ECLI:NL:RBAMS:2024:4625

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
13.223785.23 (A), 13.061364.24 (B) en 13.041838.24 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen minderjarige verdachten voor doodslag, poging tot doodslag en straatroven

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een meervoudige strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die samen met een medeverdachte betrokken was bij een reeks ernstige misdrijven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag op [naam 1] op 27 augustus 2023, waarbij het slachtoffer door geweldshandelingen, waaronder het laten vallen van een zware stoeptegel op zijn hoofd, is overleden. Daarnaast is de verdachte ook schuldig bevonden aan meerdere straatroven en een poging tot doodslag op [naam 2] op 28 augustus 2023, waarbij het slachtoffer, een dakloze man, werd geschopt terwijl hij weerloos op de grond lag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van één jaar, met de mogelijkheid van een PIJ-maatregel, en heeft vorderingen van benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de maatschappelijke onrust die deze misdrijven hebben veroorzaakt, zwaar laten meewegen in de strafoplegging. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gedragsproblemen en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.223785.23 (A), 13.061364.24 (B) en 13.041838.24 (C)
Datum uitspraak: 26 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [woonplaats] op [geboortedatum 1] 2008,
nu gedetineerd te: [detentie adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 juli 2024 (inhoudelijke behandeling) en 12 juli 2024 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid. De rechtbank zal de feiten in chronologische volgorde hieronder bespreken.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. C.P. Staal en G.M. Kolman (hierna: de officier van justitie) en van wat verdachte en zijn raadsvrouwen mr. C.W. Dirkzwager en mr. C.H. van Keulen (hierna: de raadsvrouw), naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door F.L.M. Huizinga , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), R. Top en N. El Addouti , namens Samen Veilig Jeugdbescherming (hierna: de jeugdreclassering), K.F.J. Vonhögen , kinder- en jeugdpscyhiater, M. Feldmann-Sinnige , klinisch psycholoog en door de moeder van verdachte naar voren is gebracht.
Ook is kennisgenomen van wat namens de benadeelde partij, de [familie naam 1] door mr. N. Ugur, namens de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] door mr. M. Ferwerda en namens de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] door mr. E. Golstein van Slachtofferhulp Nederland naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte] is, na wijziging op de terechtzitting, samengevat en nader omschreven ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
Zaak A
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
het medeplegen van doodslag van [naam 1] op 27 augustus 2023 te Amsterdam;
subsidiair medeplichtigheid aan het medeplegen van moord dan wel doodslag van [naam 1] op 27 augustus 2023 te Amsterdam;
meer subsidiair openlijke geweldpleging tegen [naam 1] op 27 augustus 2023 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
het medeplegen van diefstal met geweld van [naam benadeelde partij 2] op 25 augustus 2023 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
het medeplegen van afpersing van [naam benadeelde partij 2] op 25 augustus 2023 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
het medeplegen van diefstal met geweld van [naam benadeelde partij 1] op 26 augustus 2023 te Amsterdam;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
het medeplegen van afpersing van [naam benadeelde partij 1] op 26 augustus 2023 te Amsterdam;
Zaak B
het medeplegen van poging tot moord dan wel doodslag van [naam 2] op 28 augustus 2023 te Tilburg;
subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam 2] ;
meer subsidiair ten laste gelegd als het medeplegen van poging tot met voorbedachten rade toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam 2] .
Zaak C
het medeplegen van diefstal met geweld van [naam 3] op 22 augustus 2023 te Amsterdam;
De tekst van de tenlasteleggingen zijn opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
De ten laste gelegde feiten hebben betrekking op een periode van 22 tot en met 28 augustus 2023 en hebben plaatsgevonden in Amsterdam en Tilburg. Deze feiten hebben geleid tot het grootschalige onderzoek ‘Logobius’. Bij de feiten is een medeverdachte betrokken. De medeverdachte zal hieronder worden aangeduid als ‘medeverdachte’ of ‘ [medeverdachte] ’ of ‘ [medeverdachte] ’.
4.2.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
[verdachte] heeft dit feit bekend en zijn raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht, met de officier van justitie, bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld van [naam 3] op 22 augustus 2023 in Amsterdam.
De rechtbank baseert zich op de volgende bewijsmiddelen.
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [naam 3] van 22 augustus 2023 met nummer PL1300-2023189694-2, opgemaakt op 22 augustus 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 4] , voor zover inhoudende (p. 7-8):
Vanmorgen 22 augustus 2023 ging ik op mijn fiets naar het centrum van Amsterdam. Ik kwam omstreeks 05:00 uur aan en ik zag dat de Pont net wegvoer en dat er drie jonge mannen voor de Pont op de kade stonden. Ik wilde mijn fiets in het fietsenrek parkeren en zag dat de drie jonge mannen mijn kant op liepen. Ik hoorde één van die jongens zeggen dat zij geld wilden hebben. Ik had een koptelefoon op mijn hoofd en hoorde zacht dat zij geld wilden. Ik kan de jongens als volgt omschrijven:
Licht getint uiterlijk, zwart golvend kort haar, leeftijd ongeveer 17 à 18 jaar oud, alle jongens hadden een tenger postuur en zij droegen allemaal zwarte kleding.
De kleinste jongen was ongeveer 1.60 centimeter en hij had mijn koptelefoon in het water gegooid en mijn geld gestolen, hem noem ik NN1. De andere jongens waren langer.
NN1 betaste mijn armen en jaszakken om te voelen of ik daar iets in had zitten. Ook pakte hij mijn tas die ik voor in een mand had op mijn fiets. In mijn tas zat mijn telefoon en mijn portemonnee. Ik zag dat hij alles op de grond gooide maar mijn telefoon en portemonnee bij zich hield. Ik zag dat hij mijn geld uit mijn telefoon pakte en daarna ook mijn portemonnee op de grond gooide. NN1 pakte toen mijn headset en ik zag dat hij deze in het water gooide.
In mijn portemonnee zat ongeveer 150,00 euro. Dat geld had NN1 eruit gehaald. De jongens waren allemaal richting Amsterdam Noord gegaan.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023189694-11, opgemaakt op 7 september 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 5] , voor zover inhoudende (p. 31-47):
NN1 blijkt te zijn [medeverdachte] .
NN2 blijkt te zijn [verdachte] .
Camera: 015 Veerpont Buiksloterweg
Datum en tijdstip: 22 augustus 2023 te 04:57:14 uur
Screenshot 4,5 en 6: Op de camerabeelden is te zien dat te 04:57:40 uur [medeverdachte] , [verdachte] , NN3, NN4 en NN5 de pont af lopen (screenshot 5) en in de abri naast de pont gaan zitten.
Datum en tijdstip: 22 augustus 2023 te 04:57:58 uur
Screenshot 7 en 8: Op de camerabeelden is te zien dat de groep de constant om zich heen kijkt en richting passanten kijkt.
Datum en tijdstip: 22 augustus 2023 te 05:01:04 uur
Screenshot 9: Op de beelden is te zien dat [medeverdachte] als eerste zijn capuchon op zet. Vervolgens is te zien dat [verdachte] op staat en met [medeverdachte] vooruit loopt, richting de onderkant van het beeld. Tijdens het lopen, kijkt [verdachte] om richting de groep. Vervolgens staat de rest van de groep op en loopt achter [medeverdachte] en [verdachte] aan. [verdachte] zet vervolgens zijn capuchon op (screenshot 10).
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2023189694-10, opgemaakt op 7 september 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 6] , voor zover inhoudende (p. 27-30):
Datum en tijd: 22-08-2023 05:02:44 uur
Op het begintijdstip zie ik rechtsboven op de camera een vijftal verdachten in beeld komen rennen. Ik zie dat de verdachten de weg oversteken en richting de Tolhuis gelegen op de Buiksloterweg lopen. Hierna zie ik dat alle vijf verdachten goed in beeld komen. Ik hoor dat zij aan elkaar vragen wie wat heeft buit gemaakt.
