ECLI:NL:RBAMS:2024:4771

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
10885461 \ CV EXPL 24-676
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aannemingsovereenkomst en de vraag naar richtprijs of vaste prijs in verbouwingsgeschil

In deze zaak, behandeld door de kantonrechter M.M. Breugem, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagden] over de kosten van een verbouwing van de woning van [gedaagden]. [eiser] had een aannemingsovereenkomst gesloten met [gedaagden] voor de verbouwing, waarbij hij een gespecificeerde prijsopgave had gedaan. Na de uitvoering van het project ontstond er onenigheid over de kosten, waarbij [eiser] extra werkzaamheden (meerwerk) had verricht die niet in de oorspronkelijke prijsopgave stonden, en [gedaagden] bepaalde werkzaamheden niet hadden laten uitvoeren (minderwerk). De kantonrechter oordeelde dat de prijsopgave als een richtprijs moet worden beschouwd, wat betekent dat de uiteindelijke kosten rekening moeten houden met het meer- en minderwerk. De rechter concludeerde dat [gedaagden] nog een bedrag van € 599,98 aan [eiser] verschuldigd zijn, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast werden de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen aan [eiser]. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10885461 \ CV EXPL 24-676
Vonnis van 26 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
verwerende partij in de tegenvordering (reconventie),
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. A. Knol,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen,
eisers in de tegenvordering (reconventie),
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. R.B. Rouwen.

1.De zaak in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over de kosten van de verbouwing van de woning van [gedaagden] Partijen hebben een overeenkomst gesloten waarbij [eiser] tegen betaling de woning zou verbouwen en op de benedenverdieping een aanbouw zou realiseren. Daarvoor heeft [eiser] een gespecificeerde prijsopgave gedaan. Het project is gerealiseerd, waarbij [eiser] een aantal extra werkzaamheden heeft verricht (‘meerwerk’) die niet op de prijsopgave staan en een aantal werkzaamheden niet heeft verricht die er wel op staan (‘minderwerk’). De kantonrechter oordeelt dat de prijsopgave een richtprijs is zodat de uiteindelijke kosten moeten worden vastgesteld rekening houdende met het meer- en minderwerk. De uitkomst is dat [gedaagden] nog een bedrag moeten betalen.

2.De procedure

2.1.
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de dagvaarding van 21 december 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord met tegenvordering en met producties,
- de conclusie van antwoord op de tegenvordering,
- het tussenvonnis van 29 maart 2024 waarbij de mondelinge behandeling is bepaald,
- de mondelinge behandeling van 21 juni 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
2.2.
De kantonrechter heeft bepaald dat zij vandaag vonnis geeft.

3.De feiten

3.1.
[eiser] heeft een eenmanszaak genaamd [bedrijf] .
3.2.
[gedaagden] en [eiser] hebben met elkaar een aannemingsovereenkomst gesloten
voor de renovatie van de woning van [gedaagden] aan de [adres]
.
3.3.
Eerst heeft [eiser] op 1 februari 2021 een gespecificeerde kostenopgave gedaan voor de verbouwing van de woning. In februari / maart 2021 is [eiser] gestart met de (voorbereidende) werkzaamheden. Daarna heeft hij een nieuwe kostenopgave gedaan op 17 maart 2021 naar aanleiding van een wijziging van de opdracht. Ten opzichte van de eerste prijsopgave zijn een aantal werkzaamheden geschrapt en er is een aanbouw op de begane grond toegevoegd. Het totaal van de kosten van de tweede kostenopgave is € 153.758,33 [1] (€ 127.073,- exclusief btw). Daarvan is een bedrag van € 37.425 exclusief btw vermeld als stelpost.
3.4.
Op 28 maart 2021 heeft bouwkundig ingenieur A.J. van Bemmelen aan [gedaagden] constructieve berekeningen en tekeningen verstrekt voor de aanbouw aan de woning.
3.5.
Op 13 oktober 2021 hebben partijen overleg gehad over aftimmerwerkzaamheden op de tweede verdieping (met uitzondering van de badkamer). In de initiële opdracht en de eerste kostenopgave waren deze meegenomen, maar deze zijn vervolgens door [gedaagden] geschrapt om geld te besparen. [eiser] heeft tijdens het overleg desgevraagd meegedeeld dat de aftimmerwerkzaamheden niet meer dan € 17.000 zouden kosten. [gedaagden] hebben toen [eiser] de opdracht gegeven dit werk alsnog te doen.
