ECLI:NL:RBAMS:2024:4727

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
13-266697-23 en 15-115969-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van moord met verminderd toerekeningsvatbaarheid en toepassing jeugdstrafrecht

Op 24 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van de voorbereiding van moord. De verdachte, geboren in 2003 en nu gedetineerd, werd ervan beschuldigd samen met anderen plannen te hebben gemaakt om een persoon, aangeduid als [persoon 2], te liquideren. Het onderzoek naar de verdachte begon na een schietincident op 12 oktober 2023, waarbij een ander slachtoffer om het leven kwam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte actief betrokken was bij observaties van het beoogde slachtoffer en dat hij in contact stond met medeverdachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn verklaring dat hij niet op de hoogte was van de moordplannen, wel degelijk wist wat er speelde. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 12 maanden en een PIJ-maatregel, waarbij rekening is gehouden met zijn verminderd toerekeningsvatbaarheid door psychische stoornissen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de samenleving, maar ook de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/266697-23 en 15/115969-22 (tul)
Datum uitspraak: 24 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 2003,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres 1] ,
nu gedetineerd in de [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. M.L.A. ter Veer en R.N. Refos (hierna: het openbaar ministerie), en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.L.D. Thomas, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank op de terechtzitting mevrouw [persoon 1] , reclasserings-werker bij Reclassering Nederland, gehoord.

2.Beschuldiging

2.1.
Tenlastelegging
Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan de voorbereiding van een moord in de periode van 27 september 2023 tot en met 12 oktober 2023 te Amsterdam.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een
bijlageen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
2.2.
Inleiding
Op 1 oktober 2023 komt informatie binnen bij het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI) waarin wordt aangegeven dat er vergevorderde plannen zouden zijn om ‘ [bijnaam persoon 2] ’ te liquideren. ‘ [bijnaam persoon 2] ’ is de bijnaam van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ). De TCI ontvangt vervolgens de informatie dat twee mannen uit Amsterdam hierbij betrokken zouden zijn, waaronder [verdachte] (verdachte), en dat het beoogd slachtoffer [persoon 2] regelmatig komt in het café [naam café] , gevestigd op de [adres 2] in Amsterdam (hierna: [naam café] ).
In de nacht van 11 op 12 oktober 2023 heeft een schietincident plaatsgevonden op de Lutkemeerweg in Amsterdam Osdorp, waarbij [persoon 3] (hierna: [persoon 3] ) en [persoon 4] (hierna: [persoon 4] ) het slachtoffer zijn geworden. [persoon 3] is hierbij om het leven gekomen. [persoon 4] is zwaargewond aangetroffen. Naar aanleiding van dit incident is het opsporingsonderzoek [naam onderzoek] gestart. Eind oktober 2023 wordt [persoon 5] (hierna: [persoon 5] ), een bekende van [persoon 4] en [persoon 3] , aangehouden als vermoedelijke dader. Binnen het onderzoek [naam onderzoek] zijn gesprekken van [persoon 4] afgeluisterd en is zijn mobiele telefoon uitgelezen. Op basis van deze bevindingen en de hiervoor benoemde TCI-informatie wordt het opsporingsonderzoek Huana gestart, waarbij verdachte, [persoon 4] en [persoon 5] aangemerkt zijn als verdachten.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. Verdachte heeft twee keer, te weten de avond en nacht van 27 op 28 september 2023 en de avond en nacht van 28 op 29 september 2023, samen met [persoon 4] in en buiten [naam café] observaties uitgevoerd. Vastgesteld moest worden of [persoon 2] daar aanwezig was. Een foto van [persoon 2] stond op de telefoon van [persoon 4] en deze foto is aan verdachte getoond. Als [persoon 2] werd gezien, moesten verdachte en [persoon 4] dit doorgeven aan [persoon 5] zodat hij kon ‘activeren’. Verdachte heeft hiermee een actieve rol vervuld en een wezenlijke bijdrage geleverd aan het plan om die [persoon 2] van het leven te beroven. Uit het dossier blijkt dat verdachte, [persoon 4] en [persoon 5] op verschillende momenten, ook in de periode van de observaties, vuurwapens voorhanden hebben gehad. Het moordplan kon hiermee daadwerkelijk worden uitgevoerd. Door middel van het voorhanden hebben van een mobiele telefoon stond verdachte tijdens de observaties in contact met [persoon 5] , waardoor hij de locatie van [persoon 2] kon doorgeven. Dit voorwerp was daarom ook dienstig bij de feitelijke uitvoering van de liquidatie. De verklaring van verdachte dat hij niet op de hoogte is geweest van het criminele plan is ongeloofwaardig.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. Verdachte heeft verklaard eenmaal te hebben geobserveerd bij [naam café] . Daarnaast heeft hij erkend de foto van (naar later bleek) [persoon 2] te hebben gezien, maar hij is niet op de hoogte geweest van het feit dat deze persoon werd gezocht met het oog op zijn liquidatie. Verdachte heeft vanaf zijn eerste verhoor, herhaaldelijk en consistent, verklaard te hebben gedacht dat er gepraat zou worden met [persoon 2] . Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachte heeft geweten van het plan om [persoon 2] van het leven te beroven, laat staan dat hij hiertoe opzettelijk voorbereidingshandelingen heeft getroffen. Het bezit van de telefoon in combinatie met de afbeelding van [persoon 2] kan daarom geen bewijs vormen voor de voorbereidingshandeling van moord. Ten aanzien van de overige tenlastegelegde voorwerpen geldt dat verdachte deze nimmer in eigen bezit heeft gehad en dat niet kan worden vastgesteld dat deze voorwerpen bestemd waren voor een misdrijf. Tot slot kunnen andere mogelijke scenario’s zoals die, waarin een ander zou worden gegijzeld, wederrechtelijk van de vrijheid zou worden beroofd, met gebruikmaking van de vuurwapens zou worden bedreigd of (al dan niet in de vorm van een ‘ripdeal’) zou worden afgeperst, op basis van het dossier niet worden uitgesloten.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Avond en nacht van 27 september op 28 september 2023
[persoon 4] , verdachte en [persoon 5] bevinden zich op 27 september 2023 in de woning van [persoon 4] . [2] Om 20:19 uur wordt door de telefoon van [persoon 4] een afbeelding gemaakt van een foto van [persoon 2] . [3] [persoon 4] verlaat om 20:31 uur zijn woning. [4] Ongeveer twee uur later, om 22:28 uur, verlaat ook verdachte de woning. Verdachte heeft hierbij een telefoon in zijn handen met een witte voorkant, terwijl bij zijn aanhouding een telefoon met een zwarte voorkant in beslag wordt genomen. [5] De telefoon, die aan verdachte wordt gekoppeld, beweegt in de avond en nacht van 27 op 28 september 2023 enkel rondom de woning van [persoon 4] . [6] De gebruiker van de telefoon, die aan [persoon 5] wordt gekoppeld, verplaatst zich gedurende deze periode naar de omgeving van [naam café] . [7] Dit terwijl op de videodeurbel van de woning van [persoon 4] is te zien dat [persoon 5] de (omgeving van) woning van [persoon 4] in de avond en nacht van 27 op 28 september 2023 niet heeft verlaten. [8] Verdachte komt samen met [persoon 4] om 01:40 uur weer terug bij de woning van [persoon 4] . [9]
Op basis van deze bevindingen en onderstaand chatgesprek gaat de rechtbank ervan uit dat [persoon 5] en verdachte van telefoon hebben gewisseld in de avond en nacht van 27 op 28 september 2023. Tussen 23:00 en 1:40 uur vindt er veel communicatie plaats tussen [persoon 5] en verdachte. Verdachte is op dat moment bij [naam café] en heeft met de telefoon van [persoon 5] contact met [persoon 5] , terwijl laatstgenoemde gebruikmaakt van de telefoon van verdachte en zich in de woning van [persoon 4] bevindt. De rechtbank begrijpt het volgende chatgesprek dan ook zo dat verdachte de berichten van ‘ [bijnaam persoon 5] ’, de bijnaam van [persoon 5] , heeft verstuurd en [persoon 5] de berichten van ‘ [bijnaam verdachte] ’, de bijnaam van verdachte, heeft verzonden.
“27-09-2024 23:02 uur [bijnaam verdachte] : Ben je onderweg?
27-09-2024 23:03 uur [bijnaam persoon 5] : Ja (…)
27-09-2024 23:03 uur [bijnaam verdachte] : Meld me als je er bent
27-09-2024 23:03 uur [bijnaam persoon 5] : Oké
27-09-2024 23:07 uur [bijnaam verdachte] : Wees spits
27-09-2024 23:09 uur [bijnaam persoon 5] : Komt goed (…)
27-09-2024 23:30 uur [bijnaam verdachte] : Je hebt goed zicht van die voorkant ingang toch
27-09-2024 23:43 uur [bijnaam persoon 5] : Nog geen beweging
27-09-2024 23:45 uur [bijnaam verdachte] : Je hebt die foto gezien die die andere heeft toch
27-09-2024 23:45 uur [bijnaam persoon 5] : Zag wel een kale maar niet hem
27-09-2024 23:46 uur [bijnaam verdachte] : Oke let goed op gewoon
27-09-2024 23:46 uur [bijnaam verdachte] : We moeten hem vinden
27-09-2024 23:46 uur [bijnaam persoon 5] : Ai
28-09-2024 00:02 uur [bijnaam persoon 5] : Ey zag k met een petje
28-09-2024 00:04 uur [bijnaam verdachte] : Oke hou die man in de gaten
28-09-2024 00:05 uur [bijnaam verdachte] : Of het hem is of niet (…)
28-09-2024 00:16 uur [bijnaam persoon 5] : Er is een koelie hij lijkt er een beetje op maar ook weer niet
28-09-2024 00:16 uur [bijnaam verdachte] : Broer ik heb zekerheid nodig of het de juiste is
28-09-2024 00:16 uur [bijnaam verdachte] : Kijk naar de foto kijk naar hem
28-09-2024 00:16 uur [bijnaam verdachte] : Tijd is bijna om (…)
28-09-2024 00:18 uur [bijnaam verdachte] : Kijk nog goed
28-09-2024 00:18 uur [bijnaam verdachte] : En geef me zekerheid ja of nee
28-09-2024 00:18 uur [bijnaam verdachte] : Want dan zeg ik die andere en ga ik activeren (…)
28-09-2024 00:18 uur [bijnaam verdachte] : Ik zeg je stel me niet teleur (…)
28-09-2024 00:21 uur [bijnaam persoon 5] : Nee hij lijkt er niet op man (…)
28-09-2024 00:56 uur [bijnaam verdachte] : Heb zin om te activeren man (…)
28-09-2024 00:56 uur [bijnaam verdachte] : Wil laten lukken
28-09-2024 00:56 uur [bijnaam verdachte] : Hoop die man is daar (…)
28-09-2024 00:57 uur [bijnaam verdachte] : Wees scherp (…)
28-09-2024 01:06 uur [bijnaam persoon 5] : Jaa hij is hier (…)
28-09-2024 01:09 uur [bijnaam verdachte] : Kijk of het lukt
28-09-2024 01:09 uur [bijnaam verdachte] : Stiekem foto maken (…)
28-09-2024 01:14 uur [bijnaam verdachte] : Welke
28-09-2024 01:14 uur [bijnaam verdachte] : Kant is ie opgegaan (…)
28-09-2024 01:15 uur [bijnaam persoon 5] : Als je out het Cave komt rechts” [10]
