ECLI:NL:RBAMS:2024:4733

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
C/13/747999 / HA ZA 24-259
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een civiele zaak inzake octrooirechten en wanprestatie tussen LinXis B.V. en gedaagden

In deze civiele zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Amsterdam, heeft LinXis B.V. een incident aanhangig gemaakt tegen gedaagden, waaronder [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. LinXis vordert onder andere schadevergoeding wegens wanprestatie en onrechtmatig handelen van de gedaagden, die betrokken waren bij de managementovereenkomsten van LinXis. De rechtbank heeft op 24 juli 2024 geoordeeld dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van LinXis en heeft de zaak verwezen naar de rechtbank Den Haag, die exclusief bevoegd is voor vorderingen tot opeising van octrooirechten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vorderingen van LinXis en de reconventionele vorderingen van gedaagden verknocht zijn, wat betekent dat ze gezamenlijk behandeld moeten worden om inconsistentie in de uitspraken te voorkomen. De rechtbank heeft de beslissing over de kosten van het bevoegdheidsincident aangehouden tot de hoofdzaak is beslist.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/747999 / HA ZA 24-259
Vonnis in incident van 24 juli 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LINXIS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: LinXis,
advocaat: mr. B.J. Berghuis van Woortman,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
2.
[gedaagde 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
eisers in reconventie in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna afzonderlijk te noemen: [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , en samen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. I.M. Berends.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 februari 2024,
- de producties bij dagvaarding, overgelegd op 20 maart 2024,
- de incidentele conclusie tot verwijzing naar de rechtbank Den Haag, tevens houdende incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens houdende conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
LinXis is een biotechnologiebedrijf dat zich richt op de ontwikkeling van middelen voor de behandeling van levensbedreigende ziekten. LinXis is eind 2010 opgericht door [naam 1] .
2.2.
[gedaagde 1] is (indirect) enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] . Hij is tot 2019 in verschillende hoedanigheden betrokken geweest bij LinXis. In dit kader zijn drie elkaar opvolgende managementovereenkomsten gesloten. Dit zijn overeenkomsten van 13 oktober 2015, 28 december 2016 en 1 januari 2019 tussen LinXis enerzijds en [gedaagde 2] en een andere vennootschap van [gedaagde 1] anderzijds (hierna: de Overeenkomsten). Op grond hiervan vervulde [gedaagde 1] van september 2015 tot eind 2019 eerst de rol van Chief Business Officer, Chief Financial Officer en later Chief Executive Officer.
2.3.
Op 31 december 2019 heeft LinXis de managementrelatie met [gedaagden] met onmiddellijke ingang opgezegd.
2.4.
[gedaagden] heeft een procedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank en zich daarin op het standpunt gesteld dat de opzegging ongeldig was. In een vonnis van 26 mei 2021 heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat voldoende is komen vast te staan dat sprake was van gewichtige redenen op grond waarvan LinXis de overeenkomst mocht opzeggen.
2.5.
[gedaagden] heeft in een brief van 4 februari 2020 aan LinXis geschreven dat [gedaagde 1] (mede-)uitvinder is en aanspraak maakt op een aantal producten/technologieën ten behoeve waarvan LinXis octrooiaanvragen heef ingediend. LinXis heeft dat betwist.
2.6.
In meerdere octrooien op naam van LinXis staat [gedaagde 1] op de lijst van personen die zijn geregistreerd als uitvinder. Het gaat om de octrooifamilie die bestaat uit alle octrooien die zijn afgeleid van de Nederlandse octrooiaanvrage met nummer [nummer 1] en met nummer [nummer 2] (door partijen respectievelijk octrooi 4 en 5 genoemd).
2.7.
[gedaagde 1] heeft contact opgenomen met de World Intellectual Property Organization (WIPO) om zichzelf als uitvinder te laten registeren van een octrooi dat door LinXis was aangevraagd. LinXis heeft daartegen bezwaar gemaakt, waarna deze wijziging door WIPO werd teruggedraaid. Het gaat om de octrooifamilie die bestaat uit alle octrooien die zijn afgeleid van de Nederlandse octrooiaanvrage met nummer [nummer 3] (door partijen octrooi 6 genoemd).