3.6.
[gedaagden] hebben aan [eiser] deelfacturen betaald. In totaal hebben zij tot 22
november 2021 een bedrag van € 102.850 aan [eiser] voldaan en een bedrag van € 4.000 rechtstreeks aan de staalleverancier. Dit zijn de facturen die [gedaagden] volledig hebben betaald:
Factuur Datum
1. aangepast) 21 juni 2021 € 30.250
2 27 juli 2021 € 24.200
3 22 augustus 2021 € 24.200
4 l2 oktober 202l € 24.200
3.7.
[eiser] heeft op 22 november 2021 desgevraagd aan [gedaagden] meegedeeld dat op dat moment aan kosten voor werkzaamheden die tot dan toe zijn uitgevoerd nog € 25.492,25 exclusief BTW moet worden betaald. Het werk was op dat moment nog niet af dus zouden daar nog kosten bijkomen van [eiser] en kosten van derden (o.a. de loodgieter). [eiser] heeft het werk op 1 december 2021 beëindigd.
3.8.
Op 30 december 2021 heeft [eiser] een laatste factuur gestuurd van € 57.594,79. De totale gefactureerde kosten bedragen daarmee € 160.444,79, [gedaagden] hebben geprotesteerd tegen de hoogte van de laatste factuur. Vervolgens hebben partijen daarover met elkaar gecommuniceerd. [gedaagden] heeft op 27 januari 2022 een bedrag betaald van € 39.921. In totaal hebben [gedaagden] € 146.771 betaald. Zij hebben geweigerd het restant te betalen. [eiser] heeft daarom een sommatiebrief gestuurd waarin hij eist dat [gedaagden] het restant van € 17.573,79 alsnog betalen. Dat hebben zij niet gedaan.

4.Het geschil

De vordering van [eiser] (de vordering in conventie)
4.1.
[eiser] vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagden] veroordeelt om € 17.573,79 plus rente en kosten te betalen. Hij wil dat de kantonrechter daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
4.2.
[eiser] stelt als onderbouwing van zijn vordering dat hij een aannemingsovereenkomst op regiebasis heeft gesloten met [gedaagden] Zij hebben daarbij afgesproken dat hij tegen betaling het huis van [gedaagden] zou verbouwen. [eiser] heeft het werk verricht maar [gedaagden] hebben nog niet alles betaald. Dat moeten zij alsnog doen.
4.3.
[gedaagden] voeren verweer.
De tegenvordering van [gedaagden] (de vordering in reconventie)
4.4.
Samengevat vorderen [gedaagden] dat de kantonrechter [eiser] veroordeelt om € 17.377,97 (bij een vaste aanneemsom), althans € 12.281,13 (bij een richtprijs) plus rente en kosten te betalen. Zij willen dat de kantonrechter daarbij bepaalt dat het vonnis ook moet worden uitgevoerd als hoger beroep wordt ingesteld (uitvoerbaar bij voorraad).
4.5.
Als grond voor hun vordering stellen [gedaagden] het volgende. [gedaagden] hebben in totaal € 146.771 aan [eiser] betaald. [gedaagden] is met [eiser] op 17 maart 2021 een vaste aanneemsom overeengekomen van € 153.758,33. Echter, doordat de werkzaamheden zijn veranderd is [gedaagden] in totaal € 129.393,03 aan [eiser] verschuldigd, inclusief 10% overschrijding van de stelposten van € 4.528,42. [gedaagden] hebben dus teveel betaald. Zij hebben € 17.377,97 onverschuldigd betaald en [eiser] moet dat daarom terugbetalen. Als de kantonrechter zou oordelen dat partijen een richtprijs hebben afgesproken, dan vindt [gedaagden] dat zij in totaal € 137.489,87 zouden moeten betalen. Ook in dat geval heeft [gedaagden] te veel betaald en moet [eiser] dat bedrag volgens hen terugbetalen.
4.6.
[eiser] voert verweer.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter bespreekt de vordering van [eiser] en de tegenvordering van [gedaagden] tegelijk omdat beide vorderingen gaan over wat er moet worden betaald voor de verrichte werkzaamheden.
Een aannemingsovereenkomst met een richtprijs
5.2.
