Uitspraak
RECHTBANK Amsterdam
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2] B.V.,
1.De procedure
2.De feiten voor zover van belang in het incident
third party observationsin het openbaar de geldigheid betwist van twee octrooiaanvragen van LinXis (door partijen octrooi 6 en 7 genoemd).
3.Het geschil
primair: voor recht verklaart dat [gedaagde 2] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen onder de Managementovereenkomst en [gedaagde 1] onrechtmatig jegens LinXis heeft gehandeld en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat;
primair: daarbij ook vaststelt dat op grond van de wanprestatie van [gedaagde 2] / [gedaagde 1] , LinXis niet gehouden is tot (na)betaling van enige managementvergoeding, en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling van alle door LinXis betaalde vergoedingen, nader op te maken bij staat maar thans vastgesteld op een bedrag van ten minste € 50.000;
primair: daarbij ook vaststelt dat de schade tenminste de bedragen omvat die zijn ontvreemd door de voormalige boekhouder en de kosten voor het afzetten van [gedaagde 1] als CEO en de daaropvolgende juridische procedure, in totaal ten minste een bedrag van € 250.000, en [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van deze schade en de rente daarover;
subsidiair: voor recht verklaart dat [gedaagden] onrechtmatig jegens LinXis heeft gehandeld en [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen de schade te vergoeden die LinXis daardoor heeft geleden, nader op te maken bij staat;
(i) onzorgvuldige taakvervulling waardoor de voormalig boekhouder (langdurig) heeft kunnen frauderen en gelden heeft kunnen onttrekken aan LinXis;
(iv) zodanig slecht functioneren als CEO dat LinXis uiteindelijk in haar voortbestaan werd bedreigd;
third party observationsom de octrooipositie van LinXis te saboteren en in pogingen IE-rechten op eigen naam te claimen.
[gedaagde 2] is in verzuim zonder dat ingebrekestelling is vereist, omdat ongedaanmaking van deze tekortkomingen onmogelijk is. De schade die LinXis heeft geleden bestaat in ieder geval uit de gelden die de voormalig boekhouder heeft ontvreemd ter hoogte van € 194.895,-. Ook omvat de schade de kosten die LinXis heeft moeten maken voor procedures bij octrooiverlenende instanties en de rechtbank tegen onterechte aanspraken van [gedaagde 2] . Verder geldt dat LinXis de facturen van [gedaagde 2] heeft voldaan, terwijl van een deugdelijke tegenprestatie geen sprake was. Deze bedragen gelden daarom als schade, althans onverschuldigd betaald.
Daarnaast is sprake van onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] jegens LinXis. Voor zover geen sprake is van wanprestatie, geldt subsidiair dat [gedaagde 2] samen met [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld. Dit onrechtmatig handelen bestaat uit: (I) onbehoorlijke taakvervulling als CFO en (II) als CEO, (III) het opstellen en aangaan van voor LinXis en voor [gedaagde 2] voordelige Overeenkomsten en (IV) het openbaar maken van bedrijfsgeheimen en het indienen van valse verklaringen door middel van onjuiste
third party observationsvoor octrooi 6 en 7.
De gedragingen van [gedaagde 1] als bestuurder van [gedaagde 2] zijn zodanig onzorgvuldig ten opzichte van LinXis dat [gedaagde 1] als feitelijk beleidsbepaler een persoonlijk ernstig verwijt treft.
[gedaagde 2] heeft tot het einde van de Overeenkomst van 2019 slechts 50% van de vergoeding gefactureerd die was overeengekomen. Dit was conform de afspraken in artikel 6.3 van die Overeenkomst. In die bepaling is de afspraak vastgelegd dat de overige 50% van de vergoeding (de Toekomstige Vergoeding), pas gefactureerd zou worden op het moment dat LinXis in haar minimale financieringsbehoefte van € 5.000.000 is voorzien. De Overeenkomst heeft een jaar geduurd en de rechtbank heeft in het vonnis van 26 mei 2021 geoordeeld dat een opzegtermijn van zes maanden in acht genomen had moeten worden. Daarmee staat vast dat [gedaagde 2] gedurende 18 maanden maar 50% van haar managementvergoeding heeft ontvangen. Inmiddels is LinXis in haar minimale financieringsbehoefte voorzien, waarmee de voorwaarde van artikel 6.3 van de Overeenkomst is vervuld. LinXis is daarom gehouden de overige 50% van de vergoeding aan [gedaagde 2] te betalen. Verrekening is niet mogelijk, aangezien LinXis geen vorderingen heeft op [gedaagde 1] waarmee zij de Toekomstige Vergoedingen kan verrekenen.
Daarnaast heeft [gedaagden] er belang bij de andere bestuurders van LinXis in vrijwaring op te roepen, voor zover de vorderingen van LinXis gebaseerd op wanprestatie en/of bestuurdersaansprakelijkheid voor toewijzing vatbaar zouden zijn.
LinXis voert ook verweer tegen de vordering tot oproeping in vrijwaring.