ECLI:NL:RBAMS:2024:4766

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
13/170958-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en weigeringsgrond artikel 12 OLW

Op 31 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Poolse verdachte op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een verzoek tot overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1981, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in 2016 door de Poolse autoriteiten als verdachte is gehoord en dat hij een correspondentieadres in Polen heeft opgegeven. De rechtbank oordeelt dat de enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij een oproep voor de zitting heeft ontvangen, onvoldoende is om aan de juistheid van de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij het proces aanwezig te zijn.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid. De opgeëiste persoon wordt verdacht van verduistering, opzetheling en valsheid in geschrifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan en heeft de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, conform artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/170958-24
Datum uitspraak: 31 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 24 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 augustus 2020 door
the Regional Court in Szczecin, Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2024, in aanwezigheid van mr. W.H.R. Hogewind, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. W.F.J. Kramer, advocaat in Utrecht (waarnemend voor mr. R. Zilver), en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd [2] en de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
  • een vonnis van
  • een beslissing van
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
Deze vrijheidsstraf is bij vonnis van 7 augustus 2018 voorwaardelijk opgelegd en bij TUL-beslissing van 16 juli 2019 is de tenuitvoerlegging daarvan bevolen, omdat de opgeëiste persoon niet heeft voldaan aan de voorwaarden om de schade van het slachtoffer te vergoeden, een geldboete te betalen en zich aan het toezicht van de reclassering heeft onttrokken. Anders dan de raadsman heeft bepleit, ziet de rechtbank in het feit dat de opgeëiste persoon op 3 april 2024 de schadevergoeding en de geldboetes heeft betaald geen aanleiding om navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteiten over de gevolgen daarvan voor de omzettingsbeslissing en de geldigheid van het EAB. Te meer nu de tenuitvoerlegging óók is bevolen, omdat de opgeëiste persoon niet (meer) bereikbaar was voor de reclassering. Dit alles valt binnen het beoordelingskader van de Poolse autoriteiten. Daarom gaat de rechtbank er van uit dat het vonnis van 7 augustus 2018 voor tenuitvoerlegging vatbaar is.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de in artikel 12 onder a tot en met c OLW genoemde situaties zich niet voordoen en geen garantie voor het recht op verzet zoals omschreven in artikel 12 onder d OLW is verstrekt. De opgeëiste persoon was niet bij de zitting aanwezig en betwist dat hij een oproep voor die zitting heeft ontvangen. De oproep zou zijn betekend op het adres in Polen dat door de opgeëiste persoon is opgegeven. Dat is het adres van zijn moeder en de opgeëiste persoon woonde daar zelf niet meer. Ook had hij in die tijd geen contact meer met zijn moeder. Daarom heeft hij bij het verhoor een verblijfsadres in Duitsland opgegeven. Dat is door de Poolse autoriteiten in de aanvullende informatie bevestigd, maar naar dat adres is geen oproep verzonden. Ook wist de opgeëiste persoon niet dat naar aanleiding van het verhoor een strafrechtelijke procedure zou worden gestart. Hij ging er vanuit dat het een civielrechtelijk geschil was. Daarom kan niet worden geoordeeld dat het aan hem zelf te wijten is dat hij geen gebruik heeft kunnen maken van zijn aanwezigheidsrecht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering kan worden toegestaan, omdat aanleiding bestaat af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon heeft immers bij het verhoor in deze zaak in 2016 twee adressen opgegeven en de instructie ontvangen om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven. Daarmee had de opgeëiste persoon er rekening mee moeten houden dat correspondentie over deze zaak naar het door hem opgegeven adres zou worden verzonden. Door in dat geval niet ter zitting te verschijnen, heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling van zijn zaak aanwezig te zijn.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsstraf aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon is opgelegd en dat bij de TUL-beslissing van 16 juli 2019 de tenuitvoerlegging daarvan is bevolen.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023 [4] volgt dat de procedure die heeft geleid tot de veroordeling voor een nieuw strafbaar feit die ten grondslag ligt aan de beslissing tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf ook onderworpen dient te worden aan de toets van artikel 12 OLW. In dit geval is de reden van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke vrijheidsstraf er in gelegen dat de opgeëiste persoon zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarden die aan deze voorwaardelijke straf waren verbonden, namelijk: het vergoeden van de schade van het slachtoffer, het betalen van een geldboete en zich onderwerpen aan toezicht door de reclassering. Nu bij de beslissing tot tenuitvoerlegging de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf ook niet is gewijzigd, valt deze beslissing niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW. [5] Dit betekent dat de rechtbank geen andere beslissing aan artikel 12 OLW hoeft te toetsen dan de veroordeling waarbij de voorwaardelijke straf is opgelegd.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis van
the District Court Szczecin Right Bank and West in Szczecin, VIIth Non-Local Criminal Division with the seat in Policevan 7 augustus 2018, VII K 610/16, terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit het EAB en de aanvullende informatie volgt dat de opgeëiste persoon in Polen op 19 augustus 2016 als verdachte in deze strafzaak is gehoord en dat hij bij dat verhoor – naast een verblijfsadres in Duitsland – een correspondentieadres in Polen heeft opgegeven. Dat adres betreft het woonadres van zijn moeder. De dagvaarding voor de zitting is verzonden naar dit adres. Bij het verhoor heeft de opgeëiste persoon ook schriftelijk de instructie ontvangen over de verplichting om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven en is hij gewezen op de mogelijke gevolgen indien hij niet aan deze verplichting voldoet, namelijk dat een naar dit adres verzonden oproep als een geldige betekening wordt beschouwd en dat de strafzaak in zijn afwezigheid kan worden behandeld als hij niet op de zitting verschijnt. De opgeëiste persoon heeft voor ontvangst van deze instructies getekend.
De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij een oproep voor de zitting heeft ontvangen, is onvoldoende om aan de juistheid van de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit te twijfelen. Omdat de opgeëiste persoon in 2016 door de politie als verdachte is gehoord en hij toen naast zijn verblijfsadres in Duitsland ook een correspondentieadres in Polen heeft verstrekt, lag het bovendien op zijn weg om (al dan niet door contact op te nemen met zijn moeder) in de gaten te houden of er post van de Poolse justitiële autoriteiten op het door hem verstrekte correspondentieadres was bezorgd, dan wel bij de Poolse justitiële autoriteiten te informeren naar de stand van zaken.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de opgeëiste persoon kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie en dat hij stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om bij het proces aanwezig te zijn, zodat geen sprake is van schending van zijn verdedigingsrechten.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
verduistering;
opzetheling;
valsheid in geschrifte.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 225, 321 en 416 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5 en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. E. Biҫer en M. Westerman, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. I. van Heusden en S. van Gerven, griffiers,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (
5.HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023 (