Het gaat in deze zaak in de eerste plaats om de vraag of partijen bij het sluiten van de aannemingsovereenkomst een vaste prijs of een richtprijs hebben afgesproken, of dat de overeenkomst op regiebasis is aangegaan. Dit is van belang voor de tweede vraag, namelijk of en zo ja, onder welke voorwaarden kosten in rekening mogen worden gebracht die niet in de kostenopgave staan. De kantonrechter komt tot het oordeel dat partijen een aannemingsovereenkomst hebben gesloten waarbij de kostenopgave een richtprijs is. De redenen daarvoor zijn de volgende.
5.3.
[eiser] stelt dat het werk op basis van regie is overeengekomen, waarbij [eiser] zijn werkuren en die van eventuele onderaannemers in rekening heeft gebracht en ook de kosten van de gebruikte materialen. Dat sprake is van een aannemingsovereenkomst op regiebasis blijkt volgens [eiser] uit het volgende:
a. Hij was al aan het werk op het moment dat hij de tweede kostenopgave heeft verstrekt en pas nog later ontving hij constructietekeningen;
b. [eiser] heeft bij de kostenopgave uitdrukkelijk vermeld dat het gaat om een ‘geheel vrijblijvende kostenraming voor eventueel uit te voeren werkzaamheden’;
c. de kostenopgave bestaat uit ongeveer een derde deel stelposten en een derde deel is een calculatie van kosten voor onderaannemers zonder dat van hen al een concrete offerte was ontvangen;
d. [gedaagden] hebben nooit de kostenopgave als vaste prijs aanvaard;
e. tijdens de uitvoering van het werk kwamen nog vele aanpassingen in de opdracht van [gedaagden] ;
f. [gedaagden] hebben op 22 november 2021 om een stand van de kosten gevraagd. Een dergelijke vraag is bij een vaste prijs niet logisch;
g. [gedaagden] hebben allerlei werkzaamheden en bestellingen van materialen (zoals deuren) zelf gedaan, terwijl die op de kostenopgave staan. Dat hebben ze gedaan om kosten te besparen doordat [eiser] dan minder uren hoefde te werken. Dat zou zinloos zijn als er een vaste prijs was afgesproken.
Er stond dus nog onvoldoende vast aan het begin, zowel wat betreft de omvang van het werk als de kosten, zodat er geen vaste prijs of richtprijs kon worden overeengekomen. Dat is overeengekomen dat [eiser] op regiebasis zou werken is ook in lijn met een eerdere opdracht die [eiser] voor [gedaagden] heeft uitgevoerd op regiebasis, aldus steeds [eiser] .
5.4.
[gedaagden] stellen van hun kant dat zij een aannemingsovereenkomst hebben gesloten met een vaste prijs. Uitgangspunt voor bepaling van de overeengekomen prijs zijn de offertes van [eiser] . [gedaagden] hebben de offertes van [eiser] aanvaard. Daarmee is een vaste prijs overeengekomen voor het werk, althans de daarin te onderscheiden onderdelen. Geheel in lijn hiermee heeft [eiser] vaste termijn facturen gestuurd. Hij heeft niet regelmatig opgave gedaan van gewerkte uren of specificaties van kosten van materialen gegeven wat wel had gemoeten als sprake was van een aannemingsovereenkomst op regiebasis. Alleen omdat de bank van [gedaagden] geen geld zou vrijgeven uit het bouwdepot, heeft [eiser] desgevraagd een summiere specificatie gegeven van verricht werk. Bovendien hadden [gedaagden] een budget van € 150.000 en dat wist [eiser] . Deze omstandigheden duiden op een overeengekomen vaste prijs, aldus [gedaagden]
5.5.
Anders dan partijen komt de kantonrechter tot de conclusie dat de kostenopgave van 17 maart 2021 een richtprijs is die partijen zijn overeengekomen voor het werk dat daarin is opgenomen.
5.6.