- [verdachte] , zegt tijdens het rennen en tevens grijpt hij ook met zijn rechterhand naar zijn broekzak. "he, ik heb d'r Phona" (ik heb haar telefoon)
- NN5, zegt hierna: "Ik heb niks".
- NN3 zegt tegen NN5: "Helemaal wel". Ik zie dat NN3 zijn rechterhand geopend naar NN5 reikt.
- NN5 zegt: "Ik heb niks, alleen die banku broer, die banku is voor mij" (banku is straattaal voor 50,- euro).
- NN3 zegt hierna tegen [medeverdachte] : "hoeveel banku's (50,-) heb jij?”
- [medeverdachte] reageert hierop teleurgesteld: "5 euro man”.
4.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 30 november 2023, met nummer PL1300-2023193624-47, in de wettelijke vorm opgemaakt op 14 december 2023 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 6] en [naam 7] , voor zover inhoudende (p. 68-77):
We zagen op 22 augustus rond 05.00 uur in de ochtend staan aan de overkant van het CS aan de Buiksloterweg bij het pontje een vrouw bij het fietsenrek wachten. [medeverdachte] kwam op het idee om iemand te gaan beroven. [medeverdachte] zei: “kijk die vrouw daar en er is niemand”. Hij zei: “Die boot is net vertrokken”. Er werd onderling wat gewisseld qua monden. En toen zei [medeverdachte] : “ Waka, (= loop/lopen) we beroven d’r”. Hij zei eigenlijk: “Kom nou kom nou”. En toen wilden hun het eigenlijk. Ik wel ben er in meegegaan. Ik ben gewoon meegelopen en ik stond best dichtbij toen het gebeurde. Dus toen die vrouw beroofd. Of hij of [medeverdachte] , 1 van de 2 die hield haar fiets vast en zei: “Geef je tas, geef je tas”. Toen had iemand haar tas gepakt. En toen heeft deze jongen hier (wijst [naam 8] aan) de tas afgepakt en toen heeft ie d'r portemonnee gepakt en het geld eruit gehaald en toen zijn we weggelopen. Toen heeft hij een aantal briefjes van 50 eruit getrokken en toen zijn we weggelopen. [medeverdachte] stond bij die fiets met die vrouw, die was met die vrouw bezig.

5.De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 10 juli 2024:

Ik heb 100 euro uit haar portemonnee gepakt. Er zat meer in, maar ik weet niet hoeveel meer. De rest hebben zij gepakt. Hij pakte portemonnee en haalde geld eruit, ik pakte met mijn hand 2 briefjes van 50.
4.3.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het medeplegen van diefstal met geweld van het geld, de sleutelbos, de kaarthouder met pasjes en de fiets van [naam benadeelde partij 2] op 25 augustus 2023. Voor het wegnemen van de telefoon geldt dat dit als medeplegen van afpersing moet worden gekwalificeerd.
[verdachte] heeft het ten laste gelegde bekend en zijn raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht op grond van de onderstaande bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld van [naam benadeelde partij 2] op 25 augustus 2023 te Amsterdam.
Op grond van de na te noemen bewijsmiddelen concludeert de rechtbank, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, dat de telefoon van [naam benadeelde partij 2] eveneens is weggenomen. Weliswaar is op de camerabeelden te zien dat aangeefster iets van haar schouder haalt en aan [medeverdachte] geeft, maar nu met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat dit de telefoon van aangeefster betreft, zal de rechtbank de verklaring van de aangeefster op dit punt volgen, namelijk dat [medeverdachte] de telefoon uit haar handen greep. Dit brengt mee dat de rechtbank [verdachte] vrij spreekt van de onder feit 3 ten laste gelegde afpersing.
4.3.1.
Gebruikte bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [naam benadeelde partij 2] van 25 augustus 2023, met nummer PL1300-2023192983-2, opgemaakt op 25 augustus 2023 in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 9] , voor zover inhoudende (p. ZD02 02 0001-0002):
plaats delict: [adres 1] Amsterdam
Ik ben op 25-08-2023 omstreeks 23:10 uur achtervolgd door twee jongens. Ik fietste rond 23:10 tot 23:15 uur, over de Papaverweg in Amsterdam. Ik fietste in de richting van de Theo Fransmanbrug. Ik zat op mijn fiets en passeerde twee jongens die midden op het fietspad stil stonden. Ik zag een van de jongens een beweging in mijn richting maakte. Ik zag dat hij een stap zetten in mijn richting. Ik keek om en zag dat de twee jongens mij volgden. Ik kan de jongens als volgt omschrijven:
Signalement NN1: 16 Jaar, Small mager postuur, Pet met iets oranje kleurig, had iets in zijn hand.
Signalement NN2: 18 jaar, Grijze vest, Capuchon dragend.
Ik ben van mijn fietsgesprongen en richting de Theo Fransmanbrug gerend. Ik zag dat NN1 naast mij rende. Hier schrok ik zo erg van dat ik handen in de lucht stak en stopte met rennen. Ik zag dat hij een voorwerp in zijn linkerhand had. NN1 riep naar mij "Give me your money, Give me your money". Ik antwoorde hier op dat mijn geld in mijn tas zat. Ik hoorde NN1 hierop zeggen dat ik mijn telefoon moest geven. NN1 greep mijn telefoon (Iphone SE) uit mijn handen. Ik zag dat hij naar mijn telefoon keek en deze vervolgens hard op de grond voor mij neer gooide. Ik zag ondertussen dat NN2 mijn fiets met tas gepakt had. Ik zag dat NN2 weg ging over de Papaverweg in de richting van de Ridderspoorweg. Ik zag dat NNl achter NN2 aan rende en bij hem achterop sprong.
In mijn gestolen tas zat het volgende:
Kaarthouder zwart met inhoud:
ABN AMRO pas.
Creditkaart.
Zorgpas.
ID-kaart.
Portemonnee.
2x 20 euro.
Divers munt geld van ongeveer 5 euro.
Sleutelbos met huissleutel en tag.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende beschrijving camerabeelden, met nummer 2023192983, opgemaakt op 29 augustus 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 10] , voor zover inhoudende (p. ZD02 05 0014-16):
Dit betreffen camerabeelden van Waternet gelegen op de [adres 2] en CCTR Camera's 1126, 1127 en 1128. De beelden van de camera 1127 van CCTR zijn gevorderd van 25 augustus 2023 te 22.29.59 uur tot 25 augustus te 25 augustus 2023 te 23.29.59 uur.
NN1: man, grijze trui met capuchon, grijze broek, zwarte schoudertas, zwarte sneakers met witte zool.
NN2: man, oranje trui met capuchon, donkerkleurige jas, groene broek met oranjestreep langs de zijkant, donkerkleurige schoenen, voorwerp in linkerhand.