2.8.
[gedaagde 1] heeft bij WIPO via
third party observationsin het openbaar de geldigheid betwist van twee octrooiaanvragen van LinXis (door partijen octrooi 6 en 7 genoemd).

3.Het geschil

in de hoofdzaak
in conventie
3.1.
LinXis vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht verklaart dat [gedaagde 1] geen uitvinder is van het onderwerp van octrooi 4, 5 en 6;
voor recht verklaart dat aan [gedaagden] geen aanspraak toekomt op de octrooien;
[gedaagde 1] gebiedt mee te werken aan verwijdering van zijn naam van de lijst van personen die vermeld staan als uitvinders van de octrooien, op straffe van een dwangsom;
verbiedt dat [gedaagden] zich tegenover derden presenteert als uitvinder van het onderwerp van de octrooien, op straffe van een dwangsom;
verbiedt dat [gedaagden] tegenover derden pretendeert aanspraak te (kunnen) maken op de octrooien, op straffe van een dwangsom;
en inzake de wanprestatie / onrechtmatige gedragingen van [gedaagden] :
6.
primair: voor recht verklaart dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de Managementovereenkomst en [gedaagde 1] onrechtmatig jegens LinXis heeft gehandeld en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
7.
primair: daarbij ook vaststelt dat op grond van de wanprestatie van [gedaagde 2] / [gedaagde 1] , LinXis niet gehouden is tot (na)betaling van enige managementvergoeding, en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van alle door LinXis betaalde vergoedingen, nader op te maken bij staat maar thans vastgesteld op een bedrag van ten minste € 50.000;
8.
primair: daarbij ook vaststelt dat de schade tenminste de bedragen omvat die zijn ontvreemd door de voormalige boekhouder en de kosten voor het afzetten van [gedaagde 1] als CEO en de daaropvolgende juridische procedure, in totaal ten minste een bedrag van € 250.000, en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van deze schade en de rente daarover;
9.
subsidiair: voor recht verklaart dat [gedaagden] onrechtmatig jegens LinXis heeft gehandeld en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen de schade te vergoeden die LinXis daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
10. [gedaagden] veroordeelt tot vergoeding van de door LinXis daadwerkelijk gemaakte proceskosten.
3.2.
LinXis legt aan haar vordering - samengevat - het volgende ten grondslag.
[gedaagde 1] is geen (mede-)uitvinder van de octrooien, want hij heeft daaraan geen uitvindersbijdrage geleverd. Hij kan dus geen aanspraak maken op de octrooien. Zelfs als hij als (mede-)uitvinder zou worden aangemerkt, komt hem geen aanspraak daarop toe. Hij heeft namelijk bewust de gebruikelijke IE-overdrachtsclausule uit zijn eigen Overeenkomsten achterwege gelaten. Dat is in strijd met zijn managementverplichtingen.
[gedaagde 1] kan zich jegens LinXis niet beroepen op het ontbreken van de standaard IE-overdrachtsclausule in zijn Overeenkomsten op grond van artikel 6:248 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW). Voor zover hem enige octrooirechten zouden toekomen, moet [gedaagde 1] daarom geacht worden deze te hebben overgedragen aan LinXis. Ook komt [gedaagde 1] geen mede-aanspraak toe op grond van artikel 13 Rijksoctrooiwet (ROW).