Ten aanzien van het standpunt van [eiser] dat het werk op regiebasis zou worden uitgevoerd, stelt de kantonrechter het volgende voorop. Een regieovereenkomst houdt kort gezegd in dat de aannemer een vergoeding ontvangt voor de uitvoeringskosten die hij daadwerkelijk heeft gemaakt (zoals arbeidsloon en materiaal), verhoogd met opslagen voor winst en algemene kosten. Voor een regieovereenkomst wordt in de regel gekozen wanneer de opdrachtgever bij het aangaan van de overeenkomst weliswaar in staat is zijn eisen in abstracto te omschrijven, maar nog onvoldoende heeft kunnen inschatten en specificeren welke werkzaamheden concreet nodig zijn om die eisen te materialiseren. Onder die omstandigheden zal het contracteren op basis van een bepaalde prijs weinig zekerheid bieden over de uiteindelijke kosten die met de uitvoering van de overeenkomst gemoeid zullen zijn. Een belangrijk kenmerk van de regieovereenkomst is de door de aannemer te voeren administratie, die doorgaans uitgebreider is en meer up-to-date dan bij een vaste aanneemsom. De ratio van die verplichting is dat de opdrachtgever (of zijn directievoerder namens hem) door die administratie in staat moet zijn om gaandeweg bij te sturen.
5.7.
[gedaagden] hebben gemotiveerd betwist dat sprake is van een afspraak om het werk op regiebasis uit te voeren. Daartegenover heeft [eiser] zijn stelling onvoldoende onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. De omstandigheden die hij aanvoert, ondersteunen zijn betwisting van de stelling van [gedaagden] dat sprake is van een vaste prijs, maar niet dat sprake is van een afspraak om op regiebasis te werken. Als daarvan sprake was, had het in de lijn der verwachting gelegen dat [eiser] regelmatig een specificatie van gewerkte uren, geleverde materialen en gebruikt materieel had verstrekt aan [gedaagden] , zoals [gedaagden] terecht aanvoert. Dat heeft hij niet gedaan. Hoewel de opdracht gaandeweg is aangepast, was deze bij aanvang voor [eiser] voldoende concreet dat hij een gespecificeerde kostenopgave heeft kunnen opstellen. De soort en omvang van de werkzaamheden die nodig waren om het door [gedaagden] gewenste resultaat te bereiken waren daarvoor voldoende duidelijk. Werken op regiebasis volgde dus niet uit het type opdracht. Verder blijkt nergens uit dat uitdrukkelijk door [eiser] is aangeboden en door [gedaagden] is aanvaard dat de aannemingsovereenkomst op regiebasis zou worden uitgevoerd, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een aannemingsovereenkomst op regiebasis.
5.8.
Dat geldt ook ten aanzien van een vaste prijs. Volgens [gedaagden] heeft [eiser] met de kostenopgave van 17 maart 2021 een offerte gegeven om het werk voor een vaste prijs uit te voeren en hebben zij dat geaccepteerd. Uit niets blijkt echter dat deze kostenopgave moet worden aangemerkt als een aanbod voor het uitvoeren van werk voor een vaste prijs. [eiser] heeft juist bij de eerste kostenopgave expliciet vermeld dat het gaat om een vrijblijvende kostenraming en op de tweede kostenopgave staat “aangepaste begroting”. Er zijn ook geen aanwijzingen dat hij hiermee een andere intentie had dan [gedaagden] een inschatting te geven van wat de door hen gewenste verbouwing zou kosten. [eiser] wijst er terecht op dat hij ook geen vaste prijs
konaanbieden, omdat hij nog niet beschikte over de technische tekeningen van de aanbouw. Ten slotte is sprake van een relatief groot deel aan stelposten, ongeveer een derde deel van de kostenopgave. Dit rijmt ook niet met een vaste prijsafspraak. In het licht van deze omstandigheden is de enkele omstandigheid dat [gedaagden] vaste termijn bedragen hebben betaald, onvoldoende om tot de conclusie te komen dat de hele opdracht voor een vast bedrag zou worden uitgevoerd.
5.9.
De kantonrechter houdt het er daarom onder deze omstandigheden voor dat de kostenopgave geldt als richtprijs en dat partijen zijn overeengekomen dat het werk zou worden verricht tegen die richtprijs.
Verschuldigd bedrag
5.10.
In de tweede plaats gaat het om de vraag welk bedrag [gedaagden] verschuldigd zijn voor het werk dat [eiser] heeft verricht.
5.11.
