In deze zaak vordert CBRE DEBT & STRUCTURED FINANCE B.V. betaling van een bemiddelingsvergoeding van € 54.430,00 van de gedaagde partijen, bestaande uit STICHTING [gedaagde 1] en [gedaagde 2] C.V. De vordering is gebaseerd op een bemiddelingsovereenkomst die op 15 juni 2022 werd gesloten, waarbij CBRE de opdracht kreeg om te bemiddelen bij de financiering van een vastgoedportefeuille van [gedaagde 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat CBRE recht heeft op een vergoeding van 0,5% over de gerealiseerde financiering, ondanks het verweer van [gedaagde 2] dat er geen financiering tot stand is gekomen zoals beoogd in de overeenkomst. De rechtbank oordeelt dat CBRE erop mocht vertrouwen dat zij recht had op een vergoeding, ongeacht of de financiering door haar bemiddeling tot stand zou komen. De rechtbank wijst de vordering van CBRE gedeeltelijk toe en kent een bedrag van € 16.838,14 toe, alsook buitengerechtelijke kosten en proceskosten. De rechtbank verwerpt het verweer van [gedaagde 2] dat CBRE op de hoogte was van een eerder aanbod van de Rabobank voor aanvullende financiering, omdat dit niet voldoende was aangetoond. De rechtbank concludeert dat [gedaagde 2] de vergoeding aan CBRE verschuldigd is, en veroordeelt hen tot betaling van de toegewezen bedragen.