Daarnaast is sprake van wanprestatie door [gedaagde 2] . Het handelen van [gedaagde 1] in de periode dat hij CFO en CEO was van LinXis levert een tekortkoming op in de nakoming van de Overeenkomsten door [gedaagde 2] . Deze tekortkomingen bestaan uit:
(i) onzorgvuldige taakvervulling waardoor de voormalig boekhouder (langdurig) heeft kunnen frauderen en gelden heeft kunnen onttrekken aan LinXis;
(ii) het verwijderen van de bij LinXis gebruikelijke IE-overdrachtsclausule uit de Overeenkomsten die [gedaagde 1] voor zijn eigen functie als CFO en CEO heeft opgesteld;
(iii) het (op basis daarvan) oneigenlijk opeisen van octrooirechten;
(iv) zodanig slecht functioneren als CEO dat LinXis uiteindelijk in haar voortbestaan werd bedreigd;
(v) handelen in strijd met de teruggaveverplichting en geheimhoudingsbepaling in de Overeenkomsten en het gebruiken van de in strijd daarmee openbaar gemaakte informatie in
third party observationsom de octrooipositie van LinXis te saboteren en in pogingen IE-rechten op eigen naam te claimen.
[gedaagde 2] is in verzuim zonder dat ingebrekestelling is vereist, omdat ongedaanmaking van deze tekortkomingen onmogelijk is. De schade die LinXis heeft geleden bestaat in ieder geval uit de gelden die de voormalig boekhouder heeft ontvreemd ter hoogte van € 194.895,-. Ook omvat de schade de kosten die LinXis heeft moeten maken voor procedures bij octrooiverlenende instanties en de rechtbank tegen onterechte aanspraken van [gedaagde 2] . Verder geldt dat LinXis de facturen van [gedaagde 2] heeft voldaan, terwijl van een deugdelijke tegenprestatie geen sprake was. Deze bedragen gelden daarom als schade, althans onverschuldigd betaald.
Daarnaast is sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] jegens LinXis. Voor zover geen sprake is van wanprestatie, geldt subsidiair dat [gedaagde 2] samen met [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld. Dit onrechtmatig handelen bestaat uit: (I) onbehoorlijke taakvervulling als CFO en (II) als CEO, (III) het opstellen en aangaan van voor LinXis en voor [gedaagde 2] voordelige Overeenkomsten en (IV) het openbaar maken van bedrijfsgeheimen en het indienen van valse verklaringen door middel van onjuiste
third party observationsvoor octrooi 6 en 7.
De gedragingen van [gedaagde 1] als bestuurder van [gedaagde 2] zijn zodanig onzorgvuldig ten opzichte van LinXis dat [gedaagde 1] als feitelijk beleidsbepaler een persoonlijk ernstig verwijt treft.
3.3.
[gedaagden] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van LinXis. [gedaagden] vraagt LinXis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de werkelijke kosten van deze procedure, te vermeerderen met rente.
3.4.
[gedaagden] voert - samengevat - het volgende verweer.
[gedaagde 1] is mede-uitvinder en hem komt in die hoedanigheid mede-aanspraak toe op de octrooien op grond van het uitvindersbeginsel (art. 8 ROW). Hij heeft een voor de uitvindersvraag relevante bijdrage aan de materie van de octrooien 4, 5, 6 en 7 geleverd. Hij heeft (de aanspraak op) deze octrooien niet overgedragen, aangezien de destijds geldende Overeenkomsten geen IE-overdrachtsbepaling bevatten. Ook komt [gedaagde 1] mede-aanspraak toe op de octrooien op grond van artikel 12 lid 1 ROW. De Overeenkomsten vallen namelijk onder de reikwijdte van dat artikel. Daarnaast komt [gedaagde 1] mede-aanspraak op de octrooien toe op grond van artikel 13 ROW, omdat hij heeft samengewerkt met andere personen om tot de uitvinding(en) van de octrooien te komen.
