ECLI:NL:RBAMS:2024:478

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/13/743178 / KG ZA 23-1054
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over verbeurde dwangsommen tussen ex-echtgenoten met betrekking tot zorgregeling en verkoop woning

In deze zaak, die op 30 januari 2024 door de Rechtbank Amsterdam is behandeld, gaat het om een kort geding tussen twee ex-echtgenoten over de vraag of er dwangsommen zijn verbeurd. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.P. Schut, heeft de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.M. Vessies, aangeklaagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiseres op 31 januari 2022 een bedrag van € 20.501,00 heeft teruggestort op de spaarrekening van hun minderjarige zoon, maar dat dit meer dan een half jaar te laat was, waardoor de maximale dwangsom van € 25.000,00 is verbeurd. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de eiseres niet heeft meegewerkt aan de zorgregeling, wat heeft geleid tot een verbeurd bedrag van € 1.250,00 aan dwangsommen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de eiseres in totaal € 26.250,00 aan dwangsommen heeft verbeurd. De vorderingen van de eiseres zijn tot dat bedrag toegewezen, en het executoriaal beslag onder de notaris is opgeheven voor zover dit is gelegd voor een hoger bedrag dan € 26.250,00. De proceskosten zijn verrekend, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/743178 / KG ZA 23-1054 MDvH/MV
Vonnis in kort geding van 30 januari 2024
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 13 december 2023,
advocaat mr. T.P. Schut te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. R.M. Vessies te Haarlem.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 9 januari 2024 heeft [eiseres] de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren partijen en hun advocaten aanwezig.
Na verder debat is vonnis bepaald op 23 januari 2024. De griffier heeft bij e-mail van 22 januari 2024 aan de advocaten van partijen bericht dat op 30 januari 2023 vonnis wordt gewezen.

2.De feiten

2.1.
Op 7 juni 2011 zijn partijen met elkaar gehuwd. Op [geboortedatum] 2013 is hun zoon [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren. Partijen hebben gewoond in de woning aan de [adres] , die zij gezamenlijk in eigendom hadden.
2.2.
In het voorjaar van 2021 is de echtscheidingsprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. Op 28 april 2021 heeft [eiseres] een verzoek ingediend tot het treffen van voorlopige voorzieningen, in afwachting van de uitkomst van de echtscheidingsprocedure. Bij beschikking van 10 juni 2021 is bij wijze van voorlopige voorziening onder meer bepaald dat [eiseres] bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] en dat [minderjarige] aan [eiseres] wordt toevertrouwd. Ook is in de beschikking als voorlopige zorgregeling bepaald dat [minderjarige] in de even weken van vrijdagmiddag uit school tot de daaropvolgende vrijdag naar school bij [gedaagde] verblijft en in de oneven weken bij [eiseres] .
2.3.
Bij dagvaarding van 19 juli 2021 heeft [gedaagde] een kort geding aanhangig gemaakt tegen [eiseres] bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. [gedaagde] heeft in dit kort geding vorderingen ingesteld die – samengevat weergegeven – zien op de vraag (i) of [eiseres] mee moet werken aan de zorgregeling die in de beschikking van 10 juni 2021 is vastgesteld, (ii) of [eiseres] mee moet werken aan de verkoop van de echtelijke woning en (iii) of [eiseres] een bedrag moet terugstorten dat zij van de spaarrekening van [minderjarige] zou hebben opgenomen.
2.4.