Volgens [eiser] zijn de kosten hoger uitgevallen dan de kostenopgave van 17 maart 2021 omdat de aftimmerwerkzaamheden op de tweede verdieping alsnog zijn verricht, er ander meerwerk is verricht en bepaalde stelposten hoger zijn uitgevallen, zoals het staal. Het meerwerk bestaat onder andere uit een inloopkast, een lichtkoepel en extra elektraleidingen. Aan de andere kant zijn sommige werkzaamheden anders uitgevallen dan gepland maar die kunnen niet als minderwerk worden afgetrokken van de kostenopgave. Dat betreft onder andere de vloer waarbij de oorspronkelijk geplande vloer niet kon worden gelegd, zodat er een andere vloer voor in de plaats is gelegd. [eiser] heeft alle werkzaamheden uitgevoerd en de gewerkte uren en gebruikte materialen meegenomen in de facturering. Over alle wijzigingen in het werk en de kosten is telkens gecommuniceerd. [eiser] heeft met [gedaagden] gesproken over de gewijzigde kosten van het staal en over de kosten van het aftimmerwerk op de tweede verdieping. Voor het overige geldt dat het meerwerk betreft waarvan [gedaagden] hadden moeten begrijpen dat het ook meer zou kosten. Dat extra opdrachten meer uren kosten dan gepland is evident en daarvoor hoeft niet te worden gewaarschuwd. De betaling van € 39.921 door [gedaagden] is een erkenning van de verschuldigdheid van het bedrag. Dat is daarom niet onverschuldigd betaald en [eiser] hoeft dus niets terug te betalen. Hij heeft voor alles een redelijke prijs gerekend, aldus steeds [eiser] . Voor zover de kosten van het (meer-) werk onvoldoende concreet zijn, verzoekt hij daarover nog een akte te nemen.
5.12.
[gedaagden] betwisten dat zij nog een bedrag moeten voldoen aan [eiser] . Zij voeren aan dat sprake is van minderwerk van € 37.166,36 (€ 30.716 exclusief btw) Zij hebben daartoe de volgende specificatie overgelegd (als productie 12):
Deze werkzaamheden zijn volgens [gedaagden] niet uitgevoerd, althans niet door [eiser] . [eiser] heeft ook geen voorbereidend werk gedaan voor het werk dat door derden is uitgevoerd, zoals hij ten onrechte stelt. [gedaagden] onderbouwen dit met verklaringen van derden die het werk gedaan hebben.
5.13.
[gedaagden] berekenen de totale kosten uitgaande van een richtprijs als volgt:
• de richtprijs van € 116.591,97 (inclusief btw) (offerte 17 maart 2021 van € 127.073,00 exclusief btw minus minderwerk € 30.716,00 exclusief btw); plus
• het meerwerk € 9.660,64 (inclusief btw); plus
• € 12.625,26 (inclusief btw), zijnde 10% overschrijding van de richtprijs en het meerwerk samen (€ 126.252,61).
In totaal zijn zij [eiser] € 138.877,87 verschuldigd.
5.14.
De kantonrechter stelt voorop dat omdat sprake is van een richtprijs, artikel 7:752 BW van toepassing is voor de bepaling van de totale prijs die [gedaagden] verschuldigd zijn voor het werk van [eiser] . In dit artikel staat:
“lid 1. Indien de prijs bij het sluiten van de overeenkomst niet is bepaald of slechts een richtprijs is bepaald, is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
lid 2. Indien een richtprijs was bepaald, zal deze richtprijs met niet meer dan 10% mogen worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor de waarschijnlijkheid van een verdere overschrijding heeft gewaarschuwd, om hem de gelegenheid te geven het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen. De aannemer zal binnen de grenzen van het redelijke aan zulke beperking of vereenvoudiging moeten meewerken.
lid 3. (…)”
5.15.
[eiser] heeft met het uitbrengen van de beide kostenopgaven de verwachting gewekt ten aanzien van de vermoedelijke prijs voor het uitvoeren van de opdracht. Het uitgangspunt is dus dat een 10% verhoging van de richtprijs van € 153.758,33 is toegestaan. Wanneer werkzaamheden die in de richtprijs zijn inbegrepen niet zijn uitgevoerd (minderwerk), moeten deze in mindering worden gebracht op de richtprijs. Als de werkzaamheden wel zijn verricht maar de uitvoering anders is geweest waardoor de prijs hoger uitvalt, kan de richtprijs worden verhoogd (met inachtneming van artikel 7:752 BW). Als er naast de werkzaamheden die vallen onder de richtprijs andere, extra werkzaamheden worden verricht (meerwerk), dan kunnen die naast de richtprijs voor vergoeding in aanmerking komen. De kantonrechter oordeelt over het minder- en meerwerk als volgt.