[gedaagden] betwist dat sprake is van wanprestatie aan de zijde van [gedaagde 2] . LinXis heeft bovendien niet bewezen dat [gedaagde 1] ter zake een ernstig verwijt kan worden gemaakt in de zin van artikel 2:9 BW. Voor zover artikel 2:9 BW niet van toepassing zou zijn op een vordering uit hoofde van wanprestatie, geldt dat LinXis niet heeft voldaan aan de klachtplicht van 6:89 BW. Verder heeft het bestuur van LinXis decharge verleend aan het bestuur over de jaren waarin de verweten gedragingen hebben plaatsgevonden. Daarom kan [gedaagde 2] niet meer voor haar handelen in die jaren worden aangesproken. Tot slot betwist [gedaagden] de door LinXis gestelde schade. De door LinXis gestelde feiten en omstandigheden leveren ook geen onrechtmatig handelen op van [gedaagde 2] of [gedaagde 1] . Een veroordeling van [gedaagden] in de werkelijke proceskosten is niet op zijn plaats, aangezien aan die zijde geen sprake is van misbruik van procesrecht. Juist LinXis heeft de procedure tegen beter weten in ingesteld, om [gedaagden] te frustreren en hen onnodig op kosten te jagen. Daarom is LinXis gehouden tot de volledige proceskostenvergoeding van [gedaagden]
in reconventie
3.5.
[gedaagden] vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
inzake de aanspraak op de octrooien:
voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] mede-uitvinder is van de materie van de octrooien;
voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] aanspraak toekomt op een gedeelte van, althans aandeel in de octrooien;
LinXis te gebieden het aandeel in de octrooien aan [gedaagde 1] over te dragen, met bepaling dat de administratieve kosten van overdracht en registratie daarvan door LinXis worden gedragen, op straffe van een dwangsom;
te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een notariële akte van overdracht van de octrooien;
LinXis te bevelen het NL Octrooicentrum, het Europees Octrooibureau, het WIPO en alle overige relevante octrooibureaus te verzoeken de informatie over het uitvinderschap van de octrooien zodanig aan te passen dat [gedaagde 1] wordt geregistreerd als uitvinder, althans mede-uitvinder, op kosten van LinXis en op straffe van een dwangsom,
LinXis te bevelen het NL Octrooicentrum, het Europees Octrooibureau, het WIPO en alle overige relevante octrooibureaus te verzoeken de informatie over het houderschap van de octrooien zodanig aan te passen dat [gedaagde 1] wordt geregistreerd als houder, althans mede-houder, op kosten van LinXis en op straffe van een dwangsom;
inzake de aanspraken op de Toekomstige Vergoeding:
primairLinXis te gebieden een bedrag van € 180.000, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 2 februari 2024, te betalen aan [gedaagde 2] op basis van het bepaalde in artikel 6.3 van de Managementovereenkomst;
subsidiairvoor recht te verklaren dat de afspraak uit artikel 6.3 van de Managementovereenkomst het einde daarvan heeft overleefd en dat LinXis verplicht is de Toekomstige Vergoeding aan [gedaagde 2] te betalen indien en zodra LinXis in haar minimale financieringsbehoefte van € 5.000.000 is voorzien,
met veroordeling van LinXis in de werkelijke proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.6.
[gedaagden] legt - samengevat - aan haar vordering het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] kan aanspraak maken op octrooiaanvragen van LinXis, omdat hij (mede)uitvinder van de betreffende technologie is, op alle relevante aanvragen staat vermeld als uitvinder en er in de Overeenkomsten geen bepaling staat waaruit zou volgen dat eventuele uitvindingen van hem op LinXis zijn overgedragen.
[gedaagde 2] heeft tot het einde van de Overeenkomst van 2019 slechts 50% van de vergoeding gefactureerd die was overeengekomen. Dit was conform de afspraken in artikel 6.3 van die Overeenkomst. In die bepaling is de afspraak vastgelegd dat de overige 50% van de vergoeding (de Toekomstige Vergoeding), pas gefactureerd zou worden op het moment dat LinXis in haar minimale financieringsbehoefte van € 5.000.000 is voorzien. De Overeenkomst heeft een jaar geduurd en de rechtbank heeft in het vonnis van 26 mei 2021 geoordeeld dat een opzegtermijn van zes maanden in acht genomen had moeten worden. Daarmee staat vast dat [gedaagde 2] gedurende 18 maanden maar 50% van haar managementvergoeding heeft ontvangen. Inmiddels is LinXis in haar minimale financieringsbehoefte voorzien, waarmee de voorwaarde van artikel 6.3 van de Overeenkomst is vervuld. LinXis is daarom gehouden de overige 50% van de vergoeding aan [gedaagde 2] te betalen. Verrekening is niet mogelijk, aangezien LinXis geen vorderingen heeft op [gedaagde 1] waarmee zij de Toekomstige Vergoedingen kan verrekenen.