Bij (mondeling) vonnis van 28 juli 2021 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [gedaagde] toegewezen. Dit is neergelegd in een proces-verbaal van mondelinge uitspraak, dat op 29 juli 2021 aan partijen is afgegeven. Hierin is onder meer het volgende bepaald:
1.1 veroordeelt de vrouw om de zorg- en vakantieregeling, vastgelegd in de beschikking van deze rechtbank op 10 juni 2021, na te komen en eraan mee te werken dat [minderjarige] bij de man verblijft in de even weken van vrijdag uit school tot de daarop volgende vrijdag naar school en – voor wat betreft de zomervakantie 2021 – van 31 juli tot en met 22 augustus 2021,
1.2
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom van € 250,- te betalen voor iedere overtreding, na betekening van dit vonnis, van de onder 1.1. uitgesproken veroordeling, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
1.3
veroordeelt de vrouw om binnen twee dagen na vonnisdatum een bedrag van € 20.501,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2021 tot de dag van volledige voldoening, terug te storten op de Rabobank rekening met nummer [rekeningnummer] ten name van [minderjarige] en verbiedt haar om nog enig bedrag van het spaargeld van [minderjarige] op te nemen,
1.4
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom van € 250,- te betalen voor iedere dag dat zij na betekening van dit vonnis niet voldoet aan de onder 1.3. uitgesproken veroordeling, tot een maximum van € 25.000,- is bereikt,
1.5
verbiedt de vrouw de taxatie en verkoop van de woning tegen te werken en beveelt haar om mee te werken aan de verkoop van de woning aan de [adres] , door:
de verkoopopdracht aan makelaarskantoor Nieuw West Makelaardij, gevestigd en kantoorhoudend aan de Pieter Calandlaan 310 te Amsterdam, te ondertekenen;
- een sleutel van de woning aan de makelaar af te geven;
- toegang tot de woning te verlenen aan de makelaar, aan de door de
makelaar in te schakelen fotograaf en aan potentiële kopers op de
momenten dat de makelaar dat noodzakelijk en redelijk acht;
- te dulden dat de makelaar een verkoopbord plaatst en andere
verkoopactiviteiten verricht;
zich te voegen naar de bindende verkoopadviezen van de makelaar, waaronder het vaststellen en eventueel aanpassen van de vraagprijs en het verrichten van (onderhouds)werkzaamheden aan de woning;
1.6
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom van € 250,- te betalen voor iedere dag dat zij na de betekening van dit vonnis niet voldoet aan enig onderdeel van de onder 1.5. uitgesproken ge- en verboden tot een maximum van € 25.000,- is bereikt, waarbij ter beoordeling van de verkopend makelaar staat of de vrouw voldoet aan noodzakelijke en redelijke verzoeken,
1.7
bepaalt dat, indien partijen het niet eens kunnen worden over de aanvaarbaarheid van een bod binnen drie dagen nadat dat is uitgebracht, de verkopend makelaar de verkoop bindend bepaalt, waarbij wordt uitgegaan van een spoedige verkooptermijn van drie maanden,
1.8
veroordeelt de vrouw, indien de verkoopprijs bindend is vastgesteld door partijen of de verkopend makelaar en de kopers, om mee te werken aan de totstandkoming van de schriftelijke koopovereenkomst en het notariële transport aan de kopers;
1.9
bepaalt dat dit vonnis in de plaats treedt van de rechtshandelingen van de vrouw die noodzakelijk zijn om tot verkoop en levering van de woning aan de kopers te komen, als de vrouw niet voldoet aan de veroordeling onder 1.8,
2.5.
Onder 1.10 van de uitspraak van 28 juli 2021 is bepaald dat (na verkoop van de woning) het bedrag dat na aflossing van de hypothecaire geldschulden en voldoening van de verkoopkosten resteert bij de notaris in depot blijft staan, totdat partijen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling daarvan, dan wel totdat onherroepelijk over de verdeling is beslist.
2.6.
Op 29 juli 2021 is het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak aan [eiseres] betekend, met een bevel te voldoen aan de veroordelingen zoals opgenomen in het proces-verbaal.
2.7.
Op 30 juli 2021 heeft [eiseres] de verkoopopdracht ten behoeve van de makelaar ondertekend.
2.8.
Op verzoek van [gedaagde] zijn bij deurwaardersexploot van 17 augustus 2021 aan [eiseres] dwangsommen aangezegd omdat zij zich, volgens het exploot, in de periode tussen 31 juli 2021 en 12 augustus 2021 niet aan de veroordelingen die zien op het nakomen van de zorgregeling en op het terugstorten van het bedrag op de spaarrekening van [minderjarige] heeft gehouden. Volgens het exploot is in totaal voor een bedrag van € 6.000,00 aan dwangsommen verbeurd.