Minderwerk en daarvoor in de plaats gekomen werkzaamheden
5.16.
Wat betreft het minderwerk van de opgave van [gedaagden] (zie 5.12) geldt dat [eiser] erkent dat hij het werk voor de voordeur en de spouwisolatie niet heeft uitgevoerd. Ook erkent hij dat [gedaagden] het sloopwerk deels zelf hebben gedaan en dat zij voor het stucwerk, de elektra en het tegelwerk derden hebben ingeschakeld. Deze posten moeten in beginsel afgetrokken worden als minderwerk. [eiser] heeft echter gesteld dat hij daarvoor toch werk heeft verricht. Volgens [eiser] heeft hij ten aanzien van de volgende posten de volgende werkzaamheden verricht:
  • Tegelwerk: [eiser] heeft voorbereidende werkzaamheden verricht en overleg gevoerd met de tegelzetter;
  • Stukadoor: [eiser] heeft voorbereidende werkzaamheden verricht, bestaande uit weghakken, opvullen van gaten, plaatsen van gipsplaten en bijwerken kozijnen;
  • Elektrawerk: [eiser] heeft overleg gevoerd met de elektricien en de vloerverwarming en bedrading van de lichtkoepel aangebracht;
  • Cementdekvloer: er is een andere vloer gekomen die is gelegd door de onderaannemer;
  • Mechanische afzuiging: er zijn werkzaamheden verricht door [eiser] ;
  • Kozijn achterzijde: alle overeengekomen kozijnen zijn geplaatst door [eiser] ;
5.17.
[gedaagden] erkennen dat [eiser] een vloer heeft gelegd. Wat betreft de kozijnen en de mechanische afzuiging is de kantonrechter van oordeel dat de blote betwisting van [gedaagden] onvoldoende is om aan te nemen dat [eiser] dit werk niet heeft gedaan, omdat vaststaat dat zij [eiser] wel opdracht gegeven hebben om dit werk te doen en er geen aanwijzingen zijn dat hij deze werkzaamheden niet heeft gedaan. De kantonrechter gaat er dus van uit dat [eiser] deze werkzaamheden heeft verricht. Ten aanzien van het tegelwerk, het stucwerk en het elektrawerk hebben [gedaagden] hun standpunt dat [eiser] de gestelde werkzaamheden niet heeft uitgevoerd, onderbouwd met verklaringen van de derden die het werk hebben uitgevoerd. In die verklaringen staat dat het werk geheel is uitgevoerd door deze derden. De kantonrechter gaat daar van uit. [eiser] heeft niets aangevoerd over de roosters, zodat de kantonrechter [gedaagden] volgt in hun standpunt dat [eiser] deze werkzaamheid niet meer heeft verricht. Dat leidt tot de conclusie dat [gedaagden] [eiser] betaling verschuldigd zijn voor het leggen van de vloer en de werkzaamheden ten aanzien van de kozijnen en mechanische afzuiging.
5.18.
De volgende vraag is welk bedrag [gedaagden] voor deze specifieke werkzaamheden verschuldigd zijn. Partijen hebben daarover geen standpunt ingenomen. Het verzoek van [eiser] om een akte te nemen om dit alsnog toe te lichten wijst de kantonrechter af omdat hij de gelegenheid heeft gehad om dit toe te lichten en het nu te laat in de procedure is om dat alsnog te doen. De kantonrechter gaat bij deze stand van zaken uit van de richtprijzen die in de prijsopgave van 17 maart 2021 zijn genoemd. Ten aanzien van de mechanische afzuiging en kozijnen gaat de kantonrechter ervan uit dat er geen wijzigingen in het werk hebben plaatsgevonden nu dit door geen van partijen is aangevoerd. Dat geldt wel voor de vloer, maar door geen van partijen is naar voren gebracht dat dat heeft geleid tot een wezenlijke afwijking van de richtprijs. Er moet dus met het volgende bedrag rekening worden gehouden:
vloer € 2.346
mechanische afzuiging € 1.584
kozijnen € 2.451 +
totaal € 6.381 exclusief btw
btw € 1.340,01 +
€ 7.721,01
Dit bedrag is inbegrepen in de richtprijs, waarop dus geen correctie hoeft plaats te vinden.
5.19.