Ook [persoon 4] is in de avond en nacht van 27 op 28 september 2023 aanwezig in de omgeving van [naam café] . [11] [persoon 5] stuurt [persoon 4] in het begin van de avond, rond 20:30 uur, berichten, waaronder dat hij ‘
spits’ moet zijn en hem op de hoogte moet houden. [12]
Avond en nacht van 28 september op 29 september 2023
Verdachte is op 28 september 2023 in de avond weer naar [naam café] gegaan. Om 19:29 uur bericht de mobiele telefoon van [persoon 5] aan de telefoon van verdachte de tekst ‘
Wees scherp want hij heeft je gezien’en ‘
Ik hoop je ziet die man vandaag kan ik afmaken’. [persoon 5] informeert vervolgens of verdachte alleen of samen gaat. Verdachte reageert hierop met ‘
Hij gaat mee’. [13] Om 20:05 uur vertrekt verdachte samen met [persoon 4] uit de woning van [persoon 4] . [14] Zowel de mobiele telefoon gekoppeld aan verdachte als de mobiele telefoon toegeschreven aan [persoon 4] peilen om 20:34 uur uit in de omgeving van [naam café] . [15] Verdachte stuurt enkele minuten later een foto naar [persoon 5] waaruit blijkt dat hij zich in [naam café] bevindt. [16] [persoon 5] en verdachte blijven gedurende de avond contact houden, waarbij verdachte aangeeft dat er nog geen ‘
beweging’is en [persoon 5] opmerkt dat ‘
gister ook pas laat was’. [17] Verdachte heeft ondertussen ook contact met [persoon 4] , waarbij verdachte om 23:34 uur aan [persoon 4] bericht ‘
Kijk naar die pika kijk naar hem’. [18] Om 00:02 stuurt verdachte aan [persoon 4] ‘
Stuur [bijnaam persoon 3] (de rechtbank begrijpt: [persoon 3] ) die pikka [bijnaam persoon 5] zegt wij moeten we daar’. [19] Op de telefoon van [persoon 3] is dezelfde foto van [persoon 2] aangetroffen als de foto die in de telefoon van [persoon 4] is gevonden [20] en die aan verdachte is getoond. [21]
Afgeluisterd gesprek [persoon 4]
Na het schietincident van 11 op 12 oktober 2023 heeft [persoon 4] in het ziekenhuis gelegen. Het telefoongesprek dat hij op 27 oktober 2023 in het ziekenhuis met zijn tante heeft gevoerd, is afgeluisterd. De rechtbank acht de volgende passages uit dit gesprek van belang:
“Tante: wist [verdachte] het?
[persoon 4] : nee, zelfde dag dat ik in coma lag ... zag u hem niet?
Tante: Ja, ik heb [verdachte] gezien maar ik ben bij mijn twijfels gebleven. Hij was raar, in shock. Ik begrijp het, omdat jullie zijn matties zijn maar daarna hoorde ik van zijn broer ... dat ik dacht van ... oke ..
[persoon 4] : hij wist er niets van. (…)
Tante: Maar hij wist niks van die torrie af?
[persoon 4] : nee
Tante: Geen idee, dus jullie doen niet alles samen?
T: Wij doen alles samen maar die dag was hij er niet.” [22]
[persoon 4] en zijn tante bespreken het schietincident, waarbij verdachte niet aanwezig was en [persoon 3] is te komen overlijden. De rechtbank begrijpt hieruit dat met het woord ‘
wij’ [persoon 4] doelt op hemzelf en verdachte. Het gesprek gaat vervolgens door.

Tante: Hoe heet die brotha van [verdachte] ?
T: Zijn echte naam is [persoon 5].
Tante: [persoon 5] en hoe noemen jullie hem?
T: [bijnaam persoon 5] .
Tante: [bijnaam persoon 5] en hoe lang chillde jullie al met die [bijnaam persoon 5] ?
T: Wij chillde al een tijdje met hem, hij ging in en uit de gevangenis iedere keer. in en uit, in en uit. Wij chillden al een tijdje, of ik chillde al een tijdje, [bijnaam persoon 3] net pas.
Tante: en, zeg maar het stukje observeren? Wisten jullie voor wat of hoe? of was het gewoon zoiets van observeren?
T: wij wisten al voor wat en hoe.
Tante: Oke, dat wel
T: wij wisten wel gewoon voor wat en voor hoe, wij wisten alles gewoon van te voren
Tante: en wat heeft jou op zo een punt gebracht, was het geld?
T: geld
Tante: want wat zouden jullie krijgen?
T: Een prijs die op zijn hoofd stond begon bij een halve T maar met de dag werd het steeds hoger, tot wij op een gegeven moment op 90K zaten dus zouden wij dat gewoon verdelen door drie maarja [bijnaam persoon 5] zou het meeste krijgen, hij zou het doen maar wij zouden het gewoon verdelen…” [23]
In het vervolg van het gesprek blijft [persoon 4] het woord ‘
wij’ gebruiken. [persoon 4] erkent op de hoogte te zijn geweest van het doel van het observeren. Op het hoofd van het beoogd slachtoffer, [persoon 2] , stond een prijs. De rechtbank begrijpt uit deze woorden de bedoeling om [persoon 2] van het leven te beroven in ruil voor geld. [bijnaam persoon 5] , de bijnaam van [persoon 5] , zou hierbij het meeste geld ontvangen, want ‘
hij zou het doen’.
Conclusie: plan moord op [persoon 2]
De rechtbank stelt op basis van de omschreven feiten en omstandigheden vast dat verdachte in de avond en nacht van zowel 27 op 28 september 2023 als 28 op 29 september 2023 samen met [persoon 4] naar [naam café] is gegaan om een persoon te observeren waarbij zij in contact stonden met [persoon 5] . Uit de inhoud van de chatberichten en de aangetroffen foto van [persoon 2] op de telefoon van [persoon 4] die aan [persoon 3] is doorgestuurd en aan verdachte is getoond, volgt dat de persoon die geobserveerd moest worden [persoon 2] was en gelijk gehandeld moest worden als hij werd gezien. Op basis van het afgeluisterde gesprek van [persoon 4] met zijn tante in onderling verband met de chatgesprekken stelt de rechtbank vast dat er een plan was om [persoon 2] van het leven te beroven en dat door middel van het observeren werd gewerkt aan de uitvoering van dit plan.