2.9. Op 16 september 2021 heeft bij deze rechtbank een mondelinge behandeling plaatsgevonden naar aanleiding van een verzoek van [gedaagde] tot wijziging van de voorlopige voorzieningen. In het proces-verbaal van die mondelinge behandeling is opgenomen dat [eiseres] heeft gezegd dat het klopt dat zij niet meewerkt aan de zorgregeling – kort gezegd – omdat [minderjarige] dit niet wil.
2.10.
Op 4 oktober 2021 heeft de rechtbank een tussenbeschikking gewezen in de onder 2.9 bedoelde procedure. In die beschikking is bepaald dat de Raad voor de Kinderbescherming een rapport moet opstellen over de vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedtaken passend is voor [minderjarige] en op welke wijze deze verdeling vorm gegeven moet worden en opgebouwd moet worden. Ook is de vraag gesteld of er factoren zijn die een regeling belemmeren, en zo ja, of die vanuit [minderjarige] komen of vanuit de ouders. In afwachting van de uitkomst van het onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming is de zaak pro forma aangehouden.
Onder 4.5 van de beschikking is onder meer opgenomen:

Tussen partijen staat niet ter discussie dat de vrouw tot op heden haar medewerking aan de voorlopige zorgregeling die is vastgelegd in de beschikking van de rechtbank van 10 juni 2021 volledig weigert, ook nadat zij in kort geding is veroordeeld tot nakoming onder verbeurte van een dwangsom.
Onder 4.6 van de beschikking is verder het volgende overwogen:

De rechtbank schaart zich achter het advies van de Raad, dat inhoudt dat inmiddels een situatie is ontstaan waarin het zonder meer ten uitvoer leggen van het co-ouderschap op dit moment niet aansluit bij de mogelijkheden van [minderjarige] . (…) Het belang van [minderjarige] is naar het oordeel van de rechtbank dat contactherstel met zijn vader op korte termijn zal plaatsvinden, maar ook dat de wijze van het contactherstel goed wordt voorbereid en doordacht. Ook is het in het belang van [minderjarige] dat hij daarbij wordt begeleid, zodat het hem mogelijk wordt gemaakt om in de toekomst onbelast contact te hebben met zijn vader. De rechtbank zal de Raad daarom gelasten onderzoek te doen naar welke verdeling van de zorg- en opvoedtaken in de huidige situatie passend is voor [minderjarige] en op welke wijze deze vorm gegeven en opgebouwd dient te worden. (…).
2.11.
Op 18 november 2021 heeft de rechtbank een tweede beschikking betreffende de wijziging van de voorlopige voorzieningen gewezen. Hierin is bepaald dat de voorlopige zorgregeling die is bepaald in de beschikking van 10 juni 2021 wordt vervangen door een opbouwende zorgregeling die is geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming, waarvan het schema aan de beschikking is gehecht.
2.12.
Bij deurwaardersexploot van 19 januari 2022 is op verzoek van [gedaagde] executoriaal beslag gelegd op de woning aan de [adres] omdat [eiseres] – kort gezegd – niet aan het onder 2.6 genoemde bevel (dat ziet op nakoming van de in kort geding uitgesproken veroordelingen) heeft voldaan.
2.13.
Bij deurwaardersexploot van 20 januari 2022 zijn aan [eiseres] op verzoek van [gedaagde] opnieuw dwangsommen aangezegd omdat zij, volgens het exploot, in de periode tussen 31 juli 2021 en 15 november 2021 niet aan de drie in kort geding uitgesproken veroordelingen heeft voldaan. Volgens het exploot heeft [eiseres] 108 dwangsommen van in totaal € 66.250,00 verbeurd.
2.14.
Op 31 januari 2022 heeft [eiseres] het bedrag van € 20.501,00 teruggestort op de spaarrekening van [minderjarige] .
2.15.
Bij deurwaardersexploot van 7 juli 2022 zijn de dwangsommen opnieuw aangezegd en is bevel gedaan tot betaling van € 66.250,00.
2.16.
