ECLI:NL:RBAMS:2024:4704

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juni 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/13/749893 / KG ZA 24-348
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een geldvordering in kort geding door curator namens failliete onderneming

In deze zaak heeft de curator van een failliete besloten vennootschap, [eiseres] B.V., een geldvordering ingesteld tegen BBGM B.V. in kort geding. De curator vorderde betaling van openstaande facturen ter hoogte van € 271.823,16, vermeerderd met wettelijke handelsrente en beslagkosten. De vordering is gebaseerd op de samenwerkingsovereenkomst en de algemene voorwaarden die van toepassing zijn op de relatie tussen partijen. BBGM heeft verweer gevoerd en stelde dat zij tegenvorderingen had die zij wilde verrekenen met de openstaande facturen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat BBGM niet gerechtigd is om haar tegenvorderingen te verrekenen, omdat dit contractueel is uitgesloten in de algemene voorwaarden. De curator heeft de vordering voldoende aannemelijk gemaakt en het restitutierisico is beperkt, waardoor de voorzieningenrechter de vordering heeft toegewezen. BBGM is veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen, beslagkosten en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/749893 / KG ZA 24-348 VVV/MvG
Vonnis in kort geding van 11 juni 2024
in de zaak van
[curator] Q.Q.,
in haar hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘
[eiseres] B.V.’,
kantoorhoudende te [plaats] ,
eiseres bij dagvaarding van 26 april 2024,
advocaat mr. S. Zonneveld te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BBGM B.V.,
gevestigd te Lelystad,
gedaagde,
advocaat mr. S.J. de Rijk te Leeuwarden.
Partijen zullen hierna de curator en BBGM worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 21 mei 2024 heeft de curator de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. BBGM heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- de curator met mr. Zonneveld;
- aan de zijde van BBGM: [naam] , middellijk bestuurder, met mr. De Rijk

2.De feiten

2.1.
[eiseres] B.V. was een payrollbedrijf dat door haar opdrachtgevers geworven/aangedragen werknemers in dienst neemt en vervolgens tegen een vergoeding uitleent aan diezelfde opdrachtgevers. Op 5 maart 2024 is [eiseres] door deze rechtbank failliet verklaard. Daarbij is de curator als zodanig benoemd.
2.2.
BBGM houdt zich bezig met het aannemen en uitvoeren van bouwkundige werken.
2.3.
Ondernemingen die rechtsvoorgangers van dan wel gelieerd aan [eiseres] en BBGM waren, hebben op 20 december 2019 een raamovereenkomst gesloten en op 6 februari 2020 een samenwerkingsovereenkomst. Op de samenwerkingsovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de vraag of zij gebonden waren aan de samenwerkingsovereenkomst. Bij vonnis van 6 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank geoordeeld dat partijen de samenwerkingsovereenkomst feitelijk hebben voortgezet en dat de voorwaarden daarvan onverkort op hen van toepassing zijn. Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.4.
In de raamovereenkomst staat, voor zover van belang, het volgende:
“Naast deze Raamovereenkomst komen partijen per terbeschikkingstelling een separate Samenwerkingsovereenkomst overeen voor het leveren van payrolldiensten/werknemers. Deze Raamovereenkomst is van toepassing op alle tussen partijen gesloten en te sluiten Samenwerkingsovereenkomsten of andere overeenkomsten en voorwaarden en prevaleert in geval van strijdigheid.”
2.5.
In artikel 2.4 van de algemene voorwaarden bij de samenwerkingsovereenkomst staat het volgende:

Indien [eiseres] [vzr: lees [eiseres] ] niet steeds strikte naleving van deze Algemene Voorwaarden verlangt, betekent dit niet dat de bepalingen daarvan niet van toepassing zijn, of dat [eiseres] in enigerlei mate het recht zou verliezen om in andere gevallen de stipte naleving van de bepalingen van deze Algemene Voorwaarden te verlangen.”,
en in artikel 8.5 staat het volgende:

De Inlener[BBGM, vzr]
is nimmer gerechtigd haar verplichtingen jegens [eiseres] op te schorten en/of te verrekenen met een eigen vordering op [eiseres] . Bezwaren tegen de hoogte van een factuur of ter zake de geleverde Diensten geven de Inlener aldus nimmer de bevoegdheid de betaling op te schorten dan wel te verrekenen.”
2.6.
In een bijlage behorende bij de samenwerkingsovereenkomst staat dat BBGM niet akkoord is met artikelen 8.7 tot en met 8.15 van de algemene voorwaarden en dat deze geen onderdeel zijn van die overeenkomst. Verder staat in die bijlage dat de raamovereenkomst prevaleert boven andere overeenkomsten en dat alle bepalingen/opmerkingen in de algemene voorwaarden die strijdig zijn met de raamovereenkomst niet van toepassing zijn.
2.7.
[eiseres] heeft van 10 oktober 2023 tot en met 16 april 2024 facturen gestuurd aan BBGM voor in totaal een bedrag van € 309.141,58.
2.8.
Op 12 april 2024 heeft de curator verlof gevraagd en gekregen voor het leggen van repeterend conservatoir beslag ten laste van BBGM tot zekerheid van betaling van openstaande facturen.
2.9.
De curator heeft de arbeidsovereenkomsten met de werknemers van [eiseres] opgezegd en op 16 april 2024 zijn de laatste arbeidsovereenkomsten geëindigd.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert BBGM te veroordelen tot betaling van:
I. € 271.823,16 aan openstaande facturen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente;
II. € 4.576,51 aan beslagkosten;
III. de proces- en nakosten.
3.2.
De curator stelt hiertoe het volgende. De facturen (zie 2.7) die [eiseres] aan BBGM heeft gestuurd zien op werkzaamheden die zijn verricht door arbeidsgeschikte en (deels) arbeidsongeschikte werknemers. BBGM heeft de verschuldigdheid van de facturen die zien op (deels) arbeidsongeschikte werknemers betwist. BBGM betwist niet dat zij gehouden is de facturen voor werkzaamheden verricht door arbeidsgeschikte werknemers te betalen. In dit kort geding wordt alleen de betaling gevorderd van de niet betwiste facturen. Artikel 14.1 van de algemene voorwaarden (bij de samenwerkingsoverkomst) bepaalt dat indien BBGM enige betalingsverplichting jegens [eiseres] niet nakomt, alle betalingsverplichtingen van BBGM jegens [eiseres] uit welke hoofde dan ook direct en volledig opeisbaar worden. BBGM heeft onbetwiste facturen onbetaald gelaten. Dit betekent dat de facturen waarvan ten tijde van de dagvaarding de betalingstermijn nog niet was verstreken, ook opeisbaar zijn geworden. BBGM komt geen beroep toe op opschorting dan wel verrekening van door haar gestelde schade met de openstaande facturen, omdat dit in artikel 8.5 van de algemene voorwaarden is uitgesloten. Deze contractuele bepaling geldt onverminderd in faillissement. Dat [eiseres] en BBGM in het verleden wel eens facturen en creditfacturen met elkaar hebben verrekend, betekent niet dat [eiseres] afstand heeft gedaan van artikel 8.5 van de algemene voorwaarden. Dit gebeurde namelijk na overleg tussen partijen. Bovendien is het verrekenen van (credit)facturen wat anders dan het verrekenen van gepretendeerde tegenvorderingen. Zelfs als het tussen [eiseres] en BBGM een gewoonte was om te verrekenen, dan nog kan [eiseres] op grond van artikel 2.4 van de algemene voorwaarden naleving van artikel 8.5 van de algemene voorwaarden verlangen.
3.3.
BBGM heeft als volgt verweer gevoerd. BBGM heeft voor verrekening vatbare tegenvorderingen op [eiseres] . BBGM heeft een vordering van € 128.331,13 uit hoofde van onverschuldigde betaling, omdat [eiseres] ten onrechte het volledige tarief heeft gerekend voor door haar ter beschikking gestelde (deels) arbeidsongeschikte werknemers. Verder heeft BBGM schade geleden door de opzegging van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers van [eiseres] door de curator en het houden van een informatiemiddag over de gevolgen van het faillissement voor die werknemers. Hierdoor kwamen bouwprojecten van BBGM stil te liggen, terwijl BBGM met haar opdrachtgevers oplevertermijnen is overeengekomen en in de bouw forse boeteclausules gelden bij overschrijding van termijnen. Artikel 8.5 van de algemene voorwaarden is in strijd met de raamovereenkomst en daarom niet van toepassing tussen partijen. BBGM kan daarom haar tegenvorderingen op [eiseres] verrekenen met de openstaande facturen. Het kwam gedurende de samenwerking ook regelmatig voor dat creditfacturen van [eiseres] werden verrekend met door haar gestuurde facturen. Bovendien is het restitutierisico zeer hoog. Uit het laatste faillissementsverslag blijkt dat er € 0,00 op de boedelrekening staat, er geen onroerende zaken zijn en geen bedrijfsmiddelen zoals inventaris en voorraden aanwezig zijn.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De gevorderde voorziening strekt tot betaling van een geldsom. Voor toewijzing van een dergelijke vordering is in kort geding slechts plaats, als het bestaan en de omvang van de vordering voldoende aannemelijk zijn en uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening vereist is. Verder moet in de afweging van de belangen van partijen het restitutierisico betrokken worden.