Ik zag dat het slachtoffer NN1 en NN2 wilde passeren op het fietspad van de Papaverweg. Ik zag dat NN2 een aanloop van ongeveer twee meter nam en het slachtoffer op de fiets een duw gaf. Ik zag het slachtoffer met haar fiets, door de duw van NN2, in het gras terecht kwam. Ik zag dat NN2 zijn pas versnelde in de richting het slachtoffer die hij net geduwd had. Ik zag het slachtoffer, enkele seconden later, aan de linkerkant het beeld van de camera weer kwam inrennen. Ik zag dat het slachtoffer rende richting de Theo Fransmanbrug. Ik zag dat NN1 naast het slachtoffer rende over het fietspad richting de Theo Fransmanbrug. Ik zag dat het slachtoffer zich omdraaide en probeerde terug te rennen naar haar fiets waar zij van afgeduwd was door NN2. Ik zag dat NN2 vanaf de plek waar hij het slachtoffer van haar fiets duwde achter het slachtoffer aanrende. Ik zag dat NN1 en NN2 het slachtoffer insloten op de oprit van het Waternet. Ik zag dat het slachtoffer stopte met rennen. Ik zag dat NN1 naar het slachtoffer toe rende vanaf het fietspad. Ik zag dat NN2 iets in zijn rechterhand hield. Ik zag dat hij het voorwerp in zijn rechterhand wees in de richting van het slachtoffer. Ik zag dat het slachtoffer haar beiden handen in de lucht hield. Ik zag dat NN1 en NN2 op het slachtoffer afkwamen terwijl zij haar handen in de lucht hield. Ik zag dat NN1 voor het slachtoffer stond. Ik zag dat NN1 in de richting rende van de fiets van het slachtoffer. Ik zag dat NN2 nog voor het slachtoffer stond. Ik zag dat NN1 aan de linkerkant van het camerabeeld het beeld uitliep richting de Boterbloemstraat en de fiets van het slachtoffer. Ik zag dat NN2 met kracht een voorwerp, wat hij in zijn rechterhand hield, kapot gooide op de oprit van de Waterweg. Ik zag dat NN2 vervolgens aan de linkerkant van het camerabeeld het beeld uitrende. Ik zag dat het slachtoffer NN1 en NN2 nakeek in de richting van de Boterbloemstraat. Ik zag dat het tijdstip op de camerabeelden 23.11.45 uur was.
Ik zag dat NN1 en NN2 aan de rechterkant het beeld van de camera in kwamen fietsen. Ik zag dat NN1 aan het fietsen was en NN2 achterop zat. Ik zag dat er een tas met de handvaten om het stuur hing van de fiets waar NN1 en NN2 op zaten (zie screenshot 7).
3.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 11 september 2023, met nummer 2023193624, documentcode 18456768, opgemaakt op 20 september 2023 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 11] , voor zover inhoudende (p. PD03 0059-63):
A: Ja, oké. Ik ben het. Er was niks afgesproken. [medeverdachte] wou het constant doen omdat hij geld nodig had. Ik heb uiteindelijk gezegd, ja prima, gaan we. Ze kwam gewoon langs en hij rende er gewoon op af. Hij rende en zei: “kom, kom”. We waren op een fietspad. Wij kwamen daar en hij had haar een soort van duw gegeven. Toen viel zij van de fiets. Toen is zij opgestaan en probeerde zij weg te rennen. Toen is hij met haar gaan praten of heeft hij iets gedaan. Hij ging gewoon heel intimiderend staan.

4.De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 10 juli 2024:

Ik had een mes in mijn hand. Een Italiaanse stiletto. Het is een mes waarbij je op een knopje klikt en dan openklapt, ongeveer even groot als een broodmes. Ik heb het mes gepakt toen ik haar ging insluiten.
Ik ben naar de fiets gelopen. Tas zat nog aan het stuur en die heb ik aan stuur gelaten. Toen zijn we weg gefietst.
4.4.
Ten aanzien van het in zaak A onder 4 en 5 ten laste gelegde:
[verdachte] heeft het ten laste gelegde bekend en zijn raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank acht, met de officier van justitie, bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld van een telefoon en fiets van [naam benadeelde partij 1] op 25 augustus 2023 in Amsterdam.
Daarnaast acht de rechtbank, met de officier van justitie, bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing van een tas en sleutels van [naam benadeelde partij 1] op 25 augustus 2023 in Amsterdam.
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
4.4.1.
Gebruikte bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [naam benadeelde partij 1] van 26 augustus 2023, met nummer PL1300-2023193672-2, opgemaakt op 27 augustus 2023 in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 12] , voor zover inhoudende (p. ZD02 05 0060-62):
Op zaterdag 26 augustus omstreeks 00:40 uur, fietste ik op de Theo Fransmanbrug te
Amsterdam. Ik fietste op de Buiksloterweg richting het NDSM terrein. Ik hoorde ineens voetstappen achter mij, snel, dichterbij komen. Ik hoorde dat er meerdere personen aan kwamen rennen. Ik keek over mijn linkerschouder achterom en ik zag twee jongens met vaart mijn richting oprennen. Ik voelde een harde duw op mijn rug. Ik viel daardoor op de grond. Ik stond op en zag toen twee jongens voor mij staan.
NN1: jong, ongeveer 18 jaar, iets langer dan 1,73 meter lang, witte huidskleur, donkere hoodie, ik denk grijskleurig. Capuchon over zijn hoofd en ik zag een rand onder de capuchon die deed mij denken aan een beanie of pet.
NN2: jong, ongeveer 18 jaar, iets later dan 1,73 meter land, witte huidskleur, donkere hoodie met capuchon over zijn hoofd.
NN1, die links voor mij stond, greep toen mijn telefoon uit mijn hand en gooide mijn
telefoon over de rand van de brug, in het water. Ik zag op dat moment dat NN2 een mes in zijn handen had. Ik zag dat hij een groot mes vasthield en deze op buikhoogte met twee handen vast hield. Hij had het mes op mij gericht. Ik hoorde NN1 en NN2 een aantal keer zeggen, "geef je tas, geef alles wat je hebt." Ik deed mijn tas af en gaf deze aan NN2. Mijn sleutels zaten in mijn tas. Ik hoorde hierop NNl en NN2 nogmaals zeggen dat ik alles moest geven wat ik had. Ik denk dat NN1 toen mijn fiets van de grond pakte. Ik zag toen dat NNl en NN2 met mijn fiets, over de brug, richting de Buiksloterweg liepen.
2.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende bevindingen camerabeelden straatroof 26/08/2023, met documentcode 18394932, opgemaakt op 4 september 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 13] , voor zover inhoudende (p. ZD02 05 0065-0069):
NN1: man, grijze trui met capuchon, grijze broek, zwarte schoudertas, zwarte sneakers met witte zool.
NN2: man, oranje capuchon, donkerkleurige jas, groene broek met oranje streep langs de zijkant, donkerkleurige schoenen.
Ik, verbalisant, zag dat omstreeks 00.34 uur, NN1 en NN2 liepen in de richting van Theo
Fransmanbrug. Ik, verbalisant, zag dat om 00.39 uur, het slachtoffer fietste in de richting van Theo Fransmanbrug. Ik, verbalisant, zag dat omstreeks 00.41 uur, NN2 linksboven in beeld kwam en in zijn linkerhand een zwart schoudertasje van hield. Uit de aangifte bleek dat het slachtoffer beroofd was van een zwart schoudertasje, vermoedelijk dat het om hetzelfde tasje gaat.
3.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 11 september 2023, met nummer 2023193624, documentcode 18456768, opgemaakt op 20 september 2023 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 11] , voor zover inhoudende (p. PD03 0064):
De tweede straatroof is hetzelfde gegaan. Hij zei tegen mij: “kom we doen het nog een keer op dezelfde plek”. Toen was er ook een vrouw op de fiets.
4.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 12 september 2023, met nummer 2023193624, documentcode 18428803, opgemaakt op 20 september 2023 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 11] , voor zover inhoudende (p. PD03 0108):
Die vrouw lag daar en [medeverdachte] zegt tas geven, tas geven, tas geven. Dus hij pakt die tas en hij begint gewoon uit het niets fucking hard weg te rennen.

5.De verklaring van [verdachte] , afgelegd ter terechtzitting van 10 juli 2024:

[medeverdachte] wilde meer geld. Hij zag weer iemand fietsen. Ik ben erop afgerend en ik heb een mes uit mijn tas gehaald en opengeklapt. Hij zei toen ‘spullen geven’. Hij heeft toen iets met de telefoon gedaan. [medeverdachte] had in haar tas gekeken.
4.5.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
4.5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tot bewezenverklaring van het medeplegen van de doodslag van [naam 1] gerekwireerd.
