Op 10 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal van winkelartikelen van Vomar op 8 april 2024. De verdachte, geboren in 1985 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, heeft de diefstal bekend. De officier van justitie, mr. T.M. van Wanrooij, heeft gevorderd dat de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd krijgt, terwijl de verdediging pleitte voor een straf gelijk aan het voorarrest, zodat de verdachte kan doorstromen naar het vreemdelingentraject. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een bekennende verdachte is en dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden op basis van de aangifte en de verklaring van de verdachte.
De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft een strafblad met veelvuldige recidive voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft besloten om een gevangenisstraf van twee maanden op te leggen, rekening houdend met de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven, aangezien de verdachte de opgelegde straf al heeft uitgezeten. De beslissing is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van voorarrest.