Bij deurwaardersexploot van 16 december 2022 is op verzoek van [gedaagde] executoriaal derdenbeslag gelegd onder de notaris die ten behoeve van [eiseres] gelden onder zich houdt (een gedeelte van de verkoopopbrengst van de inmiddels verkochte voormalige echtelijke woning). Dit beslag is gelegd ter voldoening van de volgens [gedaagde] verbeurde dwangsommen ten bedrage van € 66.250,00, te vermeerderen met rente en kosten.
2.17.
Bij deurwaardersexploten van 19 december 2022 en 16 juni 2023 zijn de dwangsommen opnieuw aangezegd en is bevel gedaan tot betaling van € 66.250,00.
2.18.
Bij deurwaardersexploot van 9 december 2023 zijn de dwangsommen opnieuw aangezegd en is bevel gedaan tot betaling van € 66.250,00. In dit exploot is tevens opgenomen dat in verband met het niet nakomen van de zorgregeling een bedrag van € 16.250,00 aan dwangsommen is verbeurd, dat in verband met het niet terugstorten van het spaargeld van [minderjarige] een bedrag van € 25.000,00 is verbeurd en dat in verband met de verkoop van de woning eveneens een bedrag van € 25.000,00 is verbeurd. Ten aanzien van deze laatste dwangsommen staat in het exploot het volgende:

punt 1.6 verkoop woning: het niet meegeven van de huissleutel en niet meewerken met het schoonmaken van de woning waardoor de fotograaf geen foto’s kon maken. Koopcontract uiteindelijk onder grote druk getekent op 12-11-2021. Gerequireerde heeft ruzie met makelaar en heeft niet meegewerkt met een potentiële koper die hoger kon bieden (…).

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primairte bepalen dat [eiseres] geen dwangsommen aan [gedaagde] hoeft te betalen, dan wel afwijzing van de dwangsommen ten aanzien van de zorg- en vakantieregeling, en [gedaagde] te veroordelen tot opheffing van het executoriaal beslag onder de notaris, dan wel dit beslag bij vonnis te doen opheffen;
subsidiairte bepalen dat het betalen van dwangsommen aanzienlijk dient te worden gematigd en [gedaagde] te veroordelen tot het beperken van het beslag, dan wel het beslag bij vonnis te beperken;
primairte bepalen dat [eiseres] geen dwangsommen aan [gedaagde] behoeft te betalen, dan wel afwijzing van de betaling van de dwangsommen ten aanzien van het terugstorten van het geld op de spaarrekening van [minderjarige] , en [gedaagde] te veroordelen tot opheffing van het executoriaal beslag onder de notaris;
subsidiairte bepalen dat het betalen van dwangsommen aanzienlijk dient te worden gematigd en [gedaagde] te veroordelen tot beperking van het beslag, dan wel het beslag bij vonnis te beperken;
primairte bepalen dat [eiseres] geen dwangsommen aan [gedaagde] behoeft te betalen, ten aanzien van de medewerking aan de verkoop van de woning, en [gedaagde] te veroordelen tot opheffing van het executoriaal beslag onder de notaris;
subsidiairte bepalen dat het betalen van dwangsommen aanzienlijk dient te worden gematigd en [gedaagde] te veroordelen tot beperking van het beslag, dan wel het beslag bij vonnis te beperken.
3.2.