3.7.
LinXis heeft in de hoofdzaak in reconventie nog niet van antwoord gediend.
in het incident
3.8.
[gedaagden] vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van LinXis en de zaak integraal doorverwijst naar de rechtbank Den Haag;
aan [gedaagden] toestaat de volgende (rechts)personen in vrijwaring oproepen:
i. Rufus B.V.
ii. Alea B.V.
iii. [naam 1]
iv. SO-Compagnie B.V.
v. BN Life Sciences Management B.V.
vi. [naam 2]
vii. RegelikBeheer B.V.
dan wel de (rechts)personen waarvan de rechtbank oproeping in vrijwaring geraden acht,
met veroordeling van LinXis in de werkelijke proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.9.
[gedaagden] legt - samengevat - het volgende aan haar vordering ten grondslag. In de Overeenkomsten staat een forumkeuzebeding voor de rechtbank Amsterdam. Dit beding doorbreekt echter niet de bij wet bepaalde bevoegdheid van de rechtbank Den Haag. Laatstgenoemde rechtbank is exclusief bevoegd kennis te nemen van vorderingen tot opeising van een octrooirecht (artikel 80 ROW). Vorderingen 1 en 2 van LinXis moeten worden opgevat als verkapte opeisingsvorderingen in de zin van artikel 78 lid 1 ROW. Beoordeling van deze vorderingen vraagt bij uitstek octrooirechtelijke deskundigheid, die aanwezig is bij de rechtbank Den Haag. Het past niet in het systeem van de wet om voor vorderingen tot niet-opeising van een octrooirecht de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Den Haag los te laten. Ook ten aanzien van de vorderingen 3-5 en 6-10 is de rechtbank Den Haag bevoegd. Deze vorderingen zijn namelijk verknocht aan vorderingen 1 en 2 in de zin van artikel 220 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Een goede rechtsbedeling vraagt om een gelijktijdige behandeling en berechting om te vermijden dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden gegeven. Daar komt bij dat [gedaagden] een reconventionele vordering instelt tot opeising van de octrooien. Ten aanzien daarvan is de rechtbank Den Haag (internationaal) bevoegd. De verknochtheid van de vorderingen in conventie van LinXis en de reconventionele opeisingsvordering van [gedaagden] verzet zich tegen afzonderlijke behandeling van de vorderingen. De vorderingen houden nauw en onlosmakelijk verband met elkaar. Het gaat om beantwoording van dezelfde rechtsvragen en beoordeling van hetzelfde feitencomplex.
Daarnaast heeft [gedaagden] er belang bij de andere bestuurders van LinXis in vrijwaring op te roepen, voor zover de vorderingen van LinXis gebaseerd op wanprestatie en/of bestuurdersaansprakelijkheid voor toewijzing vatbaar zouden zijn.
3.10.
LinXis voert verweer en betwist dat haar vorderingen 1 en 2 verkapte opeisingsvorderingen zijn en dat de rechtbank Den Haag ten aanzien daarvan bevoegd is. Wel onderschrijft LinXis dat de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd is kennis te nemen van de reconventionele vorderingen 3.5a t/m f. In het belang van de proceseconomie is LinXis het ermee eens dat ook de vorderingen 1 t/m 5 in conventie worden doorverwezen naar de rechtbank Den Haag. De overige vorderingen (6 t/m 10 in conventie en 3.5g en h in reconventie) zijn volgens LinXis niet verknocht en daarom blijft de rechtbank Amsterdam ten aanzien daarvan bevoegd. Wel kan de beslissing van de rechtbank Den Haag volgens LinXis van invloed zijn op die vorderingen. Daarom moeten deze vorderingen worden aangehouden totdat de rechtbank Den Haag heeft beslist.