In het verlengde daarvan moet rekening worden gehouden met minderwerk van:
tegelwerk € 2.462
stukadoor € 9.494
elektricien € 7.384
voordeur € 3.584
spouwisolatie € 798
roosters € 613+
totaal € 24.335 exclusief btw
btw € 5.090,35 +
€ 29.445,35
Dit bedrag moet dus worden afgetrokken van de richtprijs.
Meerwerk
5.20.
[eiser] stelt dat hij meerwerk heeft verricht. De rechtbank begrijpt dit zo, dat dit gaat om werkzaamheden die niet waren inbegrepen in de oorspronkelijke richtprijs. [gedaagden] betwisten dit meerwerk. Omdat [eiser] zich beroept op de extra kosten die het meerwerk met zich brengt en dit mede als grondslag aanvoert voor de betaling van de restant factuur, ligt het op zijn weg om het meerwerk te concretiseren. Dat heeft hij onvoldoende gedaan. [eiser] heeft een, naar eigen zeggen onvolledige, opsomming gegeven van werk dat hij heeft verricht dat niet op de kostenopgave staat. Daarbij heeft hij niet gespecificeerd aangegeven welke kosten hij rekent voor de verschillende meer-werkzaamheden, zodat niet kan worden beoordeeld of hij daarvoor een redelijke prijs in rekening heeft gebracht. [gedaagden] erkennen alleen het aftimmerwerk op de tweede verdieping als meerwerk van € 9.660,64. De kantonrechter zal daarmee dus rekening houden.
Conclusie verschuldigde prijs
5.21.
De kantonrechter berekent de totale prijs op € 153.758,33 – € 29.445,35 + € 9.660,64 = € 133.973,62. [gedaagden] hebben zich bereid verklaard om zowel over de richtprijs als over het meerwerk 10% extra te betalen (zie 5.13). Daarmee komt het totaal verschuldigde bedrag op € 147.370,98 (€ 133.973,62 + 13.397,36). Dit is een redelijke prijs voor het verrichtte werk. [gedaagden] hebben al € 146.771 betaald. Zij moeten dus nog € 599,98 betalen.
5.22.
Bij deze stand van zaken kan de vraag of [gedaagden] met de betaling van het bedrag van € 39.921 het door [eiser] gestelde meerwerk hebben erkend, onbeantwoord blijven. Vast staat immers dat [gedaagden] gehouden waren om dit bedrag te betalen.
Wettelijke rente
5.23.
Het bedrag dat [gedaagden] moeten betalen, moet worden vermeerderd met de wettelijke rente. [eiser] heeft op 30 december 2021 een factuur voor het resterende bedrag verstuurd. Daarin staat een betalingstermijn van 14 dagen. [gedaagden] hebben hierna een bedrag van € 39.921 betaald, maar hebben daarmee dus niet de gehele vordering voldaan. Dit betekent dat [gedaagden] op 15 januari 2022 in verzuim verkeerden. De wettelijke rente vangt aan op die datum.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.24.
[eiser] wil een vergoeding voor kosten die hij heeft gemaakt vóór de start van de rechtszaak. Hij heeft aan [gedaagden] op 3 maart 2022 een sommatiebrief gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het versturen van deze brief is een incassohandeling. Doordat [gedaagden] niet binnen de termijn van veertien dagen hebben betaald, moeten zij de buitengerechtelijke incassokosten betalen. Voor vergoeding van de kosten die daarbij zijn gemaakt gelden vaste tarieven afhankelijk van de hoogte van de vordering. Deze tarieven zijn bepaald bij Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst het bedrag toe dat conform het tarief past bij het toegewezen bedrag. De kantonrechter wijst verder de gevorderde rente over de buitengerechtelijke incassokosten toe vanaf de datum waarop [gedaagden] de dagvaarding hebben ontvangen.
Ieder betaalt de eigen proceskosten
5.25.
Omdat beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter
in conventie (de vordering van [eiser] )
6.1.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 599,98, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van 15 januari 2022 tot de dag van volledige betaling,
6.2.
veroordeelt [gedaagden] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 90,- te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van de datum van de dagvaarding (21 december 2023) tot de dag van volledige betaling,
6.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie en reconventie (de vorderingen van [eiser] en [gedaagden] )
6.4.
wijst de vorderingen verder af,
6.5.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.M. Breugem, kantonrechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2024.

Voetnoten

1.alle genoemde bedragen zijn inclusief btw tenzij anders vermeld