[eiseres] stelt hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. Zij betwist dat zij niet heeft meegewerkt aan uitvoering van de zorgregeling, althans zij verkeerde in de onmogelijkheid om hieraan mee te werken. Omdat [gedaagde] de politie had ingeschakeld om de zorgregeling af te dwingen (en de politie ook bij [eiseres] aan de deur heeft gestaan), is [minderjarige] zo angstig geworden dat hij niet meer naar zijn vader wilde. Dit speelde nog voor de uitspraak in het kort geding van 28 juli 2021. [gedaagde] wilde [minderjarige] op 31 juli 2021 (dus kort na de uitspraak in het kort geding) ophalen, maar toen had [minderjarige] corona en vond [eiseres] het onverantwoord hem met [gedaagde] mee te geven, nog afgezien van het feit dat [minderjarige] zelf ook niet wilde. Vervolgens heeft [gedaagde] zich de hele zomervakantie niet meer gemeld. Van belang is dat voor een correcte uitvoering van de zorgregeling twee partijen nodig zijn. Na de zomervakantie heeft [gedaagde] zich nog een enkele keer bij de school van [minderjarige] gemeld, maar de sfeer was zodanig dat [eiseres] het wederom niet verantwoord vond om [minderjarige] mee te geven. Bovendien wilde [minderjarige] ook toen niet mee met [gedaagde] . Blijkens het overzicht van [gedaagde] zou [eiseres] 59 keer in gebreke zijn gebleven om de zorgregeling na te komen. Dit is hoe dan ook onjuist omdat [eiseres] na de beschikking van 4 oktober 2021 (zie 2.10) niet langer haar medewerking hoefde te verlenen. De rechtbank heeft in die beschikking de zorgregeling immers ‘gecanceld’ door te oordelen dat het zonder meer ten uitvoer leggen van het co-ouderschap niet aansluit bij de mogelijkheden van [minderjarige] . Daarvan uitgaande zou [eiseres] slechts 44 keer in gebreke zijn geweest om de zorgregeling na te komen. Over de spaarrekening heeft [eiseres] aangevoerd dat [gedaagde] rond half maart 2021 is vertrokken uit de echtelijke woning terwijl [eiseres] geen werk en inkomen had en ook geen alimentatie ontving. [eiseres] had geen andere keuze dan het geld van de spaarrekening van [minderjarige] op te nemen. Zij heeft dit pas in januari 2022 terug kunnen storten nadat zij van haar ouders een bedrag had kunnen lenen. Omdat het voor haar onmogelijk was het bedrag eerder terug te storten is [eiseres] van mening dat zij geen dwangsommen heeft verbeurd. Subsidiair is zij van mening dat de dwangsommen aanzienlijk gematigd moeten worden, waarbij van belang is dat zij met deze kwestie niemand heeft benadeeld. Ten aanzien van de medewerking aan de verkoop van de woning heeft [eiseres] gesteld dat zij op 30 juli 2021 de opdracht aan de makelaar heeft ondertekend. Ook verder heeft zij volledig meegewerkt. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] in gebreke is gebleven met het afgeven van de sleutel. Dit is op zich juist, maar zij heeft de makelaar en potentiële kopers op ieder gewenst moment toegang gegeven tot de woning. Daarmee heeft [eiseres] voldaan aan doel en strekking van de veroordeling, namelijk het toegang verschaffen tot de woning aan de makelaar en potentiële kopers. Overigens is het blijkens de kortgedinguitspraak ter beoordeling aan de makelaar of [eiseres] voldoende meewerkt en hierover zijn geen stukken bekend. Verder is de woning eind augustus 2021 in de verkoop gezet en op 25 oktober 2021 is een koopovereenkomst opgesteld. Hieruit blijkt wel dat [eiseres] heeft meegewerkt aan het verkooptraject. Het niet afgeven van de sleutel staat in de gegeven omstandigheden niet in verhouding tot het bedrag aan verbeurde dwangsommen. Daar komt bij dat het overzicht van [gedaagde] geen data bevat waarop [eiseres] niet zou hebben meegewerkt, bijvoorbeeld door te weigeren de sleutel af te geven. Het overzicht is onvoldoende gespecificeerd.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd en gevorderd [eiseres] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding is gebleken dat [eiseres] op 31 januari 2022 het bedrag van € 20.501,00 heeft teruggestort op de spaarrekening van [minderjarige] , dat de voormalige echtelijke woning aan de [adres] inmiddels is verkocht en geleverd aan een derde en dat de zorgregeling met betrekking tot [minderjarige] correct wordt nagekomen. [eiseres] heeft dus voldaan aan de veroordelingen die op 28 juli 2021 in kort geding zijn uitgesproken. Omdat [gedaagde] echter van mening is dat zij niet tijdig aan die veroordelingen heeft voldaan, eist hij van [eiseres] betaling van € 66.250,00 aan verbeurde dwangsommen. Hij wenst zich hiervoor te verhalen op het depot dat (na verkoop van de echtelijke woning) rust onder de notaris. Hierover is in de pleitnota van mr. Schut opgenomen dat de overwaarde van de woning € 264.944,12 bedroeg en dat van dit bedrag op grond van het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 december 2023 € 178.277,50 aan [gedaagde] is uitgekeerd. Er resteert dus nog een bedrag in depot van € 86.666,62. [eiseres] en [gedaagde] hebben beiden in beginsel recht op de helft van dit bedrag, te weten op € 43.333,31.