LinXis voert ook verweer tegen de vordering tot oproeping in vrijwaring.

4.De beoordeling in het incident

Verwijzing naar de rechtbank Den Haag
4.1.
In zaken over vorderingen tot opeising van Nederlandse octrooien en octrooiaanvragen en Nederlandse delen van Europese octrooien en octrooiaanvragen is de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd (artikel 80 lid 1 sub a ROW) Ook is de rechtbank Den Haag exclusief bevoegd te beslissen over vorderingen tot opeising van Europese octrooiaanvragen (artikel 80 lid 1 sub b ROW).
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de rechtbank Den Haag op grond van artikel 80 lid 1 sub a en b ROW exclusief bevoegd is om te beslissen over de reconventionele vorderingen onder 3.5a t/m f. Ook zijn partijen het erover eens dat daarnaast de conventionele vorderingen 1 t/m 5 verwezen moeten worden naar de rechtbank Den Haag. Voor het overige zijn partijen het niet eens.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat ook de andere vorderingen in conventie en in reconventie verwezen moeten worden naar de rechtbank Den Haag. De reden daarvoor is dat deze verknocht zijn in de zin van artikel 220 lid 1 Rv.
4.4.
Op grond van artikel 220 lid 1 Rv kunnen zaken worden verwezen naar een andere rechter als deze verknocht zijn aan een andere zaak. Van verknochtheid is sprake wanneer de feitelijke of juridische geschilpunten in de ene zaak identiek zijn aan die in de andere of daarmee zodanige samenhang vertonen dat consistentie van de uitspraken wenselijk is.
4.5.
In dit geval is tussen de vorderingen van een zodanige samenhang sprake dat een gezamenlijke behandeling is aangewezen. De vorderingen van partijen gaan over hetzelfde feitencomplex en de feitelijke en juridische geschilpunten vertonen een grote onderlinge samenhang. LinXis stelt ook zelf dat de beslissing van de rechtbank Den Haag van invloed kan zijn op de vorderingen 6 t/m 10 in conventie en 3.5g en h in reconventie en verzoekt daarom de behandeling van die vorderingen aan te houden in afwachting van de beslissing van de rechtbank Den Haag. Dit duidt erop dat de vorderingen verknocht zijn. Een van de verwijten van LinXis is dat [gedaagde 1] als CEO de IE-overdrachtsclausule uit zijn de Overeenkomst heeft verwijderd. Een ander verwijt van LinXis is dat [gedaagde 1] ten onrechte aanspraak heeft gemaakt op de Octrooien, waardoor zij op kosten wordt gejaagd. Voor de beoordeling van deze verwijten is het oordeel relevant van de rechtbank Den Haag over de vraag of [gedaagde 1] mede-uitvinder is en aanspraak toekomt op de Octrooien. Vanwege deze samenhang tussen de vorderingen is gezamenlijke behandeling daarvan wenselijk.
Conclusie en kosten
4.6.
De hoofdzaak zal de zaak zowel in conventie als in reconventie in de stand waarin deze zich bevindt worden verwezen naar de rechtbank Den Haag. Hetzelfde geldt voor het vrijwaringsincident. Op de vordering tot oproeping in vrijwaring zal de rechtbank Den Haag moeten beslissen.
4.7.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het bevoegdheidsincident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident tot verwijzing
5.1.
verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van de vorderingen in de hoofdzaak,
5.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het bevoegdheidsincident aan,
in de hoofdzaak en het incident tot oproeping in vrijwaring
5.3.
verwijst de zaak in conventie en reconventie en in het incident tot oproeping in vrijwaring in de stand waarin deze zich thans bevindt naar de rechtbank Den Haag.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, en uitgesproken door mr. R.H.C. van Harmelen, bijgestaan door mr. J.M. Eisenhardt, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024.