4.5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde openlijke geweldpleging heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat [verdachte] slechts één steen in de richting van het slachtoffer heeft gegooid. Daarmee is geen sprake van medeplegen of medeplichtigheid aan de dood van slachtoffer [naam 1] . Het handelen van [verdachte] is immers naar de uiterlijke verschijningsvorm niet gericht geweest op het overlijden van het slachtoffer en ook heeft [verdachte] de aanmerkelijke kans op dit gevolg niet daadwerkelijk aanvaard.
4.5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op 27 augustus 2023 om 03:03 uur ontving het Operationeel Centrum van de Eenheid Amsterdam een melding van getuigen [naam 14] en [naam 15] dat op het [adres 3] te Amsterdam een man in een plas bloed lag met een steen op zijn hoofd. De politie is om 03:08 uur ter plaatse gekomen en trof het slachtoffer aan op zijn buik. Op het hoofd van het slachtoffer lag een stoeptegel en bij zijn voeten lagen nog twee stenen. De agenten hoorden bij het slachtoffer een snurkende ademhaling. De stoeptegel, later bleek van ruim 17 kilo, is van het hoofd van het slachtoffer gehaald waarna hij een minuut later stopte met ademhalen. Het slachtoffer is ter plaatse gereanimeerd en is vervolgens met een hartslag en ademhaling door de ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Om 04:31 uur arriveerde het slachtoffer in het ziekenhuis en werd bij hem uitgebreid aangezichts- en schedelhersenletsel geconstateerd. Het slachtoffer is hierna van 04:59 uur tot 07:07 uur geopereerd. Op 1 september 2023 om 18:05 uur overleed het slachtoffer in het ziekenhuis. Vlak na zijn overlijden heeft een schouw van het lichaam plaatsgevonden. De forensisch arts concludeerde bij de schouw dat de oorzaak van het overlijden het gevolg was van fors schedelhersenletsel. De arts was niet overtuigd van een natuurlijk overlijden op 1 september 2023. Hierna heeft forensisch pathologisch onderzoek plaatsgevonden.
Doodsoorzaak
In het rapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het forensisch pathologisch onderzoek wordt geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer volledig wordt verklaard door (verwikkelingen van) traumatisch schedelhersenletsel als gevolg van (hevige) stomp botsende en/of samendrukkende krachtinwerking(en) aan het hoofd.
Er kan volgens de forensisch arts geen zeker onderscheid gemaakt worden tussen een accidentele of niet-accidentele oorzaak van de individuele letsels. Het gehele letselbeeld aan het hoofd kan echter niet worden verklaard door een simpele/enkelvoudige val uit staande positie. Het totale letselbeeld zou onder andere kunnen zijn ontstaan door (herhaalde) impact met een voorwerp (zoals bijvoorbeeld slaan met of gooien van een zwaar voorwerp) tegen het hoofd of het pletten van het hoofd tussen twee voorwerpen en/of oppervlakten (zoals bijvoorbeeld het pletten van het hoofd tussen een zware tegel en de grond), al dan niet in combinatie met letsel door een val op het hoofd.
Hoewel uit het rapport niet kan worden afgeleid welke (combinatie van) geweldshandeling(en) exact tot het overlijden van het slachtoffer heeft (hebben) geleid, is de rechtbank van oordeel dat het toegepaste geweld, waaronder het gooien van de stoeptegel op het hoofd, zoals hieronder zal worden besproken, het hierboven genoemde totale letselbeeld van [naam 1] kan verklaren. Anders dan de raadsvrouw stelt, kan naar het oordeel van de rechtbank op basis van de bevindingen in het rapport niet worden vastgesteld dat het laten vallen van de stoeptegel op het hoofd de doodsoorzaak is geweest. Het rapport sluit immers niet uit dat een combinatie van geweldshandelingen tot het overlijden van het slachtoffer heeft geleid. Dat het [medeverdachte] en [verdachte] zijn geweest die de geweldshandelingen die tot de dood van het slachtoffer hebben geleid, hebben gepleegd, staat voor de rechtbank vast nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat zij kort voor het aantreffen van het slachtoffer stenen tegen of in de richting van het slachtoffer hebben gegooid.
De geweldshandelingen
Vast staat, dat het slachtoffer om 01:51 uur arriveerde met de pont op de NDSM-werf. Om 02:29 uur zijn verdachten [verdachte] en [medeverdachte] van de pont gegaan. Om 02:36 uur worden zij op het NDSM-plein ter hoogte van [adres 4] gezien. [medeverdachte] en [verdachte] hebben beiden verklaard dat zij in confrontatie kwamen met het slachtoffer. Vanaf dit punt lopen de verklaringen van [verdachte] en [medeverdachte] over het geweld richting het slachtoffer, uiteen. De rechtbank heeft in ieder geval het volgende over het geweld kunnen vaststellen, waarbij de volgorde waarin de geweldshandelingen hebben plaatsgevonden onduidelijk is gebleven.
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij en [verdachte] een steen op de grond zagen liggen en dat zij deze hebben gepakt. [medeverdachte] heeft verklaard dat hij meerdere stenen tegen het slachtoffer heeft gegooid en het slachtoffer ook met een steen op het hoofd heeft geslagen. Ook [verdachte] heeft een steen gegooid naar het slachtoffer volgens [medeverdachte] , hetgeen ook door [verdachte] is verklaard. [verdachte] heeft daarbij echter verklaard dat de bewuste steen het slachtoffer niet heeft geraakt, maar dat hij deze steen voor het slachtoffer op de grond heeft laten vallen. [medeverdachte] heeft verder verklaard dat hij niet heeft gezien waar de steen van [verdachte] terecht is gekomen want hij was de grote stoeptegel aan het pakken. Toen [medeverdachte] terugkwam lag het slachtoffer op de grond. [medeverdachte] heeft vervolgens de grote steen op het hoofd van het slachtoffer laten vallen.
De verklaring van [medeverdachte] vindt steun in het DNA onderzoek van de stenen. Op de randen van de grote steen zit het DNA van [medeverdachte] en het slachtoffer. Op drie kleinere stenen wordt eveneens DNA van [medeverdachte] en van het slachtoffer aangetroffen. Er is daarnaast een steen aangetroffen met het DNA van [verdachte] en van het slachtoffer. De rechtbank vindt de verklaring van [medeverdachte] temeer betrouwbaar op dit punt, nu [medeverdachte] een verklaring over de stenen heeft afgelegd voordat het DNA onderzoek gereed was. Ook de verklaring van [medeverdachte] over de liggende positie van het slachtoffer toen [medeverdachte] de grote steen op zijn hoofd liet vallen, sluit naar het oordeel van de rechtbank aan bij de manier waarop het slachtoffer is aangetroffen.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte] een stoeptegel op het hoofd van het slachtoffer heeft laten vallen, meermalen stenen op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gegooid en met een steen op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Ook stelt de rechtbank vast dat [verdachte] tijdens de geweldshandelingen van [medeverdachte] een steen in de richting van het slachtoffer heeft gegooid. In het licht van de hierna te noemen bewijsmiddelen schuift de rechtbank de verklaring van [verdachte] , dat alleen de stoeptegel van [medeverdachte] het slachtoffer heeft geraakt, als onaannemelijk terzijde.
Anders dan de officier van justitie en met de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de steen die [verdachte] richting het slachtoffer heeft gegooid, het slachtoffer daadwerkelijk heeft geraakt. Hoewel op een steen (steen 5) die dichtbij het slachtoffer is aangetroffen (en later aan de overkant van de plaats delict is gevonden omdat [verdachte] deze daar een dag na het voorval had neergegooid) een DNA mengprofiel met zowel het DNA van [verdachte] als het DNA van het slachtoffer is aangetroffen, valt niet uit te sluiten dat het DNA van het slachtoffer via secundaire overdracht op de steen terecht is gekomen. Daarnaast geldt dat, ook al zou kunnen worden vastgesteld dat de steen die [verdachte] heeft gegooid het slachtoffer wel heeft geraakt, niet kan worden uitgesloten dat het slachtoffer op een andere wijze dan door de steen van [verdachte] op de grond terecht is gekomen.
