ECLI:NL:RBAMS:2024:4641

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
24/3531
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake bijstandsuitkering en terugvordering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam wordt het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoeker, een inwoner van Uithoorn, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering en de terugvordering van een bedrag van € 4.619,80, alsook tegen een opgelegde bestuurlijke boete van € 770,30. De voorzieningenrechter heeft op 17 juli 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoeker als zijn gemachtigde en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Verzoeker ontving sinds 5 juli 2017 een bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. De gemeente Uithoorn had verzoeker gevraagd om informatie te verstrekken in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn uitkering. Na meerdere uitnodigingen voor gesprekken, heeft de gemeente op 28 mei 2024 besloten om de uitkering per 1 januari 2024 in te trekken, omdat niet kon worden vastgesteld dat verzoeker op het opgegeven adres woonachtig was. Tevens werd een terugvorderingsbesluit genomen en een bestuurlijke boete opgelegd.

De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, gezien zijn financiële situatie en huurachterstand. Echter, de rechter concludeert dat de gemeente niet tot invordering overgaat tijdens de bezwaar- en beroepstermijn, waardoor er geen procesbelang is om het verzoek inhoudelijk te beoordelen. De rechter stelt vast dat de argumenten van verzoeker niet overtuigend zijn en dat het bestreden besluit naar verwachting stand zal houden. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en wordt er geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 24/3531

uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Uithoorn, verzoeker

(gemachtigde: mr. S.A. Adjiembaks),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking en terugvordering van verzoekers bijstandsuitkering en de aan hem opgelegde boete. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Verzoeker ontving sinds 5 juli 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
2. Met een brief van 29 februari 2024 heeft verweerder verzoeker, in het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van zijn bijstandsuitkering, gevraagd een formulier in te vullen en diverse gegevens mee te nemen naar een gesprek op kantoor. Verzoeker is drie keer op gesprek uitgenodigd, voor 3 april 2024, 8 mei 2024 en 15 mei 2024. Op
15 mei 2024 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verzoeker en een adviseur en handhavingsspecialist van verweerder.
3. Met een besluit van 28 mei 2024 (het intrekkingsbesluit) heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoeker ingetrokken per 1 januari 2024, omdat niet vastgesteld kan worden dat verzoeker woonachtig is op het door hem opgegeven adres [adres] in Uithoorn. Ook is besloten om het recht op uitkering over de periode 1 januari 2024 tot en met 30 april 2024 te herzien en het recht op de tegemoetkoming uit het declaratiefonds in te trekken.
4. Met een besluit van, eveneens, 28 mei 2024 (het terugvorderingsbesluit) heeft verweerder het bedrag dat verzoeker volgens verweerder te veel aan bijstandsuitkering en tegemoetkoming uit het declaratiefonds heeft ontvangen, zijnde € 4.619,80, teruggevorderd.
5. Met een besluit van 13 juni 2024 (het boetebesluit) heeft verweerder verzoeker een bestuurlijke boete opgelegd van € 770,30.
6. Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder op te dragen om, totdat beslist is op de bezwaren, aan verzoeker voorschotten op een bijstandsuitkering te verstrekken. Ook verzoekt verzoeker de werking van het terugvorderingsbesluit en het boetebesluit op te schorten en te bepalen dat verzoeker, zo lang er geen beslissing op de bezwaren is, niets hoeft (terug) te betalen.
Overwegingen
7. De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder aangegeven heeft niet tot invordering over te gaan tijdens de bezwaar- en, eventueel, beroepstermijn. Verzoekers gronden tegen het terugvorderingsbesluit en het boetebesluit behoeven dus geen bespreking bij gebrek aan procesbelang.
8. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog aan de verzoeker worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt, zodat hij alleen al daarom geen voorlopige voorziening treft.
9. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker een spoedeisend belang bij de door hem gevraagde voorlopige voorziening. Verzoeker beschikt niet over inkomsten en heeft als gevolg daarvan een huurachterstand van inmiddels twee maanden, die oploopt. Verzoeker heeft weliswaar opnieuw een bijstandsuitkering aangevraagd bij verweerder, maar daar is nog niet op beslist. Op de zitting heeft verzoeker aangegeven dat hij contact opgenomen heeft met zijn schuldeisers. Weliswaar gaan de schuldeisers op dit moment niet tot invordering over, maar na de uitspraak van de voorzieningenrechter zal dit wel het geval zijn.
10. De voorzieningenrechter zal het verzoek dus inhoudelijk beoordelen. Daarbij is van belang dat de te beoordelen periode (de periode in geding) van 1 januari 2024 tot
28 mei 2024 loopt.
11. Verweerder heeft aan zijn besluitvorming een rapport van een handhavingsspecialist (het handhavingsrapport) ten grondslag gelegd. In het handhavingsrapport wordt beschreven dat onaangekondigde huisbezoeken zijn afgelegd, waarbij verzoeker niet thuis was. Bij een van de huisbezoeken is een volle brievenbus aangetroffen, die bij een volgend huisbezoek geleegd was. In het handhavingsrapport staan verder vermeld de onderzoeksresultaten van onderzoek naar pinresultaten, het watergebruik van verzoeker, informatie over postbezorging van PostNL en DHL, gegevens van RMC Taxivervoer en verklaringen van buurtbewoners. Bij de pinresultaten valt op dat verzoeker geen enkele pintransactie in Uithoorn heeft en wel meerdere pintransacties in Amsterdam. Veel van deze pintransacties vonden plaats bij [bedrijf] , een snackbar onder het flatgebouw waarin de ex-vriendin en kinderen van verzoeker wonen. Ook zijn er pintransacties elders in Amsterdam. Op de zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de besluitvorming het resultaat is van alle feiten en omstandigheden tezamen. Daarbij heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht dat hij verzoekers pingedrag, het buurtonderzoek en het gesprek van 15 mei 2024, waarin verzoeker gezegd heeft dat hij soms enkele weken niet op zijn adres is, de drie belangrijkste pijlers zijn waarop het bestreden besluit berust.
12. De voorzieningenrechter overweegt dat de resultaten over het watergebruik van verzoeker niet van belang zijn voor deze zaak. Weliswaar is een watergebruik van 4 m³ laag, maar dit is de hoeveelheid water die verzoeker heeft verbruikt in de periode
24 november 2022 tot en met 23 november 2023. Dat is dus voor de periode in geding. Ook de onderzoeksresultaten ten aanzien van de pakketbezorging acht de voorzieningenrechter niet redengevend. Het gaat daarbij immers slechts om in totaal drie pakketten in een jaar die verzoeker op zijn naam op het adres van zijn ex-vriendin heeft laten afleveren. Ter zitting heeft verzoeker toelicht dat de pakketten cadeaus voor zijn kinderen betroffen. Ook het buurtonderzoek acht de voorzieningenrechter niet overtuigend. Verweerder heeft twee buurtbewoners gesproken die nog maar kort op hun adres woonden. Eén van de buurtbewoners woonde nog maar vier weken op haar adres, waarvan de buurtbewoner twee weken op vakantie was. Tot slot laat de voorzieningenrechter de verklaring van verzoeker tijdens het gesprek van 15 mei 2024 dat hij soms enkele weken niet op zijn adres is, buiten beschouwing. Uit die verklaring valt immers niet af te leiden in welke context verzoeker dit gezegd heeft en of hij daarmee ook bedoeld heeft te willen verklaren dat hij niet op zijn adres slaapt.
13. Desondanks houdt het bestreden besluit naar verwachting van de voorzieningenrechter stand. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het bezwaar van verzoeker waarschijnlijk geen kans van slagen heeft. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeker heeft op de zitting aangegeven dat hij kleine bedragen ontvangt van zijn ex-vriendin, die hij per pin uitgeeft aan versnaperingen voor zijn kinderen of boodschappen. Hiermee kunnen de pintransacties in Amsterdam volgens verzoeker verklaard worden. Dat verzoeker geen pintransacties in Uithoorn heeft, kan volgens verzoeker verklaard worden doordat hij contant geld uit de pinautomaat haalt. Hiermee kan verzoeker zijn uitgaven beter controleren. Boodschappen in Uithoorn rekent hij dan ook contant af. Verzoeker heeft verder aangegeven dat in Uithoorn maar één pinautomaat is, waar altijd een rij staat. Als hij contant geld pint, doet hij dit in Amsterdam op momenten dat hij langs gaat bij zijn kinderen. Daar is een pinautomaat dichtbij. De voorzieningenrechter acht deze verklaring voor verzoekers pingedrag niet aannemelijk. De bedragen die de ex-vriendin aan verzoeker heeft overgemaakt komen niet overeen met de uitgaven die verzoeker in Amsterdam heeft gedaan. De uitgaven die verzoeker gedaan heeft zijn een stuk hoger dan de bedragen die hij van zijn ex-vriendin op zijn rekening gestort heeft gekregen. Ook zitten er vaak enkele dagen tussen de dag dat zijn ex-vriendin geld op zijn rekening heeft gestort en de dag dat verzoeker een pintransactie gedaan heeft. Dit komt niet overeen met verzoekers verklaring op de zitting dat zijn ex-vriendin geld overmaakt waarna verzoeker dan pint. Daarnaast komen de dagen waarop verzoeker pintransacties heeft verricht in Amsterdam niet altijd overeen met de dagen waarop verzoeker op zitting heeft aangegeven dat hij bij zijn kinderen langsgaat: woensdag, donderdag en in het weekend. Tot slot valt in het overzicht van verzoekers taxiritten van RMC taxivervoer op dat verzoeker tweemaal van Amsterdam naar Duivendrecht (naar zijn moeder) en terug naar Amsterdam is gereisd, in plaats van terug naar het uitkeringsadres in Uithoorn.

Conclusie en gevolgen

14. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. Dat betekent dat aan verzoeker geen voorschotten aan bijstandsuitkering hoeven worden verstrekt.
15. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.J. van 't Hoff, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.