3.3.2.
Bewijsoverweging
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden dat verdachte op de hoogte is geweest van voornoemd plan om [persoon 2] van het leven te beroven en of verdachte de tenlastegelegde voorwerpen voorhanden heeft gehad en die voorwerpen kennelijk bestemd waren tot het plegen van dit misdrijf.
Juridisch kader
Voor strafbare voorbereiding moet de rechtbank vaststellen dat verdachte voorwerpen voorhanden heeft gehad, dat de voorwerpen bestemd zijn tot het begaan van het beoogde misdrijf (in dit geval moord), dat verdachte handelde ter voorbereiding van die moord en dat hij opzet had op het begaan van die moord.
De vraagt die voorligt is of deze voorwerpen ook bestemd waren tot het begaan van moord, zoals in de tenlastelegging is omschreven. Daartoe dient te worden beoordeeld of die voorwerpen afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm dan wel in de context van de overige omstandigheden ten tijde van het handelen dienstig konden zijn aan het misdadige doel dat de verdachte(n) met het gebruik daarvan voor ogen hebben gehad. In de bewijslevering zijn dus een objectieve en een subjectieve component te onderscheiden. De objectieve component heeft betrekking op de bestemming van de voorwerpen die de verdachte voorhanden heeft. Deze bestemming kan blijken uit de aard van de voorwerpen zelf of uit het samenstel van voorwerpen, bezien in hun onderling verband. De daarbij te hanteren maatstaf is de uiterlijke verschijningsvorm. De subjectieve component heeft betrekking op de intentie van de verdachte bij het gebruik van de voorwerpen. De objectieve en subjectieve component zijn te onderscheiden, maar niet te scheiden. De interpretatie van objectieve gedragingen wordt ingevuld mede aan de hand van inzicht in intenties. De bedoelingen van de verdachte kunnen op hun beurt weer worden afgeleid uit gedrag.
De in de tenlastelegging genoemde voorwerpen, betreffen voorwerpen die naar hun aard in objectieve zin, met uitzondering van de wapens, niet duidelijk bestemd zijn voor het uitvoeren van een moord. Dat laat echter onverlet dat de voorwerpen een zodanige rol zouden kunnen spelen bij de uitvoering van een moord, dat het gebruik ervan dienstig kan zijn aan voorbereiding van moord. De bestemming zou in dat geval moeten blijken uit de subjectieve bestemming. Die subjectieve bestemming wordt in dit geval mede bepaald door wetenschap en de intentie van verdachte. Er is dan ook sprake van communicerende vaten: in dit geval hangt het antwoord op de vraag of de voorwerpen bestemd waren tot het begaan van een moord samen met het antwoord op de vraag of verdachte handelde ter voorbereiding van die moord en of hij ook opzet had op het begaan van die moord.
Naar het oordeel van de rechtbank moeten alle drie de vragen, ten aanzien van een aantal van de tenlastegelegde voorwerpen, bevestigend worden beantwoord en kan dan bewezen worden verklaard dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [persoon 5] en [persoon 4] heeft schuldig gemaakt aan voorbereiding van moord op [persoon 2] . Hiertoe is het volgende redengevend.
Voorwerpen: jas, koffer, bivakmuts, wapens
Verdachte wordt partieel vrijgesproken van het voorhanden hebben van voornoemde voorwerpen. Ten aanzien van de wapens, waarvan op grond van de filmpjes in de telefoon van verdachte is gebleken dat hij deze op enig moment tot zijn beschikking had, is niet komen vast te staan dat verdachte de wapens in de tenlastegelegde periode (en dan met name tijdens het uitvoeren van de observaties) voorhanden heeft gehad. Het merendeel van de zich in het dossier bevindende filmpjes is of niet gedateerd of gedateerd voor dan wel aan het einde van de tenlastegelegde periode en daarmee in ieder geval niet tijdens de observaties. Voor de overige voorwerpen is niet gebleken dat verdachte deze voorwerpen tezamen en in vereniging voorhanden heeft gehad en dat deze voorwerpen bestemd waren tot het begaan tot het misdrijf.
Voorwerpen: mobiele telefoon en afbeelding [persoon 2]
Verdachte heeft samen met [persoon 4] tweemaal de locatie van [naam café] verkend en in de gaten gehouden onder leiding van [persoon 5] . Daartoe werd door verdachte gebruik gemaakt van twee telefoons: op de avond van 27 op 28 september 2023 de mobiele telefoon van [persoon 5] en op de avond van 28 op 29 september 2023 zijn eigen mobiele telefoon. Het berichtenverkeer tussen verdachte, [persoon 5] en [persoon 4] laat zien dat telkens gecommuniceerd wordt over ‘
spits’ zijn en of er ‘
beweging’ wordt gezien, zodat [persoon 5] ‘
zekerheid’ heeft, kan ‘
activeren’ en kan ‘
afmaken’. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte en [persoon 4] kennelijk op de hoogte waren van de mogelijke locatie van [persoon 2] , aangezien zij door [persoon 5] specifiek naar [naam café] werden gestuurd om hem te lokaliseren.
Verdachte heeft verklaard één keer bij [naam café] te zijn geweest en de foto van [persoon 2] te hebben gezien, maar niet op de hoogte te zijn geweest dat de bedoeling om [persoon 2] te lokaliseren was om hem van het leven te beroven. Verdachte was in de veronderstelling hem te zoeken zodat met hem gepraat kon worden. Op een gegeven moment begon alles raar te worden, ook de gesprekken, aldus verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat hij geen wetenschap had van het plan ongeloofwaardig.
Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank doorslaggevend het afgeluisterde en aldus vertrouwelijke gesprek tussen [persoon 4] en zijn tante op 27 oktober 2023. [persoon 4] erkent samen met verdachte te hebben geobserveerd, zodat [persoon 5] de moord op [persoon 2] kon uitvoeren. De rechtbank stelt namelijk vast dat [persoon 4] met de passages ‘
Wij doen alles samen’ en ‘
wij wisten wel gewoon voor wat en voor hoe, wij wisten alles gewoon van te voren’ hemzelf en verdachte bedoelt. Het is ook verdachte die samen met [persoon 4] tweemaal de omgeving van [naam café] observeert en vervolgens doorgeeft aan [persoon 5] ‘
hij is hier’. Daarbij overweegt de rechtbank op basis van het afgeluisterde gesprek van [persoon 4] dat de onderlinge taakverdeling voor de voorbereiding van de moord duidelijk was. De buit zou namelijk door hen drie (lees: verdachte, [persoon 5] en [persoon 4] ) worden verdeeld, waarbij [persoon 5] het meest zou krijgen, omdat ‘
hij zou het doen’. De rechtbank leidt daaruit af dat [persoon 5] uiteindelijk de moord zou plegen.
De raadsman heeft aangevoerd dat het woord ‘
wij’ in het telefoongesprek van [persoon 4] verwijst naar [persoon 5] , [persoon 4] en [persoon 3] . De rechtbank volgt deze lezing echter niet. Van een rol van enige betekenis door [persoon 3] is niet gebleken op basis van de inhoud van het dossier. Enkel op de tweede avond van 28 september 2023 is [persoon 3] aanwezig bij [naam café] . Dit komt omdat [persoon 4] aan [persoon 3] heeft laat weten dat hij daar was. Ook stuurt [persoon 4] dan de foto van [persoon 2] aan [persoon 3] door. Uit berichtenverkeer tussen [persoon 4] en [persoon 3] blijkt verder niet dat [persoon 3] op enigerlei wijze betrokken was bij het moordplan. Wel vindt op de avonden van de observaties veelvuldig correspondentie plaats tussen zowel [persoon 4] en [persoon 5] , degene die de liquidatie zou gaan uitvoeren, als verdachte en [persoon 5] , en wijst de inhoud van die correspondentie op het plan om [persoon 2] te lokaliseren om vervolgens over te kunnen gaan tot het uitvoeren van het plan om hem te vermoorden.
Het alternatief scenario dat de raadsman heeft aangevoerd, inhoudende dat niet kan worden uitgesloten dat er mogelijk sprake was van iets anders dan een voorbereiding van een moord, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aannemelijk. Daarom verwerpt de rechtbank dit verweer.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met [persoon 4] en [persoon 5] opzettelijk de telefoon en afbeelding van [persoon 2] voorhanden heeft gehad met de wetenschap van het plan op de moord op [persoon 2] . Dat verdachte de afbeelding niet fysiek of in zijn telefoon heeft gehad, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders, aangezien een directe fysieke beschikkingsmacht niet nodig is.
De rechtbank merkt daarbij op dat in de tenlastelegging slechts een mobiele telefoon (enkelvoud) is vermeld. Hoewel de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld dat verdachte twee mobiele telefoons voorhanden heeft gehad in de tenlastegelegde periode, kan de rechtbank – gelet op de formulering van de tenlastelegging – slechts het voorhanden hebben van een mobiele telefoon bewezen verklaren.
Verdachte is op de hoogte geweest van het plan van de moord en betrokken geweest bij het observeren van beoogd doelwit [persoon 2] . In het planmatige karakter ligt besloten dat verdachte gelegenheid heeft gehad tot nadenken over en zich kon rekenschap geven van de betekenis en de gevolgen van de die voorgenomen daad. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij kort na het doorgeven van de locatie van het beoogd doelwit, dadelijk weg is gegaan van [naam café] en heeft gezegd dat het doelwit er toch niet was, maakt dit volgens de rechtbank niet anders.
Bestemmingsvereiste
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de voorwerpen, te weten de mobiele telefoon en afbeelding van een persoon genaamd [persoon 2] , ook bestemd waren tot en geschikt waren als voorbereidingsmiddelen om de moord te begaan.
Zoals tevens onder het kopje ‘Juridisch kader’ uiteengezet, betreffen in onderhavige zaak de voorwerpen, die verdachte voorhanden voor heeft gehad, voorwerpen welke naar hun aard in objectieve zin niet duidelijk bestemd zijn voor het uitvoeren van een moord. Een telefoon en een afbeelding zijn voorwerpen voor alledaags gebruik. Aangezien de bestemming niet blijkt uit de aard van de voorwerpen, worden meer eisen gesteld aan de subjectieve bestemming van de voorwerpen.
Het gebruik van de mobiele telefoons en de afbeelding door verdachte was gericht op het observeren van de locatie [naam café] en hiermee het lokaliseren van het beoogd doelwit [persoon 2] . Daarbij overweegt de rechtbank dat via de mobiele telefoons continu contact werd gehouden met [persoon 5] , waarmee aan hem
liveinformatie werd doorgegeven over de locatie van [persoon 2] . De mobiele telefoons en de afbeelding zijn dan ook onlosmakelijk verbonden met het plan om de moord op [persoon 2] voor te bereiden. [persoon 5] bevond zich namelijk, ten tijde van de observaties van verdachte, op zodanige afstand, dat hij zich binnen geringe tijd kon bewegen naar de locatie van [naam café] . De voorwerpen waren dan ook bestemd om het beoogd misdrijf daadwerkelijk uit te voeren.
Conclusie
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging voorhanden hebben van voorwerpen bestemd ter voorbereiding van de moord op [persoon 2] .