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor het schoppen en slaan van het slachtoffer zonder stenen, ziet de rechtbank voor dit punt van de tenlastelegging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Van dit deel van de tenlastelegging zal de rechtbank [verdachte] vrijspreken.
Medeplegen
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Het accent ligt op de samenwerking, minder op wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank is van oordeel dat uit de hiervoor weergegeven vaststelling van de feiten en omstandigheden volgt dat [medeverdachte] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het geweld tegen het slachtoffer. De bijdrage van [verdachte] is van voldoende gewicht geweest om hem als medepleger verantwoordelijk te houden voor het gepleegde geweld. De rechtbank overweegt hiertoe dat [medeverdachte] en [verdachte] samen waren toen zij in confrontatie kwamen met het slachtoffer. [verdachte] en [medeverdachte] hebben verklaard dat [verdachte] aan [medeverdachte] heeft aangegeven dat hij weg wilde, maar [verdachte] is vervolgens tijdens het gehele incident bij [medeverdachte] en bij het slachtoffer gebleven. [verdachte] heeft daarmee voor een getalsmatig overwicht gezorgd. Beiden hebben een steen gepakt en deze naar het slachtoffer gegooid. Het feit dat de steen van [verdachte] het slachtoffer mogelijk niet heeft geraakt, doet niet af aan de omstandigheid dat hij een steen pakte en in de richting van het slachtoffer gooide, terwijl het slachtoffer werd belaagd door [medeverdachte] en zich al in een zeer kwetsbare positie bevond. Met het gooien van de steen heeft [verdachte] zich aangesloten bij de geweldshandelingen en zich niet gedistantieerd. Toen [medeverdachte] de grote steen haalde, bleef [verdachte] bij het slachtoffer staan. Op dat moment lag het slachtoffer al weerloos op de grond. Op het moment dat [medeverdachte] met de grote stoeptegel aan kwam lopen en deze vervolgens boven het hoofd van het slachtoffer hield, greep [verdachte] niet in, hij keek weg, naar eigen zeggen, om het niet te hoeven zien, maar distantieerde zich niet. [verdachte] was zodoende bij alle geweldshandelingen aanwezig en heeft daar ook (weliswaar in mindere mate dan [medeverdachte] ) aan bijgedragen. Samen hebben zij ondanks hun minderjarigheid overwicht kunnen bieden aan het volwassen slachtoffer. Na het laten vallen van de stoeptegel zijn [medeverdachte] en [verdachte] samen weggerend en de volgende dag zijn zij samen teruggegaan naar de plaats delict om de stenen te verstoppen, zodat deze niet als bewijs konden dienen.
Opzet
Uit het dossier kan de rechtbank niet afleiden dat [verdachte] vol opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad. De rechtbank gaat hieronder in op het voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een vitaal en kwetsbaar deel van het lichaam is. Zoals hierboven is beschreven is niet duidelijk welke geweldshandeling dan wel een combinatie van geweldshandelingen heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval met het laten vallen van een stoeptegel van ruim zeventien kilo op het hoofd van het slachtoffer, dat weerloos op de grond ligt en zich niet meer kan verweren, de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft bestaan.
De vraag die aan de rechtbank voor ligt is of [verdachte] met zijn handelen deze aanmerkelijke kans op de dood van [naam 1] bewust heeft aanvaard. In dat verband overweegt de rechtbank dat [verdachte] aanwezig was en dat voor hem duidelijk was dat er reeds geweldshandelingen hadden plaatsgevonden richting het slachtoffer op het moment dat [medeverdachte] de stoeptegel op het hoofd van het slachtoffer, dat op dat moment op de grond lag, heeft laten vallen. Op het moment dat [medeverdachte] met de stoeptegel aan kwam lopen heeft [verdachte] niet ingegrepen, dit terwijl hij op zitting heeft verklaard dat hij zag dat [medeverdachte] met de steen ging gooien. Op het moment van het laten vallen van de stoeptegel heeft [verdachte] zijn hoofd afgewend omdat hij het niet wilde zien. [verdachte] heeft op de zitting verklaard dat hij weet wat [medeverdachte] kan doen als hij boos en geïrriteerd is. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het voor [verdachte] voldoende duidelijk was dat [medeverdachte] de stoeptegel op het hoofd van het slachtoffer zou laten vallen. Door ook een steen te gooien, waardoor het slachtoffer weerlozer werd, en door te blijven staan en niet in te grijpen, heeft [verdachte] het risico op dodelijk letsel, en daarmee het intreden van de dood, van het slachtoffer op de koop toegenomen. Van aanwijzingen voor contra-indicaties is niet gebleken. Er was dus sprake van voorwaardelijk opzet van [verdachte] op de dood van het slachtoffer.
Conclusie
De rechtbank acht, gelet op het hiervoor overwogene, anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie, wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van doodslag.
4.5.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1300-2023193624-2, opgemaakt op 27 augustus 2023, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 12] en [naam 16] , voor zover inhoudende (p. ZD01 05 0001):
Op zondag 27 augustus 2023 omstreeks 03:04 uur, kregen wij, verbalisanten [naam 16] en [naam 12]
, de portofonische melding om te gaan naar het [adres 3] . Daar zou een man
niet bij bewustzijn zijn. De man zou in een plas bloed liggen en er zou een steen op
zijn hoofd liggen. De man zou wel ademhaling hebben. Wij zijn ten spoedigste ter
plaatse gegaan. Omstreeks 03:08 uur, kwamen wij, verbalisanten [naam 16] en [naam 12] , ter plaatse op het [adres 3] . Aldaar zagen wij een man op zijn buik liggen. Wij zagen dat er een stoeptegel op het hoofd van de man lag. Verder zagen wij dat er achter de voeten van de man 2 bakstenen lagen. Wij hoorden dat het slachtoffer een snurkende ademhaling had.
Ik, verbalisant [naam 16] , sprak met voor mij twee (2) onbekende mensen op het plaatse
delict. Deze mensen bleken later de getuigen/ melders te zijn [naam 15] en
[naam 14] .
2.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL1300-2023193624-4, opgemaakt op 27 augustus 2023, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 17] en [naam 18] , voor zover inhoudende (p. ZD01 05 0003-4):
Ik zag dat er op zijn achterhoofd een grote steen lag van ongeveer 30 centimeter in de lengte en breedte. Ik heb deze steen van het hoofd van de man getild. Ik zag dat de man een capuchon op had. Ik heb de capuchon van zijn hoofd afgehaald. Ik zag dat er een grote plas bloed om het hoofd van de man heen lag. Ik hoorde een soort rochelende ademhaling. Ik
voelde op de rug van de man en voelde dat de man ademde.
Reanimatie
Wij hoorden dat de ademhaling van de man stopte. Dit was enkele minuten nadat wij ter plaatse waren gekomen. Na enkele minuten gereanimeerd te hebben had de man weer een
ademhaling en een hartslag. De arts is samen met de man meegegaan in de ambulance naar het Amsterdam UMC.
3.
Een geschrift, zijnde een schouwverslag van het samenwerkingsverband forensische geneeskunde Noordwest Nederland van 1 september 2023, opgemaakt door dr. K. van den Hondel, forensisch arts, voor zover inhoudende (p. ZD01 08 01 0025-27):
Datum/tijd schouw 01-09-2023 19:00
Overledene kwam op 27-08-2023 om 4:31 op de OK aan. De operatie startte om 4:59 en duurde tot 7:07. Na reanimatie wordt er in het ziekenhuis uitgebreid aangezicht- en schedelhersenletsel geconstateerd. Het overlijden treedt ondanks uitgebreid medisch handelen in als gevolg van het schedelhersenletsel. Oorzaak van overlijden is het gevolg vanwege fors schedelhersenletsel. Het aantreffen van het uitgebreide aangezichts- en schedelhersenletsel is waarschijnlijker onder de hypothese toedracht dan accidenteel.
