de proceskosten van [gedaagde] veroordeeld. Deze worden begroot op:
  • griffierecht € 1.301,00
  • salaris advocaat € 2.428,00 (€ 1.214,- x 2 punten (tarief IV))
  • nakosten
Proceskosten in reconventie
3.20.
[gedaagde] is in reconventie in het ongelijk gesteld en wordt in de proceskosten van [eisers] veroordeeld. Deze worden begroot op:
  • salaris advocaat € 307,00 (€ 614,- x 0,5 punt (tarief II))
  • nakosten
3.21.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

4.1.
De rechtbank:
In conventie:
4.2.
wijst de vorderingen van [eisers] af,
4.3.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten van € 3.907,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening (conform het Btag [3] ) als [eisers] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In reconventie:
4.5.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af,
4.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 485,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening (conform het Btag) als [gedaagde] niet tijdig aan de proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.7.
veroordeelt [gedaagde] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan,
4.8.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
In conventie en reconventie
4.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Huber, bijgestaan door mr. N. Noordmans, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.

Voetnoten

1.Artikel 6:265 (ontbinding), 6:74 (wanprestatie) en artikel 6:87 (vervangende schadevergoeding) van het Burgerlijk Wetboek (BW),
2.Artikel 6:248 lid 2 BW.
3.Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders.