ECLI:NL:RBAMS:2024:4768

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
C/13/746578 / HA ZA 24-150
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsvraag in incident met arbitrageclausule in koopovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een incident waarin de bevoegdheid van de rechtbank ter discussie staat. De eisende partij, [erfgenaam], heeft in de hoedanigheid van erfgenaam van wijlen [eiser] een vordering ingesteld tegen [handelsnaam], die als gedaagde partij optreedt. De vordering is gebaseerd op een koopovereenkomst die op 20 september 2021 is gesloten voor de aankoop van een Mason & Hamlin vleugel. De gedaagde heeft zich in het incident beroepen op een arbitrageclausule in de algemene voorwaarden, waarin staat dat geschillen uitsluitend door de Geschillencommissie van de Nederlandse Piano- en Muziekinstrumentenbond moeten worden beslecht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, ongeacht de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verklaring van [erfgenaam] is die vereist is om de Geschillencommissie bevoegd te verklaren, en dat [erfgenaam] een gerechtelijke procedure heeft gestart. De incidentele vordering van [handelsnaam] tot onbevoegdverklaring is afgewezen. De rechtbank heeft [handelsnaam] veroordeeld in de proceskosten van [erfgenaam], die zijn vastgesteld op € 792,00, te vermeerderen met wettelijke rente. De zaak zal op 11 september 2024 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/746578 / HA ZA 24-150
Vonnis in het incident van 31 juli 2024
in de zaak van
[erfgenaam] in de hoedanigheid van erfgenaam van wijlen [eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak, verweerster in het incident,
hierna te noemen: [erfgenaam] ,
advocaat: mr. B.J.L. Baas,
tegen
[gedaagde] h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak, eiser in het incident,
hierna te noemen: [handelsnaam] ,
advocaat: mr. C. Hellingman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 februari 2024, met producties,
- de e-mailwisseling van 8 mei 2024 van mr. Baas over kosten ex art. 142 Rv,
- de incidentele conclusie van onbevoegdheid,
- de conclusie van antwoord in incident, tevens houdende vernietiging van algemene voorwaarden,
- aanvullende conclusie van antwoord in incident, tevens akte houdende overlegging van producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.De feiten, voor zover relevant in het incident

2.1.
[eiser] en [handelsnaam] hebben op 20 september 2021 een koopovereenkomst gesloten voor een een Bubinga vleugel van het merk Mason & Hamlin, met toebehoren/ingebouwde elektronische apparatuur van het merk Mason & Hamlin AA, ter waarde van € 86.900,- inclusief btw (hierna: de koopovereenkomst).
2.2.
In de koopovereenkomst staat dat de piano zo spoedig mogelijk wordt geleverd.
2.3.
Op 27 november 2022 heeft [naam] , de broer van [eiser] , een brief gestuurd naar [handelsnaam] dat hij de koopovereenkomst wil ontbinden. De piano was op dat moment nog niet geleverd.
2.4.
Op 29 december 2022 is [eiser] overleden. [erfgenaam] is één van bij testament aangewezen erfgenamen .

3.De vordering in hoofdzaak

3.1.
[erfgenaam] vordert - enigszins samengevat – voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht:
A) dat er een toerekenbare tekortkoming zijdens [handelsnaam] in de nakoming van de koopovereenkomst en/of een fatale termijnoverschrijding zijdens [handelsnaam] is doordat een tijdige levering uit is gebleven;
B) dat door [handelsnaam] de mededelingsplicht die op hem als redelijk handelend verkoper rustte is geschonden door [handelsnaam] en dat dit een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de koopovereenkomst oplevert;
C) dat de koopovereenkomstrechtsgeldig is ontbonden, althans teniet is gegaan en dat er een ongedaanmakingsverbintenis terzake de koopsom is ontstaan, uit welke hoofde [handelsnaam] een terugbetaalverplichting jegens [erfgenaam] heeft;
II. [handelsnaam] in dat kader te veroordelen tot voldoening van een geldsom ter waarde van de koopsom (€ 86.900,- inclusief btw), vermeerderd met rente en kosten;

4.De vordering en het verweer in het incident

4.1.
[handelsnaam] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart van de vorderingen van [erfgenaam] kennis te nemen, met veroordeling van [erfgenaam] in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2.
[handelsnaam] stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet bevoegd is, omdat tussen partijen een koopovereenkomst met een arbitrageclausule is gesloten. In artikel 16 van de door hem gebruikte algemene voorwaarden is expliciet opgenomen dat alle geschillen die mochten ontstaan naar aanleiding van de overeenkomst alleen en uitsluitend worden beslecht door de Geschillencommissie van de Nederlandse Piano- en Muziekinstrumentenbond.
4.3.
[erfgenaam] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering, plus primair een reële en subsidiair een reguliere proceskostenvergoeding plus rente.
4.4.
Op de stellingen van partijen in het incident wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Hoewel dat door geen van partijen aan de orde gesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat [erfgenaam] de vordering heeft ingesteld ten behoeve van de nalatenschap. Dat haar mede-erfgenamen van [eiser] het hiermee niet eens zijn, is niet gebleken. Aan de naam van [erfgenaam] heeft de rechtbank in de aanhef van dit vonnis toegevoegd haar hoedanigheid van erfgenaam.
5.2.
De vraag die voorligt in het incident is of de rechtbank bevoegd is om van het geschil in hoofdzaak kennis te nemen, of dat het geschil beslecht dient te worden door een ander dan de rechtbank. Partijen verschillen hierbij van mening over de vraag of de algemene voorwaarden van toepassing zijn en of de koopovereenkomst destijds is gesloten door [eiser] in de hoedanigheid van consument of ondernemer.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat zij, ongeacht het antwoord op de bovengenoemde twee punten, bevoegd is om van de vordering in hoofdzaak kennis te nemen. De rechtbank zal dat hieronder toelichten.
Indien de algemene voorwaardennietvan toepassing zijn
5.4.
Indien er vanuit moet worden gegaan dat de algemene voorwaarden niet van toepassing zijn, dan is de rechtbank bevoegd op grond van de hoofdregel in artikel 99 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De vraag of [eiser] als consument of als ondernemer moet worden aangemerkt, is dan niet meer relevant.
algemene voorwaardenwelvan toepassing en ondernemer
Indien de algemene voorwaarden wel van toepassing zijn, dan blijkt uit artikel 16 lid 2 van deze algemene voorwaarden dat alle geschillen, - kort gezegd - alleen en uitsluitend beslecht wordt door de geschillencommissie van de Nederlandse Piano- en Muziekinstrumentenbond. Uit artikel 2.1 van het reglement van deze bond (hierna:
het reglement) blijkt vervolgens dat zij enkel consumentengeschillen behandelt. Indien [eiser] de overeenkomst aldus als ondernemer zou zijn aangegaan, dan valt het geschil niet onder de reikwijdte van het beding en is de rechtbank bevoegd op grond van de hoofdregel in artikel 99 Rv.
indien algemene voorwaardenwelvan toepassing en consument
5.5.
Indien de algemene voorwaarden wel van toepassing zijn én de overeenkomst zou zijn gesloten door [eiser] als consument, dan overweegt de rechtbank als volgt.
5.6.
Uit artikel 4.1. van het reglement blijkt dat de Commissie slechts bevoegd is een geschil te behandelen indien de consument binnen één maand na het indienen van een verzoek bij de Commissie schriftelijk heeft verklaard dat hij zich zal onderwerpen aan het oordeel van de Commissie. Uit artikel 4.2 van het reglement blijkt dat de Commissie onbevoegd is om een geschil in behandeling te nemen indien de consument binnen één maand nadat de Ondernemer zich heeft beroepen op het reglement, heeft laten weten over te (zullen) gaan tot het aanhangig maken van een procedure bij de gewone rechter. In dat geval zal de Commissie zich overeenkomstig de toepasselijke algemene voorwaarden onbevoegd verklaren.