4.
Een geschrift, zijnde een verslag van forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 23 november 2023 door drs. I.H.R. Hundscheid, voor zover inhoudende (p. ZD 01 08 03 0047-49):
Letselbeeld
Op basis van de forensisch pathologische bevindingen kan geen zeker onderscheid
gemaakt worden tussen een accidentele of niet-accidentele oorzaak van de
individuele letsels.
Het gehele letselbeeld aan het hoofd kan echter niet worden verklaard door een simpele/enkelvoudige val uit staande positie. Het totale letselbeeld zou onder andere (maar niet uitsluitend) kunnen zijn ontstaan door (herhaalde) impact met een voorwerp (zoals bijvoorbeeld slaan met of gooien van een zwaar voorwerp tegen het hoofd) of het pletten van het hoofd tussen twee voorwerpen en/of oppervlakten (zoals bijvoorbeeld het pletten van het hoofd tussen een zware tegel en de grond, zie verkregen informatie), al dan niet in combinatie met letsel door een val op het hoofd.
5.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 14] , met nummer 2023193624, documentcode 18369544, opgemaakt op 27 augustus 2023, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 19] , voor zover inhoudende (p. ZD01 03 0015):
Vannacht 27 augustus 2023 was ik samen met mijn vriendin [naam 15] uit geweest op
[adres 5] te Amsterdam. We gingen omstreeks 02:55 uur weer naar buiten.
Ik hoorde opeens een zwaar ‘baksteen’ geluid: het geluid van een zware baksteen die over een andere baksteen schuift of werd gegooid. Ik hoorde daarna direct gelach/rumoer van iemand van diezelfde plek. Ik keek direct op en zag vanaf de plek waar het geluid vandaan was gekomen opeens twee jongens wegrennen mijn richting op. Ik zag dat ze vervolgens een klein stukje verder achter een van de voertuigen die daar geparkeerd stonden gingen staan. Verder zag ik daar niemand, het viel mij dus op. Ik hield die jongens gelijk in de gaten. Vervolgens fietsen ik en [naam 15] om het dranghek en kwamen wij langs de plek waar ik dat geluid vandaan had horen komen en waar die jongens vandaan waren gerend. Ik zag vervolgens twee uitstekende benen op de grond liggen en toen direct dat er een man op zijn buik op de grond lag. Ik zag toen ook dat er op zijn hoofd een grote stenen stoeptegel lag. Ik heb direct foto's gemaakt van hoe we de man aantroffen, er was toen nog niets verplaatst.
6.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 15] , met nummer 2023193624, documentcode 18369548, opgemaakt op 27 augustus 2023, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 20] , voor zover inhoudende (p. ZD01 03 0021):
Ik was samen met mijn vriend [naam 14] op een feestje geweest op het [adres 6] in Amsterdam. Rond ongeveer 02.55 uur stonden wij buiten. Na ongeveer twintig meter zagen wij die twee jongens aan de linkerzijde van de weg staan ter hoogte van een betonblok. Toen zag ik dat achter dit blok twee benen uitstaken over de grond. Ik zag dat hij op zijn buik lag en dat zijn hoofd in de richting van het pand lag. Ik zag dat hij op zijn achterhoofd en nek een stoeptegel had liggen.
7.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende camerabeelden totaal, met nummer 2023193624, documentcode 18411141, opgemaakt op 13 september 2023 in de wettelijke vorm, door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [nummer 1] , voor zover inhoudende (ZD01 05 0064-68):
De pont meert om 01:51 uur aan in Amsterdam Noord. Op het moment dat de pont is
aangemeerd loopt [naam 1] over de NDSM-kade linksaf.
Op 27 augustus 2023 te 02:13 uur lopen [verdachte] en [medeverdachte] pont 66 op, gaand in de
richting van Amsterdam Noord en verlaten de pont om 02:29 uur. Op 27 augustus 2023 te 02:36 uur komen [verdachte] en [medeverdachte] aanlopen en om 02:38 uur in beeld bij [adres 4] .
8.
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, met nummer PL1300-2023193624-10, opgemaakt op 5 september 2023, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 21] en [naam 22] , voor zover inhoudende (p. ZD01 08 01-3):
Op de locatie waar het SO (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer) met zijn hoofd had gelegen zagen wij een viertal stenen. De stenen werden door ons genummerd van #l t/m #4. Steen #l betrof de steen welke aangetroffen werd op het hoofd van het slachtoffer. Deze steen hebben wij veiliggesteld en voorzien van SIN: AAQL9185NL . De steen werd door ons gewogen en woog 17.08 kg.
Steen #2: SIN AAQX7984NL
Steen #3 en #4: SIN: AAQX7986NL .
9.
Een proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, met nummer PL1300-2023193624-44, opgemaakt op 6 november 2023, in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 23] en [naam 24] , voor zover inhoudende (p. ZD08 01 0046):
Aan de overzijde van de straat zagen wij drie stenen op straat liggen. Wij zagen dat deze
bij elkaar, onder een evenementenhek lagen. Wij zagen dat twee van de drie stenen overeen kwamen met de stenen die ons eerder op foto’s werden getoond. Wij zagen namelijk dat de specifieke vormen en de verfspatten op de stenen identiek waren.
Steen #5 - Klinker vanaf openbare weg aan overkant van de straat - SIN AAMB8687NL ;
Steen #6 - Klinker vanaf openbare weg aan overkant van de straat - SIN AAMB8686NL .
10.
Een geschrift, zijnde een rapport van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 december 2023, opgemaakt door ing. Van Marion , voor zover inhoudende (p. ZD01 08 03 0032-33):
Bemonstering AAOX7986NL#Q1 (randen van de grote steen). Uit de berekeningen volgt dat het DNA-mengprofiel het beste wordt verklaard wanneer de bemonstering DNA bevat
van slachtoffer [naam 1] en verdachte [medeverdachte] gezamenlijk (hypothese 1).
DNA-mengprofiel AAQX7986NL#01 is ten minste 93 miljoen keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer één van de andere hypothesen waar is.
Bemonstering AAMB8686NL#01 (randen van de steen). Uit de berekeningen volgt dat het DNA-mengprofiel het beste wordt verklaard wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [naam 1] en verdachte [medeverdachte] gezamenlijk (hypothese 1).
DNA-mengprofiel AAMB8686NL#01 is ten minste 1,6 miljoen keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer één van de andere hypothesen waar is.
Bemonstering AAMB8687NL#r01 (randen van de steen). Uit de berekeningen volgt dat het DNA-mengprofiel het beste wordt verklaard wanneer de bemonstering DNA bevat van slachtoffer [naam 1] en verdachte [verdachte] gezamenlijk (hypothese 1).
DNA-mengprofiel AAMB8687NL#01 is ten minste 43 miljoen keer waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer één van de andere hypothesen waar is.
DNA-mengprofiel AAQX7984NL#01 is ongeveer 470 duizend keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [medeverdachte] en een willekeurige onbekende persoon, dan wanneer het DNA afkomstig is van twee willekeurige onbekende personen.
11.
Een geschrift, zijnde een rapport van onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut van 13 september 2023, opgemaakt door ing. Van Marion , voor zover inhoudende (p. ZD01 08 03 0022):
Het DNA-profiel van verdachte [medeverdachte] komt overeen met het DNA-profiel van onbekende man [naam 1] . Dit betekent dat bemonsteringen AAQL9185NL #0l t/m #03 (van steen 17,08 kg) en DNA bevatten dat afkomstig kan zijn van verdachte [medeverdachte] . Elk van de DNA-profielen AAQL918SNL#0l t/m #03 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer het DNA afkomstig is van verdachte [medeverdachte] , dan wanneer het DNA afkomstig is van een willekeurige, niet aan verdachte [medeverdachte] verwante, onbekende persoon.