Artikel 611d Rv
4.2.
De voorzieningenrechter begrijpt uit de stellingen van [eiseres] dat zij ten aanzien van de terugbetaling van het bedrag op de spaarrekening van [minderjarige] en ten aanzien van het nakomen van de zorgregeling een beroep doet op artikel 611d Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). In dat artikel is – kort gezegd – bepaald dat een dwangsom kan worden opgeheven, opgeschort of verminderd in geval van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Artikel 611d Rv moet restrictief worden uitgelegd. Tegen de uitspraak waarin de dwangsommen zijn opgelegd, was immers hoger beroep mogelijk en een beroep op artikel 611d Rv kan er niet toe dienen een extra procedure te creëren waarin geoordeeld wordt over de juistheid van de hoofdveroordeling. Dat [eiseres] niet eerder beschikte over de financiële middelen om het bedrag terug te storten op de spaarrekening van [minderjarige] (en dit uiteindelijk van haar ouders heeft moeten lenen) maakt niet dat sprake is van
een onmogelijkheid in de zin van artikel 611d Rv. Dit verweer – dat zij het geld nodig had om van te leven – strookt allereerst niet met stellingen die zij in eerdere procedures heeft in genomen. In het door [eiseres] op 13 februari 2023 bij het gerechtshof Amsterdam ingediende verweerschrift staat dat zij het geld niet eerder heeft uitbetaald omdat zij geen vertrouwen had in [gedaagde] en “vreesde dat de man de rekening (waarop was gespaard door [haar moeder]) zou leeghalen” en zou investeren in cryptomunten. In dat verweerschrift wordt met geen enkel woord gerept over betalingsonmacht. Als zij dit verweer daadwerkelijk had willen voeren, had het voor de hand gelegen dat zij dat had gedaan in het kort geding dat heeft geleid tot het vonnis van 28 juli 2021. Uit de uitspraak blijkt niet dat zij dit heeft gedaan, maar hoe dan ook heeft het er niet toe geleid dat de voorzieningenrechter destijds de vordering heeft afgewezen. Hetzelfde geldt voor de gestelde onmogelijkheid de zorgregeling na te komen. Dat [minderjarige] zelf die regeling niet na wilde komen, althans volgens [eiseres] , was blijkens haar eigen stellingen al bekend vóór de kortgedinguitspraak van 28 juli 2021. [eiseres] heeft bij herhaling te kennen gegeven ook zelf de regeling niet na te willen komen (zie bijvoorbeeld het proces-verbaal van de zitting van 16 september 2021, hiervoor onder 2.9). In ieder geval heeft de rechtbank in de beschikking van 4 oktober 2021 (zie hiervoor onder 2.10) vastgesteld dat [eiseres] haar medewerking aan de voorlopige zorgregeling volledig weigert. Dan is geen sprake van een onmogelijkheid; daarvoor is vereist dat de veroordeelde wel wil, maar niet kan, dat hij buiten staat is. Dat is hier niet het geval. Hier is sprake geweest van onwil om aan de uitspraken van de rechters te voldoen.
Executiegeschil dwangsommen
4.3.
In een geschil over de executie van dwangsommen moet allereerst worden vastgesteld wat doel en strekking zijn van de veroordeling waaraan de dwangsommen zijn verbonden. Daarbij geldt dat de veroordeling niet verder strekt dan ter bereiking van het daarmee beoogde doel. De draagwijdte van een gegeven verbod kan zo beperkt worden opgevat. Bij beantwoording van de vraag of dwangsommen zijn verbeurd moeten vervolgens de ter uitvoering van het vonnis verrichte handelingen worden getoetst aan de inhoud van de veroordeling, zoals die is uitgelegd. Daarbij geldt dat geen dwangsommen zijn verbeurd indien het onredelijk zou zijn van de veroordeelde meer inspanningen en zorgvuldigheid te vergen dan hij heeft betracht.
Spaarrekening [minderjarige]
4.4.