4.2.
Op zichzelf betwist BBGM niet dat zij gehouden is tot betaling van de facturen waarvan in dit kort geding betaling wordt gevorderd. In zoverre wordt de verschuldigdheid van de facturen inhoudelijk niet door BBGM betwist. BBGM stelt verrekenbare tegenvorderingen te hebben op [eiseres] . De vraag is of BBGM haar vermeende vorderingen kan verrekenen.
4.3.
De samenwerking tussen partijen wordt beheerst door de raamovereenkomst, de samenwerkingsovereenkomst en de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden.
4.4.
Over de inhoud van de algemene voorwaarden hebben partijen onderhandeld. Zo heeft BBGM in een bijlage behorende bij de samenwerkingsovereenkomst bedongen dat de artikelen 8.7 tot en met 8.15 van de algemene voorwaarden geen onderdeel zijn van die overeenkomst.
4.5.
De curator beroept zich op artikel 8.5 van de algemene voorwaarden waarin partijen hebben afgesproken dat BBGM nimmer gerechtigd is haar verplichtingen jegens [eiseres] op te schorten en/of te verrekenen met een eigen vordering op [eiseres] . De toepasselijkheid van artikel 8.5 is niet door BBGM uitgesloten.
4.6.
In de raamovereenkomst staat dat deze van toepassing is op alle overeenkomsten tussen partijen en dat in geval van strijdigheid tussen de raamovereenkomst en andere gesloten en/of te sluiten overeenkomst, de raamovereenkomst prevaleert. In een bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst staat dit herhaald.
4.7.
Van strijdigheid kan pas sprake zijn als er twee met elkaar conflicterende bepalingen zijn. In de raamovereenkomst staat niets over opschorting en/of verrekening. Strijdigheid tussen de raamovereenkomst en artikel 8.5 van de algemene voorwaarden is dan ook niet aan de orde.
4.8.
Dit betekent dat BBGM niet gerechtigd is de door haar gestelde tegenvorderingen te verrekenen met de door BBGM niet betwiste facturen. De aannemelijkheid van de door BBGM gestelde tegenvorderingen op [eiseres] behoeft dan ook geen bespreking.
4.9.
Dat partijen in het verleden wel eens om praktische redenen facturen en creditfacturen met elkaar hebben verrekend, maakt niet dat de curator/ [eiseres] het recht heeft verloren om een beroep te doen op artikel 8.5 van de algemene voorwaarden, omdat dit na overleg tussen partijen en met goedkeuring van [eiseres] gebeurde. Bovendien hebben partijen in artikel 2.4 van de algemene voorwaarden afgesproken dat als [eiseres] niet steeds strikte naleving van de algemene voorwaarden verlangt, dit niet betekent dat zij het recht verliest om op een later moment wel de stipte naleving van de algemene voorwaarden te verlangen.
4.10.
Omdat het bestaan en de hoogte van de vordering in zoverre vaststaat, worden minder strenge eisen gesteld aan het spoedeisend belang en het restitutierisico bij toewijzing daarvan in deze kort geding procedure.
4.11.
Het restitutierisico staat niet aan toewijzing van de vordering in de weg. Dit restitutierisico is alleen al vanwege de mate waarin de vordering aannemelijk is zeer beperkt. De curator heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat er geld in de boedel zit en dat na betaling van de preferente schuldeisers er geld in de boedel beschikbaar blijft voor het betalen van eventuele vorderingen van BBGM, mochten deze in rechte vast komen te staan.
4.12.
De conclusie is dat de vordering van de curator zal worden toegewezen.
4.13.
De gevorderde beslagkosten zijn op grond van artikel 706 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toewijsbaar, met dien verstande dat het griffierecht voor het beslagrekest in mindering is gebracht op het aan de curator berekende griffierecht in dit kort geding. Ter voorkoming van dubbeltelling wordt het griffierecht voor het beslagrekest dus niet meegenomen in de beslagkosten. De beslagkosten tot en met heden worden begroot op € 554,00 aan salaris advocaat en € 1.959,51 aan betekeningskosten, derhalve in totaal een bedrag van € 2.513,51.
4.14.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal BBGM in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van de curator begroot op:
- dagvaarding € 115,12
- griffierecht € 2.626,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 4.026,12
4.15.
Het bedrag tot voldoening waarvan BBGM zal worden veroordeeld, geldt als voorschot op en ter nadere verrekening met hetgeen BBGM ten gronde zal blijken verschuldigd te zijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt BBGM tot betaling van € 271.823,16 aan de curator binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, te vermeerderen met voor iedere afzonderlijke factuur de wettelijke handelsrente vanaf de dag dat BBGM in verzuim is,
5.2.
veroordeelt BBGM in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.513,51,
5.3.
veroordeelt BBGM in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de curator begroot op € 4.026,12 te vermeerderen met € 92,00 indien BBGM niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en dit vonnis moet worden betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2024. [1]

Voetnoten

1.type: MvG