ECLI:NL:RBAMS:2024:4710

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
13/116268-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belediging van opsporingsambtenaren met oplegging van ISD-maatregel

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling en belediging van twee opsporingsambtenaren. De verdachte heeft op 3 april 2024 in Amsterdam een persoon, aangeduid als [persoon 1], mishandeld door deze met kracht in het gezicht te slaan. Daarnaast heeft hij de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] beledigd door hen kwetsende woorden toe te voegen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan beide feiten. Voor de mishandeling is de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) opgelegd voor de duur van twee jaar, terwijl voor de belediging geen straf of maatregel is opgelegd. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling afgewezen, omdat deze niet te verenigen is met de oplegging van de ISD-maatregel. De rechtbank heeft in haar overwegingen rekening gehouden met de ernst van de feiten, het strafblad van de verdachte en de adviezen van de reclassering. De verdachte heeft een geschiedenis van veelplegen en heeft eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen, maar heeft zich niet gehouden aan de voorwaarden. De rechtbank concludeert dat de ISD-maatregel noodzakelijk is voor de bescherming van de maatschappij en om de kans op recidive te verminderen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/116268-24
Parketnummer vordering tul: 18/104021-23
Datum uitspraak: 17 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1976 te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E. de Bruijn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A.M.G. Wolffs, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [persoon 2] , reclasseringswerker bij Leger des Heils, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 3 juli 2024 – ten laste gelegd dat hij zich op 3 april 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
feit 1:mishandeling van [persoon 1];
feit 2:belediging van ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ivan dit vonnis. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van beide ten laste gelegde feiten.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken. Op grond van de camerabeelden en de overige inhoud van het dossier kan niet worden bewezen dat verdachte [persoon 1] heeft geslagen. Verdachte heeft weliswaar bewegingen met zijn handen in de lucht gemaakt, maar hij ontkent [persoon 1] te hebben geslagen. Hoewel de handhaver heeft waargenomen dat verdachte een slaande beweging maakte richting het hoofd, heeft hij niet gezien of [persoon 1] daarbij is geraakt. Dit blijkt ook niet uit het proces-verbaal camerabeelden. Daarin is vermeld: “
waarbij deze man kennelijk wordt geraakt.” Dit is geen waarneming maar een conclusie van de verbalisant. Daarbij komt dat in het proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat [persoon 1] een verkleuring heeft in het gelaat, maar hier bevinden zich geen foto’s van in het dossier.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw geen verweer gevoerd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 – bewezenverklaring mishandeling
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [persoon 1] door hem in het gezicht te slaan. De rechtbank baseert dit oordeel op de waarneming van de handhaver dat verdachte [persoon 1] aansprak, verdachte zijn rechterhand boven zijn hoofd uitstak met de vlakke hand en een krachtige slaande beweging maakte richting het hoofd van [persoon 1] , hetgeen ook door de camerabeelden wordt bevestigd. [persoon 1] verklaarde daarop aan de handhaver dat hij door verdachte in het gezicht was geslagen. Dit wordt ondersteund door de waarneming van de handhaver dat aan de linkerkant van het gezicht van [persoon 1] een rode verkleuring te zien was.
Ten aanzien van feit 2 – bewezenverklaring belediging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de belediging van de ambtenaren [ambtenaar 1] en [ambtenaar 2] , op grond van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van bevindingen van deze twee ambtenaren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 3 april 2024 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door met kracht met vlakke hand in het gezicht te slaan;
Feit 2
op 3 april 2024 te Amsterdam opzettelijk ambtenaren [ambtenaar 1] (hoofdagent bij de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam) en [ambtenaar 2] (aspirant bij de Nationale Politie, Eenheid Amsterdam), gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: “jullie zijn flikkers, hoerenzonen en kankerhonden”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en /of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
5.
Strafbaarheid van de feiten en van verdachte
De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
Verdachte is strafbaar. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.