In het eerdere kort geding is [eiseres] ertoe veroordeeld om binnen twee dagen na vonnisdatum (28 juli 2021) een bedrag van € 20.501,00 (te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 april 2021 tot de dag van volledige voldoening) terug te storten op de spaarrekening van [minderjarige] , op straffe van een dwangsom van € 250,00 per dag, tot een maximum van € 25,000,00 is bereikt.
4.5.
Niet in geschil is dat [eiseres] het bedrag van € 20.501,00 pas op 31 januari 2022 heeft teruggestort (zie 2.14), meer dan een half jaar te laat. Hierdoor is het maximum aan dwangsommen (€ 25.000,00) verbeurd. Overigens heeft [eiseres] nog steeds niet volledig aan de veroordeling voldaan omdat zij heeft nagelaten de wettelijke rente over € 20.501,00 vanaf 9 april 2021 tot 31 januari 2022 op de spaarrekening te storten.
Nakomen zorgregeling
4.6.
[eiseres] heeft bij herhaling verklaard niet aan de zorgregeling te willen meewerken, hetgeen onder meer blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 16 september 2021 (zie 2.9) en de rechtbank heeft in de beschikking van 4 oktober 2021 (zie 2.10) vastgesteld dat [eiseres] haar medewerking aan de voorlopige zorgregeling volledig weigert. [gedaagde] heeft primair het standpunt ingenomen dat [eiseres] tot aan de beschikking van 18 november 2021 (zie 2.11) de regeling diende na te komen en dat niet heeft gedaan. Hij wordt hierin niet gevolgd. Uit de (tussen)beschikking van 4 oktober 2021 heeft [eiseres] mogen afleiden dat zij vanaf dat moment de zorgregeling niet meer onverkort hoefde na te komen. In die beschikking heeft de rechtbank immers overwogen dat zij zich schaart achter het advies van de Raad voor de Kinderbescherming dat inhoudt dat inmiddels een situatie is ontstaan waarin het zonder meer ten uitvoer leggen van het co-ouderschap op dat moment niet aansluit bij de mogelijkheden van [minderjarige] . Dat in het dictum van de beschikking geen wijziging van de zorgregeling is opgenomen, maakt niet dat zij de beschikking niet zo heeft mogen begrijpen. Een en ander maakt, zoals [gedaagde] subsidiair heeft betoogd, dat [eiseres] over de periode van 29 juli 2021 (de dag van betekening) tot en met 4 oktober 2021 de zorgregeling had moeten nakomen en dat niet heeft gedaan. Het gaat dan om een periode van 67 dagen, afgerond tien weken. In die tien weken had [gedaagde] recht op vijf keer een week omgang met [minderjarige] , hetgeen er dus toe leidt dat [eiseres] vijf keer de dwangsom van € 250,00 (in totaal € 1.250,00) heeft verbeurd. De dwangsom is immers opgelegd voor iedere overtreding van de veroordeling en niet per dag dat de veroordeling niet wordt nagekomen (zie 2.4). [gedaagde] wordt dus niet gevolgd in zijn subsidiaire standpunt dat de zorgregeling 67 dagen niet is nagekomen waardoor 67 keer € 250,00 (in totaal € 16.750,00) zou zijn verbeurd. De voorzieningenrechter heeft op de mondelinge behandeling weliswaar gezegd dat zij de berekening van [gedaagde] mogelijk zou volgen (tot de tussenbeschikking van 4 oktober 2021), maar op dat moment had zij niet scherp voor ogen dat [gedaagde] de dwangsommen per dag had berekend en niet (zoals de bedoeling is) per overtreding. [eiseres] wordt niet gevolgd in haar stelling dat het aan [gedaagde] lag dat de zorgregeling niet werd nagekomen omdat hij zich vanaf een bepaald moment niet meer meldde (bij de school) om [minderjarige] op te halen. [gedaagde] heeft hierover verklaard dat hij zich niet iedere keer wilde melden, terwijl hij wist dat hij [minderjarige] toch niet meekreeg, om te voorkomen dat (in het bijzijn van [minderjarige] ) een vervelende situatie zou ontstaan. Dat [gedaagde] die keuze heeft gemaakt is begrijpelijk.