12.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte] van 12 september 2023, met nummer 2023193624, documentcode 18452237, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 26] , voor zover inhoudende (p. PD04 0100-113):
A: Jullie hebben alleen die steen gepakt die daarnaast lag. Want er lagen nog twee kleine stenen naast hem, maar die hebben jullie ook niet meegenomen. Want de dag daarna, toen ik langskwam langs die plaats delict. Die stenen lagen daar nog allemaal en daarna heeft [verdachte] ze achter het hek weggegooid
[naam 1] was aan het schreeuwen, maar we moesten langslopen. Toen werd ik boos. We pakten allebei een steen. Eerst, we sloegen hem op zijn hoofd. Toen hij lag op de grond, gingen we hem op zijn borstkast gooien. Zijn ribben en zo, allebei. En daarna, toen hij aan de grond lag, zag ik een grote steen liggen. Zijn kleine steen, van [verdachte] , lag ernaast en ik pakte die grote steen en ik gooide hem op zijn hoofd en toen renden we weg. [verdachte] heeft met zijn eigen steen gegooid.
Ik pakte eerst de steen en daarna [verdachte] .
A: Ik weet niet eens of hij die steen aan zag komen, maar ik raakte hem wel. Maar niet op z'n hoofd gelijk. Hier of zo, meer zijn schouder nek. Maar daarna, [verdachte] pakte er één en toen gingen we hem slaan en toen gooide ik hem op z'n hoofd. A: Na de tweede steen ging hij liggen.
A: Nadat ik de steen had gegooid. [verdachte] liep al een paar stappen naar voren, zodat hij kon wegrennen nadat hij het had gedaan, maar ik zei dat hij moest blijven.
A: Ik pakte gewoon die grote steen en daarna gooide ik die op zijn hoofd en toen gingen we pas wegrennen.
V: Jij gooide de eerste steen, die kwam hier terecht. [verdachte] gooide de eerste steen. Je
hebt niet precies gezien waar die terecht kwam, maar die man ging liggen. Je zegt ik heb dat
niet precies gezien omdat ik een andere steen ging pakken.
A: Ja.
V: Die heb je gegooid op zijn borstkast
A Of op zijn ribben.
V: Na die tweede steen op die borstkast?
A Ja, toen gooide ik... Toen kwam ik dichtbij Ik ging bij hem staan. Ik ging hem op zijn hoofd slaan en toen pakte ik die andere steen.
V: Ja Oké Dus toen heb je met een steen op zijn hoofd geslagen. Hoe vaak heb je op zijn
hoofd geslagen?
A. Eén keer, twee keer, max.
V En waar op zijn hoofd?
A' Ja, hier ergens, midden, slaap.
V: Aan de voorkant?
A Ja, zijkant, voorkant.
V: Die grote steen, hoe ging dat dan?
A: Nou, ik stond gewoon met mijn voeten naast zijn hoofd en ik liet hem op zijn hoofd vallen. Ik liet hem vallen niet met kracht.
13.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 12 september 2023, met nummer 2023193624, documentcode 18428803, opgemaakt op 20 september 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 26] voor zover inhoudende (p. PD03 0075-94):
A: Toen is hij (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) naar achteren gegaan,
stoeptegel gepakt, toen stond ik hier. Toen zei hij tegen mij, "pak een steen", Toen zei ik oké. Toen heb ik hier een steentje gepakt of hier. Ergens één van die twee. Toen heeft hij een steen gepakt en die wou hij op die man gooien. En toen zei hij tegen mij, pak er ook eentje. Toen had ik een wat kleinere gepakt. Ik heb die toen weggegooid. En daarna hoorde ik gewoon een enorme klap. Een gil. Toen ben ik gewoon weggerend.
V: Hij stond achter die man en je zag hem staan met die tegel?
A: Ja
V: Met twee handen houdt hij hem vast?
A: Ja
V: Je deed voor of die tegel een beetje boven hem was.
A: Ja, die was boven hem, ja. Hij liet de tegel toen los.
V. Waar viel die tegel dan op?
A: Op die man zijn hoofd.
V: Op welk moment liet hij los. Maakte hij nog een beweging?
A.: Ja, zeg maar het was boven die man zijn hoofd en hij deed zo. Op dat moment heb ik
weggekeken. Ik wilde het niet zien. Toen hoorde ik in één keer die knal op zijn hoofd.
A: Toen heb ik gewoon het steentje gepakt, ernaar gekeken en vastgehouden naast me.
En toen daarna kwam hij met die grote. Dat heb ik gewoon zo gedaan.
V: Maar het komt op mij over als je misschien ook een heel klein beetje angst hebt voor hem. Een klein beetje bang misschien voor wat hij gaat doen.
A: Oh, dat ik angst heb voor de situatie die gaat gebeuren. Niet voor hemzelf, maar wel voor de dingen die hij wil gaan doen. Daar heb ik inderdaad spanning bij, ja. Daar heb ik inderdaad wel kippenvel bij.
14.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 23 januari 2024, met nummer 2023193624, documentcode 19004147, opgemaakt op 8 februari 2024 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 26] voor zover inhoudende (p. PD03 00288-293):
Die steen van mij is links van mij terechtgekomen. Links van mij, rechts van [naam 1] . Ik heb die steen weggegooid richting de grond, richting [naam 1] .
A: Ja, die herken ik als de steen die ik toen links van me gegooid. Dat is een van de stenen die ik de volgende dag aan de overkant bij het hek heb weggegooid.

15.De verklaring van [verdachte] , afgelegd op de terechtzitting van 10 juli 2024:

Ik ken [medeverdachte] . Ik zag irritatie bij [medeverdachte] . Ik weet wat hij doet als hij geïrriteerd is..
Ik pakte die steen omdat hij het zei. Ik begreep niet waarom het nodig was dus ik pakte het gewoon. Hij dook toen achter de bus en pakte een stoeptegel. Hij kwam toen teruglopen en hij wilde ermee gaan gooien. Dat wist ik omdat ik het zag. Hij was de steen omhoog aan het tillen terwijl hij liep. Ik weet wat [medeverdachte] kan doen als hij boos of geïrriteerd is.
Ik heb de volgende dag meerdere stenen weggehaald. Ik wilde mijn DNA weghalen.
4.6.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde:
4.6.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van medeplegen van een poging tot doodslag.
4.6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de raadsvrouw zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van voorbedachten rade. Het medeplegen kan evenmin worden bewezen. [verdachte] heeft zelf geen geweldshandelingen verricht en zijn bijdrage die slechts ziet op het filmen van het delict is van onvoldoende gewicht om tot medeplegen te komen. Ook kan niet worden vastgesteld dat [verdachte] opzet, ook niet voorwaardelijk, op de dood van [naam 2] heeft gehad. Daarnaast bevat het dossier onvoldoende informatie om het letsel van [naam 2] te kunnen aanmerken als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht. De beschadiging aan de pezen en zenuwbanen in het gezicht en de gestelde pieptoon in beide oren kunnen niet worden vastgesteld nu dit letsel niet volgt uit de letselverklaring. Ten aanzien van het tandenverlies staat ook niet voldoende vast dat dit voortkomt uit het gepleegde geweld.
4.6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de na te noemen bewijsmiddelen vast dat [medeverdachte] op
28 augustus 2023 te Tilburg aangever [naam 2] met grote kracht tegen zijn hoofd heeft geschopt terwijl dit gefilmd is door [verdachte] .