6.Motivering van de maatregel

6.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) wordt opgelegd voor de duur van twee jaren zonder aftrek van voorarrest.
6.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om de vordering tot oplegging van de ISD-maatregel af te wijzen, gelet op het standpunt dat verdachte voor het onder feit 1 ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. De onder feit 2 ten laste gelegde belediging is een misdrijf waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, waardoor de ISD-maatregel niet kan worden opgelegd.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen. Verdachte wil terug naar [geboorteland] en daar bij zijn moeder gaan wonen. Als verdachte de ISD-maatregel voorwaardelijk krijgt opgelegd en hij vertrekt naar [geboorteland] , dan is de maatschappij veilig. Mocht hij terugkeren naar Nederland en strafbare feiten plegen, dan zal hij alsnog meteen de ISD-maatregel ingaan.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen maatregel gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door [persoon 1] uit het niets in het gezicht te slaan. Dit getuigt van een gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan belediging van twee opsporingsambtenaren in functie. Dat verdachte de opsporingsambtenaren heeft beledigd is kwalijk en getuigt van gebrek aan respect voor het publieke belang dat opsporingsambtenaren dienen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 17 juni 2024. Hieruit blijkt dat verdachte zich veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan het plegen van strafbare feiten, waaronder mishandeling en belediging. Verdachte liep bovendien ten tijde van het tenlastegelegde nog in een proeftijd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van het Leger des Heils van 24 juni 2024, opgemaakt door mevrouw [persoon 2] . Hieruit blijkt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende.
Mogelijke risicofactoren die hebben bijgedragen aan het delictgedrag van verdachte betreffen het gebruik van verdovende middelen en zijn psychische gesteldheid. Er is daarnaast sprake van langdurige maatschappelijke teloorgang, waarbij de reclassering risico’s en instabiliteit ziet op vrijwel alle overige leefgebieden.
Verdachte is in beeld bij het Actiecentrum Veiligheid en Zorg Amsterdam vanwege overlast gevend en verward gedrag. Van zijn regiehouder aldaar heeft de reclassering vernomen dat de kern van de problematiek van verdachte voortkomt uit het gebruik van verdovende middelen. Er is sprake van een zorgelijke situatie. Het is de reclassering duidelijk dat verdachte hulp behoeft bij zijn psychische- en verslavingsproblematiek enerzijds en praktische zaken anderzijds. Echter, op basis van informatie uit zijn reclasseringsdossier zien zij een terugkerend patroon bij verdachte van het weigeren van hulpverlenings- en reclasseringscontacten. Zijn problematiek en het gebrek aan ziekte- en probleembesef lijkt hier mede debet aan.
Verdachte heeft in 2013 eenmaal eerder de ISD-maatregel opgelegd gekregen. De extramurale fase werd vroegtijdig beëindigd aangezien verdachte zich niet kon conformeren aan de bijzondere voorwaarden.
Verdachte is sindsdien niet ontvankelijk dan wel bereikbaar voor hulpverlenings-en reclasseringscontacten. Dit, tezamen met het ontbreken van ziekte- en probleembesef, maakt dat de reclassering geen mogelijkheden zien om binnen een voorwaardelijk kader interventies gericht op gedragsverandering in te zetten om recidive terug te dringen.
De reclassering ziet geen andere mogelijkheid dan het adviseren van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel alwaar de interventies ingezet kunnen worden ter voorkoming van recidive en stabilisatie van zijn middelengebruik. Binnen de ISD dient de focus te liggen op stabilisatie, diagnostiek en het mogelijk opstarten van een klinisch behandeltraject.
Op de zitting van 3 juli 2024 heeft mevrouw [persoon 2] als deskundige het advies bevestigd en benadrukt dat zij – gezien de houding van verdachte – geen mogelijkheden ziet om verdachte te begeleiden in een voorwaardelijk kader.
Oplegging van de ISD-maatregel: voldaan aan ‘harde’ en ‘zachte’ ISD-criteria
De rechtbank stelt vast dat voor feit 1 is voldaan aan alle voorwaarden die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Mishandeling is namelijk een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het strafblad blijkt dat verdachte gedurende de vijf jaren voorafgaand aan 3 april 2024 meer dan driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf, terwijl het in dit vonnis bewezenverklaarde misdrijf is begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Er moet, zoals blijkt uit de hiervoor genoemde reclasseringsrapportage en het strafblad, ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan.
Daarnaast volgt uit het strafblad dat ook is voldaan aan de eisen die de ‘Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers’ van het Openbaar Ministerie stelt. Verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijven, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde feit. Verder eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten. Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat is voldaan aan de ‘harde’ ISD-criteria.
De rechtbank constateert dat verdachte na de eerder opgelegde ISD-maatregel in 2013 structureel niet ontvankelijk is geweest voor hulpverlenings- en reclasseringscontacten. Ook ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij geen hulp nodig heeft. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de reclassering geen andere mogelijkheden ziet om verdachte te begeleiden en het risico op recidive te verminderen. Aangezien verdachte weigert mee te werken aan enige hulpverlenings-en reclasseringscontacten, concludeert de rechtbank dat ook is voldaan aan de zogenoemde ‘zachte’ ISD-criteria.
De rechtbank vindt oplegging van de ISD-maatregel noodzakelijk om het overlast veroorzakende delictgedrag van verdachte te doorbreken ter optimale bescherming van de maatschappij. Voorts kan binnen de ISD-maatregel behandeling van de (verslavings)problematiek van verdachte plaatsvinden, zodat de kans op recidive in de toekomst wordt verminderd. Zij zal daarom de officier van justitie in haar vordering volgen.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en een behandeling van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, wordt niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel.
Geen voorwaardelijke oplegging van de ISD-maatregel
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien de rechtbank overgaat tot veroordeling van het onder feit 1 ten laste gelegde, de ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm aan verdachte op te leggen. De rechtbank heeft geen vertrouwen dat verdachte zich zal conformeren aan eventuele voorwaarden, gelet op de recidive, de niet-meewerkende houding van verdachte en het feit dat minder dwingende kaders nooit tot succes hebben geleid. De rechtbank ziet daarom geen ruimte om te volstaan met een ISD-maatregel in voorwaardelijke vorm.
Geen tussentijdse beoordeling
De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding voor het bepalen van een tussentijdse beoordeling, mede gelet op de gesloten houding van verdachte ten aanzien van het behandelen van zijn (verslavings)problematiek en de te verwachten duur van de behandeling.
Geen straf of maatregel voor de belediging
De rechtbank acht het niet opportuun om naast de ISD-maatregel voor de bewezenverklaarde belediging een straf of maatregel aan verdachte op te leggen. De rechtbank zal daarom voor feit 2 volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van een straf of maatregel op grond van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

7.Vordering tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, opgelegd in de zaak met parketnummer 18/104021-23, afwijzen, omdat de tenuitvoerlegging van die gevangenisstraf zich niet verdraagt met de oplegging van de ISD-maatregel.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1:
mishandeling;
feit 2:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt ter zake van
feit 1de
maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jarenop.
Bepaalt dat ter zake van
feit 2 geen straf of maatregelwordt opgelegd.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerleggingin de zaak met parketnummer 18/104021-23.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. G.M. Beunk, voorzitter,
mrs. M.F.A.M. Smeets en Q.M.J.A. Crul, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. B. Ketelaers en S.M. Zoetelief, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2024.
[...]
[...]