4.Bewezenverklaring

Op grond van de bewijsmiddelen in de voetnoten, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn vervat, acht de rechtbank bewezen dat verdachte:
in de periode van 27 september 2023 tot en met 29 september 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter voorbereiding van het met anderen te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in de artikel 289 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een mobiele telefoon en
- een afbeelding van een persoon genaamd [persoon 2] ,
voorhanden heeft gehad bestemd tot het in vereniging begaan van dat misdrijf.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte (volledig) uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. De rechtbank komt hierna in paragraaf 7.3.3 nader te spreken over de mate waarin het bewezenverklaarde feit aan verdachte kan worden toegerekend.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Eis van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, gelet op het advies in het multidisciplinair Pro Justitia rapport van 27 mei 2024.
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het door hem bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, en dat daarnaast de onvoorwaardelijke maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) zal worden opgelegd.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het standpunt van het openbaar ministerie ten aanzien van de toepassing van het jeugdstrafrecht.
De raadsman heeft verzocht om, overeenkomstig het advies in het multidisciplinair Pro Justitia rapport van 27 mei 2024, de PIJ-maatregel slechts met voorwaardelijk op te leggen, omdat dit meer recht doet aan het belang van verdachte.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
7.3.1.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen, met in ieder geval [persoon 5] en [persoon 4] , schuldig gemaakt aan de voorbereiding van de liquidatie van [persoon 2] . Met de voorbereidingshandelingen creëerde hij omstandigheden die nodig waren voor het voltooien van de liquidatie. Verdachte heeft namelijk in de avond en nacht van 27 op 28 en die 28 op 29 september 2023 geobserveerd bij [naam café] . Daarbij was het de bedoeling dat verdachte [persoon 5] zou inlichten of [persoon 2] zich daar bevond, zodat [persoon 5] dan kon “
activeren” en – zoals uit de communicatie tussen verdachte en [persoon 5] kan worden afgeleid – ter plaatse kon komen om de liquidatie uit te voeren. Doordat [persoon 2] op 1 oktober 2023 is gewaarschuwd, is de liquidatie van [persoon 2] voorkomen.
Moord is een van de zwaarste misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Het vormt niet alleen een inbreuk op het recht op leven van het slachtoffer zelf, maar veroorzaakt ook leed voor nabestaanden. Liquidaties leiden vanwege het gevaarzettend karakter van zulk handelen bovendien tot gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving. Dit soort feiten schokt de rechtsorde en versterkt gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Bij de vraag wat een passende afdoening is, houdt de rechtbank verder rekening met de volgende omstandigheden.
7.3.2.
Rapporten
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 10 april 2024. Hieruit blijkt dat verdachte in het verleden is veroordeeld wegens vermogensdelicten, bedreiging en mishandeling. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor levensdelicten of delicten waarbij sprake is geweest van ernstig geweld.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende rapporten die over de verdachte zijn opgesteld:
- het multidisciplinair Pro Justitia rapport van 27 mei 2024, opgesteld door [persoon 6] (GZ-psycholoog) en [persoon 7] (psychiater), en
- het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 19 juni 2024, opgesteld door [persoon 1] .
De bevindingen uit deze rapporten worden hierna, voor zover van belang, besproken.
7.3.3.
De persoon van verdachte
De psycholoog en psychiater hebben – kort samengevat – het volgende gerapporteerd over de persoon van verdachte. Verdachte heeft meegewerkt aan het onderzoek. Bij verdachte is sprake van een psychische stoornis in de zin van een andere gespecificeerde trauma- of stressorgerelateerde stoornis. Er is ook sprake van een onrijpe, maar bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, van zwakke executieve functies, en van impuls- en emotieregulatieproblemen. Voorts is sprake van een stoornis in cannabisgebruik.
Deze stoornissen waren aanwezig ten tijde van het bewezenverklaarde feit en hebben ook doorgewerkt in het handelen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Deze stoornissen hebben zich onder meer als volgt geuit bij verdachte.
Vanuit zijn achtergrond kan verdachte zich zeer snel hechten aan iemand die hem aandacht en affectie biedt, waarbij hij het gevoel heeft zich verbonden te voelen en ergens bij te horen. Er zijn al langer zorgen over zijn netwerk, mede gezien zijn beïnvloedbaarheid en naïviteit. Verdachte is erg loyaal naar de mensen die hij als familie beschouwt, is impulsief en niet goed in staat om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Zijn innerlijk kompas is beperkt gezien zijn ‘hoofd’ weinig sturing kan geven aan zijn ‘gevoel’. Hij wordt als het ware geregeerd door emotie, waarbij met name de angst alleen te zijn een significante rol speelt en hij beïnvloedbaar is voor anderen. Hij heeft weinig eigenheid, en stelt zich naïef op tegenover anderen wat hem kwetsbaar maakt. Geadviseerd wordt het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies met betrekking tot de toerekenbaarheid van het bewezenverklaarde feit over. Dit betekent dat het bewezenverklaarde feit verdachte in verminderde mate wordt toegerekend.
7.3.4.
Toepassing jeugdstrafrecht
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feit negentien jaar oud. De vraag is of het sanctiestelsel voor jeugd toegepast dient te worden.
Uit het multidisciplinair Pro Justitia rapport volgt dat de psycholoog en psychiater hiervoor een indicatie zien. De psychiater en psycholoog hebben daarover als volgt gerapporteerd. Verdachte wordt veelal ervaren als een jongeman die handelt zonder nadenken, de risico’s van zijn handelen nauwelijks kan inschatten, en zijn eigen gedrag nauwelijks kan organiseren. Hij komt zowel sociaal-emotioneel als in gedrag jonger over dan zijn kalenderleeftijd. Verdachte maakt al langere tijd geen deel meer uit van een gezin en hulpverlening op dit gebied is derhalve een gepasseerd station. Hij zegt een diploma te hebben en zal vooral begeleiding behoeven bij het vinden van zingevend werk/dagbesteding. Hij kan echter nog wel baat hebben bij een pedagogische aanpak aangezien zijn persoonlijkheid nog onrijp aandoet waarbij holding van belang is, wat hem wordt geboden door de huidige begeleiders waarvan hij zich afhankelijk toont. Er is een beperkt aantal contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht; maar van belang om te noemen in dat verband is dat verdachte niet uitgerijpt noch verhard is, geen antisociale inborst/cognities heeft en geen criminele levensstijl voorstaat. De reclassering sluit zich kort gezegd aan bij deze bevindingen en adviseert toepassing van het jeugdstrafrechtrecht.