5.7.
Op 15 mei 2024 heeft [handelsnaam] een beroep gedaan op het reglement. Op 28 mei 2024 heeft de advocaat van [erfgenaam] een mail gestuurd naar de secretaris van de Commissie met daarin, voor zover van belang:
“(…) Het is mij niet helder of inmiddels een kwestie bij uw Commissie aanhangig werd gemaakt, maar ik richt bij toch reeds tot u.
Conform artt. 4.1 en 4.2 van uw reglement deel ik u hierbij namens mw. [erfgenaam] mede:
dat mw. [erfgenaam] zich niet zal onderwerpen aan het oordeel van uw Commissie;
dat mw. [erfgenaam] inmiddels een gerechtelijke procedure tegen de heer [gedaagde] heeft geëntameerd, bij de rechtbank te Amsterdam(…)”
5.8.
Daarnaast heeft de advocaat van [erfgenaam] zowel in de bovengenoemde mail aan de Commissie, als in zijn aanvullende conclusie van antwoord in incident aangegeven dat [erfgenaam] zich niet aan het oordeel van de Commissie zal onderwerpen.
5.9.
Op grond van het voorgaande is duidelijk dat er geen verklaring ligt van [erfgenaam] zoals bedoeld in artikel 4.1. van het reglement. Daarnaast is [erfgenaam] overgegaan tot het aanhangig maken van een procedure bij de rechtbank zoals bedoeld in artikel 4.2 van het reglement. Dit betekent hoe dan ook dat de Commissie niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Wederom is in dat geval de rechtbank bevoegd.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring wordt afgewezen.
(Proces)kosten
5.11.
[erfgenaam] heeft in de mailwisseling van 8 mei 2024, genoemd onder punt 1 van dit vonnis, aan de orde doen stellen dat zij extra advocaatkosten heeft moeten maken doordat [handelsnaam] aanvankelijk verstek heeft laten gaan. Dit onderwerp hoort thuis in de hoofdzaak nu de rechtbank bevoegd is daarvan kennis te nemen, zodat [handelsnaam] zich kan uitlaten over die gestelde kosten.
5.12.
[handelsnaam] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [erfgenaam] vordert veroordeling van [handelsnaam] in de werkelijke proceskosten. [erfgenaam] voert hierbij aan [handelsnaam] een incident heeft opgeworpen waarvan zij wist of behoorde te weten wat de vigerende voorwaarden waren. Het desondanks opwerpen van een incident maakt dit dan ook onrechtmatig jegens [erfgenaam] .
5.13.
De rechtbank overweegt dat veroordeling van de in werkelijk gemaakte kosten slechts voor toewijzing in aanmerking komt, indien er sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanvangen van een procedure. Het gaat aldus om een hoge drempel waarbij terughoudendheid gepast is.
5.14.
De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van onrechtmatig handelen door [handelsnaam] . Het enkele feit dat een vordering weinig kans maakt op toewijzing, maakt niet zonder meer dat er sprake is van misbruik van procesrecht. Rechtszoekenden zijn vrij om toegang tot de burgerlijke rechter te zoeken.
5.15.
[handelsnaam] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [erfgenaam] worden begroot op:
- salaris advocaat
614,00
(1 punt × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
792,00
5.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

6.De beslissing

De rechtbank
In het incident
6.1.
wijst het gevorderde af;
6.2.
veroordeelt [handelsnaam] in de proceskosten van [erfgenaam] van € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [handelsnaam] niet tijdig aan de veroordeling in dit vonnis voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
6.3.
veroordeelt [handelsnaam] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
6.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
11 september 2024voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. S.C.C. Valk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024.