Meewerken verkoop echtelijke woning
4.7.
Uit de door [gedaagde] in het geding gebrachte producties – en met name uit de e-mails van de makelaar – volgt voorshands dat [eiseres] bij herhaling niet op correcte wijze heeft meegewerkt aan verkoop van de echtelijke woning. In het deurwaardersexploot van 9 december 2023 (zie 2.18) staat hierover dat [eiseres] de huissleutel niet heeft afgegeven en niet heeft meegewerkt met het schoonmaken van de woning waardoor de fotograaf geen foto’s kon maken. Ook staat hierin dat [eiseres] het koopcontract uiteindelijk op 12 november 2021 onder grote druk heeft getekend en dat zij ruzie heeft gemaakt met de makelaar en niet heeft meegewerkt met een potentiële koper die hoger kon bieden. Uit het overzicht van verbeurde dwangsommen dat [gedaagde] heeft opgesteld volgt niet welke dwangsom met betrekking tot de verkoop van de woning op welk moment en om welke reden verbeurd zou zijn. In de begeleidende brief van 4 januari 2024 van mr. Vessies is in algemene zin opgenomen dat [eiseres] in de periode van 31 juli 2021 tot en met 11 november 2021 niet heeft meegewerkt aan de verkoop van de woning, maar ook deze brief bevat geen overzicht waaruit blijkt welke dwangsom op welk moment en om welke reden verbeurd zou zijn. Desalniettemin wordt in die brief de conclusie getrokken dat de volledige dwangsom van € 25.000,00 is verbeurd.
4.8.
Het ligt op de weg van degene die de dwangsom executeert (in dit geval [gedaagde] ) om een duidelijk overzicht op te stellen waaruit volgt welke dwangsom op welk moment en om welke reden verbeurd zou zijn. Dit overzicht ontbreekt. Het deurwaardersexploot, het overzicht en de brief van 4 januari 2024 (zie onder 4.7) gelden niet als een dergelijk overzicht. Het is niet aan de voorzieningenrechter om uit de in het geding gebrachte e-mails (onder andere afkomstig van de makelaar) af te leiden wanneer een dwangsom verbeurd zou zijn en om welke reden. Dit betekent dat [gedaagde] voorshands geen aanspraak kan maken op het volledige dwangsombedrag van € 25.000,00. Het enkel niet afgeven van de sleutel rechtvaardigt geen dwangsommen van in totaal € 25.000,00, zoals [gedaagde] ter zitting nog heeft aangevoerd. [gedaagde] rekent dan een dwangsom voor elke dag dat [eiseres] de sleutel niet afgeeft, maar zo staat het niet verwoord in de uitspraak van 28 juli 2021. Bovendien moet steeds worden gekeken naar doel en strekking van de veroordeling. In het geval van het afgeven van een sleutel is doel en strekking dat derden toegang tot de woning kunnen krijgen. Indien, zoals [eiseres] stelt, zij toegang heeft gegeven op alle momenten dat dit gewenst was, is voldaan aan doel en strekking van dit onderdeel van de veroordeling. Een concreet overzicht, opgesteld door [gedaagde] , van wanneer zij wie niet zou hebben toegelaten tot de woning, zoals hiervoor overwogen, ontbreekt.
Conclusie
4.9.
De conclusie uit dit alles is dat [eiseres] voorshands voor een bedrag van
€ 25.000,00 (zie 4.5) en een bedrag van € 1.250,00 (zie 4.6) aan dwangsommen heeft verbeurd. In totaal gaat het dan om € 26.250,00. De vorderingen van [eiseres] zullen tot dat bedrag worden toegewezen.
Proceskosten
4.10.
Gelet op de relatie tussen partijen en op het feit dat beide partijen gedeeltelijk in het (on)gelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
bepaalt dat [eiseres] op grond van het proces-verbaal van mondelinge uitspraak van 28 juli 2021 voor een bedrag van € 26.250,00 aan dwangsommen heeft verbeurd en heft op het executoriaal beslag onder de notaris, voor zover dit is gelegd voor een hoger bedrag dan € 26.250,00,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MV