De rechtbank vindt de onderbouwing en conclusie van de psycholoog en psychiater, dat een indicatie wordt gezien voor toepassing van het jeugdstrafrecht, helder. De rechtbank neemt deze onderbouwing en conclusie over en ziet daarin, net als het openbaar ministerie en de raadsman, aanleiding om verdachte te berechten volgens het jeugdstrafrecht.
7.3.5.
PIJ-maatregel
Met betrekking tot het gevaar op herhaling en de risicotaxatie hebben de psycholoog en psychiater het volgende geconcludeerd in het multidisciplinair Pro Justitia rapport.
Het strafblad van verdachte is beperkt wat betreft daadwerkelijke veroordelingen voor geweld. Er zijn wel diverse meldingen van agressie waarbij klinisch gezien met name oplopende emoties als gevolg van zijn emotieregulatieproblemen en gebrekkige impulscontrole een rol spelen en er sprake is van reactieve en explosieve agressie. Bij de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen speelt zijn behoefte om bij wijze van spreken “niet alleen op de wereld” te zijn een grotere rol, en ligt het risico meer in de omgang met pro-criminele personen, zijn beïnvloedbaarheid en naïviteit ten aanzien van hun bedoelingen, in combinatie met zijn loyaliteit en zijn gebrekkige executieve functies zoals gebrekkige impulsbeheersing en planningsmogelijkheden, en overzichtsverlies.
Op grond van de risicotaxatie instrumenten en het klinisch oordeel van de psycholoog en psychiater wordt het recidiverisico met betrekking tot geweld in algemene zin als matig tot hoog ingeschat. Ook met betrekking tot de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen is het risico matig tot hoog.
Om het recidivegevaar af te wenden heeft verdachte volgens de psycholoog en psychiater vooral nood aan een stabiele basis zodat hij voldoende steun en houvast ervaart en zijn emoties op adequate wijze leert te kanaliseren. Intensieve begeleiding is derhalve noodzakelijk zowel in praktische zin, maar ook ten aanzien van het bijsturen van zijn persoonlijkheidsontwikkeling. Er zal eerst een vertrouwensrelatie tot stand moeten komen, voordat traumabehandeling mogelijk is alsmede zal verdachte ook op de levensgebieden (huisvesting, werk, financiën, netwerk) voldoende stabiliteit dienen te hebben voordat hij een dergelijke intensieve therapie aan zal kunnen gaan. Behandeling op gebied van emotieregulatie en verbetering van zijn impulscontrole zal ook een belangrijke plek dienen te krijgen. Abstinentie van middelen is voorts noodzakelijk om deze therapieën aan te gaan, alsmede een gezonde levensstijl op te kunnen bouwen. Verdachte zal geholpen dienen te worden met passende huisvesting en dagbesteding, en gezonde financiën (onderzoeken van bewindvoering verdient aanbeveling). Hij zal moeten leren zich te omringen met pro-sociale personen en zal hulp hierbij nodig hebben gezien zijn loyaliteit en beïnvloedbaarheid naar zijn oude vriendengroep.
Idealiter wordt bovenstaande volgens de psycholoog en psychiater in eerste instantie vormgegeven binnen een langdurende klinische behandeling, gezien de noodzakelijke mate van holding en stabilisatie die nodig is om de intensieve behandeling aan te gaan en gedragsverandering te bewerkstelligen. Een wenselijker alternatief is volgens de psycholoog en psychiater om verdachte in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel op te nemen in de [naam kliniek] (kliniek voor forensische jeugdpsychiatrie, bedoeld voor jongeren tussen de 14 en 23 jaar die zijn vastgelopen verschillende levensgebieden). Er is dan voldoende gelegenheid om de behandeling te borgen en verdachte houdt dan tegelijkertijd perspectief om ook met de nu reeds betrokken (externe) hulpverleners de weg naar buiten voor te bereiden en ambulante (woon)zorgmogelijkheden te organiseren. Geadviseerd wordt tevens om het reclasseringstoezicht bij de jeugdreclassering te laten.
De reclassering heeft in het advies van 19 juni 2024 voorwaarden opgesteld die bij een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm kunnen worden opgelegd. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog en sluit zich aan bij de conclusies van de psycholoog en psychiater ten aanzien van de oplegging van een PIJ-maatregel met voorwaarden. [persoon 1] is ter zitting als deskundige gehoord en zij heeft het reclasseringsadvies nader toegelicht en bevestigd.
De rechtbank heeft de noodzaak tot het opleggen van een PIJ-maatregel – al dan niet in voorwaardelijke vorm – onderzocht en overweegt in dit verband als volgt.
De rechtbank stelt vast dat is voldaan aan de formele voorwaarden genoemd in artikel 77s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht voor oplegging van de PIJ-maatregel. De rechtbank stelt vast dat het gepleegde feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Op grond van hetgeen de psycholoog en de psychiater in hun rapport vermelden is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond en daarnaast de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een PIJ-maatregel eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm is door zowel de psycholoog en psychiater als de reclassering overwogen. De rechtbank is echter van oordeel dat met een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm niet kan worden volstaan. Bij verdachte is sprake is van meervoudige problematiek en eerdere hulpverleningstrajecten, waaronder bij Arti-Care ten tijde van het gepleegde delict, hebben onvoldoende geleid tot stabilisering bij verdachte. De psycholoog en psychiater verwachten daarom dat een langdurige klinische behandeling bij verdachte noodzakelijk zal zijn. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat een behandeling in het kader van een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm bij [naam kliniek] één jaar duurt (of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt) en gericht is op resocialisatie. Bij de oplegging van een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm bedraagt de proeftijd ten hoogste twee jaar en bij eventuele verlenging drie jaar. Als de behandeling dan niet is afgerond, moet er een grond zijn om deze maatregel om te zetten in een PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke vorm. Het risico voor de maatschappij dat verdachte weer zal vervallen in zijn problematisch gedragspatroon wordt met het opleggen van een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm naar het oordeel van de rechtbank dan ook groot geacht. Een PIJ-maatregel (in onvoorwaardelijke vorm) biedt daarentegen wel de mogelijkheid voor een behandeling langer dan drie jaar.
Ook vanuit het belang van verdachte bezien, meent de rechtbank dat met het opleggen van een PIJ-maatregel in voorwaardelijke vorm niet kan worden volstaan. Met een PIJ-maatregel (in onvoorwaardelijke vorm) wordt de continuïteit van de voor verdachte noodzakelijke behandeling gewaarborgd. Dit is in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte. De rechtbank hoopt dat verdachte deze kans aangrijpt om een positieve gedragsverandering te kunnen ondergaan.
De rechtbank ziet de oplegging van de PIJ-maatregel in onvoorwaardelijke vorm als de enige passende mogelijkheid. De rechtbank zal daarom aan verdachte die maatregel opleggen.
Daarbij overweegt de rechtbank dat de PIJ-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van deze maatregel mogelijk is voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
7.3.6.
Oplegging jeugddetentie
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde feit zo ernstig is dat naast het opleggen van de PIJ-maatregel het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke jeugddetentie passend is. De feiten kunnen verdachte in verminderde mate worden toegerekend. Deze omstandigheid weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee bij het bepalen van de duur van de jeugddetentie. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke situaties in de regel worden opgelegd. Tenslotte gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte, nadat hij zijn jeugddetentie heeft uitgezeten, langdurig behandeld zal gaan worden in het kader van de PIJ-maatregel. Alles afwegend acht de rechtbank een jeugddetentie van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest, zoals geëist door het openbaar ministerie, passend en geboden.

8.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 18 juni 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 15-115969-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 20 februari 2023 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot één maand jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 46, 47, 77c, 77g, 77i, 77s, 77gg en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van moord.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan de verdachte de maatregel van
plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 15/115969-22 toe.
Gelast de tenuitvoerlegging van de door de kinderrechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 20 februari 2023 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 1 (één) maand.
Bijlage – tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 27 september 2023 tot en met 12 oktober 2023 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, ter voorbereiding van het met (een) ander(en) te plegen misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord als bedoeld in de artikel 289 Wetboek van Strafrecht, opzettelijk
- een (mobiele) telefoon en/of
- een afbeelding van een persoon genaamd [persoon 2] en/of
- een jas en/of
- een koffer en/of
- een bivakmuts en/of
- een of meer vuurwapens
heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, kennelijk bestemd
tot het in vereniging begaan van dat misdrijf.
(art 46 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. R.A. Overbosch en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.L. Köhler en F.E. Leopold, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 24 juli 2024.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen Ring Video Doorbell met nummer 2023230348 van 7 december 2023, p. A04 02.
3.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 7 (786516) met nummer 2023230348 van 23 november 2023, p. E01 04.
4.Proces-verbaal van bevindingen Ring Video Doorbell met nummer 2023230348 van 7 december 2023, p. A04 02.
5.Proces-verbaal van bevindingen tijdlijn van de observaties bij café [naam café] met nummer 2023230348 van 3 januari 2024, p. A05 04.
6.Proces-verbaal van bevindingen analyse historische verkeersgegevens *0917, *4731 en *9748
7.Proces-verbaal van bevindingen analyse telecomgegevens gelinkt aan [persoon 5] met documentnummer 18882302 van 3 januari 2024, p. E02 45.
8.Proces-verbaal van bevindingen Ring Video Doorbell met nummer 2023230348 van 7 december 2023, p. A04 02.
9.Proces-verbaal van bevindingen Ring Video Doorbell met nummer 2023230348 van 7 december 2023, p. A04 02.
10.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone [verdachte] (795341) met nummer 2023230348 van 19 december 2023, p. E01 33 t/m. E01 36.
11.Proces-verbaal van bevindingen analyse historische verkeersgegevens *0917, *4731 en *9748 27 september t/m 29 september met documentnummer 18754778 van 29 november 2023, p. E02 03.
12.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 7 (786516) met nummer 2023230348 van 23 november 2023, p. E01 05E01 07.
13.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone [verdachte] (795341) met nummer 2023230348 van 19 december 2023, p. E01 38 t/m E01 39.
14.Proces-verbaal van bevindingen tijdlijn van de observaties bij café [naam café] met nummer 2023230348 van 3 januari 2024, p. A05 08.
15.Proces-verbaal van bevindingen tijdlijn van de observaties bij café [naam café] met nummer 2023230348 van 3 januari 2024, p. A05 08.
16.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone [verdachte] (795341) met nummer 2023230348 van 19 december 2023, p. E01 39.
17.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone [verdachte] (795341) met nummer 2023230348 van 19 december 2023, p. E01 44.
18.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone [verdachte] (795341) met nummer 2023230348 van 19 december 2023, p. E01 44.
19.Proces-verbaal van bevindingen onderzoek iPhone 7 (786516) met nummer 2023230348 van 23 november 2023, p. E01 10.
20.Proces-verbaal van bevindingen Onderzoek iPhone 13 met nummer 2023230348 van 3 januari 2024, p. E01 83 t/m 90.
21.Proces-verbaal van verhoor van verdachte met nummer 2023230348 van 31 januari 2024 p. F05 25
22.Proces-verbaal van bevindingen OVC gesprek [persoon 4] 29-10-2023 met nummer 2023231479 van 11 december 2023, p. D02 03.
23.Proces-verbaal van bevindingen Belangrijke OVC gesprekken [persoon 4] met nummer 2023230348 van 7 februari 2024, p. D02 17 t/m D02 18.