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat er drie jongens, onder wie [medeverdachte] en [verdachte] , in de buurt van het slachtoffer staan/zitten. De jongens zijn met elkaar in gesprek. In dat gesprek wordt op een gegeven moment gesproken over het geven van een trap. Er wordt gesproken over het geven van een ‘penalty’ tegen het hoofd van de man die op de grond ligt. Wie als eerste op het idee van een penalty kwam kan in het midden worden gelaten, nu naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat het voor alle verdachten voorafgaand aan de trap duidelijk was dat [medeverdachte] een ‘penalty’ zou gaan geven tegen het hoofd van [naam 2] en dat dit gefilmd zou worden. [verdachte] heeft hierover in een chatbericht aangegeven dat [medeverdachte] tegen hem zou hebben gezegd:
“Waka ik ga die man een penalty geven, zet het op cam”.Hieruit blijkt van een afgesproken rolverdeling. Op de beelden is te zien dat [medeverdachte] en [verdachte] samen naar [naam 2] toelopen en hem van dichtbij bekijken. [verdachte] loopt naar achteren, pakt zijn telefoon, en neemt een positie in om [medeverdachte] te gaan filmen. [medeverdachte] gaat klaar staan en wacht totdat [verdachte] een seintje geeft dat hij klaar is om het te filmen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het filmen in deze situatie een aanmoedigende rol ten aanzien van het geweld gehad. Met het filmen heeft [verdachte] immers het ontremde gedrag van de geweldpleger aangemoedigd. [medeverdachte] neemt een aanloop en schopt tegen het gezicht/hoofd van het slachtoffer. Na het geven van de trap reageert [verdachte] door te zeggen: “hoppa”. Daarmee geeft [verdachte] naar het oordeel van de rechtbank bevestiging of een teken van goedkeuring aan [medeverdachte] . Direct na de trap en het filmen daarvan rennen alle drie de verdachten weg. [verdachte] heeft het filmpje na afloop via Snapchat gestuurd naar [naam 27] en [medeverdachte] . [verdachte] heeft alles overziend een actieve bijdrage geleverd aan het geweld van [medeverdachte] en hij heeft zich op geen enkel moment van dit geweld gedistantieerd of geprobeerd om [medeverdachte] op andere gedachten te brengen.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte] en [verdachte] nauw en bewust hebben samengewerkt bij het geven van de trap tegen het hoofd van [naam 2] . De rechtbank merkt hen beiden dan ook aan als medeplegers van het geweld.
Geen voorbedachten rade
Net als de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachten met voorbedachten rade heeft gehandeld, zodat
[verdachte] daarvan zal worden vrijgesproken.
Opzet
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of [verdachte] opzet op de dood van aangever [naam 2] heeft gehad. De rechtbank kan niet vaststellen dat [verdachte] vol opzet op de dood van [naam 2] heeft gehad. De volgende vraag is of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van [naam 2] .
De rechtbank overweegt allereerst dat hierboven reeds is vastgesteld dat het een algemene ervaringsregel is dat het hoofd een vitaal en kwetsbaar deel van het lichaam is. Wanneer met kracht met de voet op of tegen het hoofd getrapt wordt, bestaat een aanmerkelijke kans dat het slachtoffer als gevolg daarvan komt te overlijden. Schoppen tegen het hoofd kan in beginsel dus dodelijk letsel opleveren.
Het antwoord op de vraag of in een concreet geval een aanmerkelijke kans op het ontstaan van dergelijk dodelijk letsel heeft bestaan is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt hier onder meer betekenis toe aan de kracht van het schoppen, hoe vaak is geschopt, de positie van het slachtoffer, de plek waartegen is geschopt en het soort schoenen waarmee is geschopt.
Hiervoor is vastgesteld dat [verdachte] en [medeverdachte] naar [naam 2] lopen en hem van dichtbij bekijken. [naam 2] ligt op dat moment op de grond te slapen. De rechtbank concludeert op basis hiervan dat het niet anders kan dan dat [medeverdachte] en [verdachte] hebben gezien aan welke kant het hoofd van de aangever lag. Bovendien is van tevoren door [medeverdachte] voorgesteld de man op de grond een penalty tegen het hoofd te geven. [medeverdachte] heeft [naam 2] met geschoeide voet een trap gegeven alsof hij een penalty nam. Voordat hij de trap gaf, ging [medeverdachte] klaar staan en nam hij een aanloop. Hieruit blijkt dat hij met kracht heeft getrapt. Het hoofd van [naam 2] sloeg door de klap omhoog en klapte terug op de grond. Dat met flinke kracht is getrapt blijkt ook uit het uitgebreide letsel dat [naam 2] aan de trap heeft overgehouden. Met het handelen van [medeverdachte] , zoals hiervoor beschreven, is de aanmerkelijke kans op de dood van [naam 2] ontstaan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam 2] weerloos in zijn slaapzak lag te slapen en de trap niet heeft kunnen zien aankomen. Daardoor heeft hij zich in het geheel niet kunnen verweren.
De vraag die vervolgens dient te worden beantwoord, is of de aanmerkelijke kans op de dood ook door [verdachte] is aanvaard. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat het voor [verdachte] voldoende duidelijk was dat [medeverdachte] met deze kracht en intensiteit zou gaan trappen. [verdachte] was immers op de hoogte van het feit dat [medeverdachte] een penalty zou gaan nemen tegen het hoofd van [naam 2] . Voor [verdachte] was bovendien duidelijk tot welk geweld [medeverdachte] in staat was. Niet alleen doordat hij hem al lang kende, maar vooral door het grove geweld tegen andere slachtoffers, waaronder tegen het slachtoffer [naam 1] , die nog geen twee etmalen voordat [naam 2] tegen zijn hoofd werd getrapt, dodelijk werd verwond.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van een poging tot doodslag van [naam 2] op 28 augustus 2023 te Tilburg.
4.6.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
1.
Een proces-verbaal van aangifte van [naam 2] van 7 september 2023, met nummer PL2000-2023220017-8 opgemaakt op 7 september 2023 in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 28] , voor zover inhoudende (p. 5):
Ik slaap altijd op straat in de spoorzone in Tilburg. Op maandag 28 augustus 2023 was ik al vroeg gaan slapen. Ik ben tussen de Lochal en Mindlabs in gaan liggen, op de Locomotief boulevard in Tilburg. Op het moment dat ik in slaap doezelde hoorde ik nog wel een aantal stemmen in mijn directe omgeving. Ik werd wakker van een harde klap tegen mijn hoofd. Mijn hoofd sloeg door de klap omhoog en klapte terug op de grond. Ik voelde dat de huid rond mijn rechteroog en wang enorm opgezwollen was. Ik kon ook niet goed zien. Ik bloedde uit mijn mond. Ik voelde dat er stukjes tand uit mijn mond kwamen. Ook hoorde ik een pieptoon in mijn beide oren.
In het ziekenhuis bleek dat mijn rechteroogkas ingedeukt was. Het rechter kaakgewricht was naar binnen geschoten. Ik heb in de afgelopen week twee ingrepen gehad in het ziekenhuis om mijn gezicht te herstellen.
2.
Een geschrift, zijnde een verslag van de spoedeisende hulp, van 29 augustus 2023, opgesteld door [naam 29] , anios SEH, voor zover inhoudende (p. 26):
Fractuur laterale begrenzing orbita alsook minimale fractuur in de orbitabodem rechts.
Fractuur arcus zygomaticum met impressie van de fractuurdelen rechts.
Fractuur sinus maxillaris anterieure en posterieure begrenzing rechts.
3.
Een geschrift, zijnde een verslag van de mond-, kaak- en aangezichtschirurgie, van 29 augustus 2023, opgesteld door [naam 30] , aios kaakchirurgie, [naam 31] , MKA-chirurg en [naam 32] , MKA-chirurg, oncoloog, voor zover inhoudende, (p. 29):
Ingreep: Gesloten reductie van tetrapodfractuur os zygomaticum
4.
Een geschrift, zijnde een verslag van mond-, kaak- en aangezichtschirurgie, van 29 augustus 2023, opgesteld door [naam 33] , aios MKA-chirurg en [naam 34] , MKA-chirurg, voor zover inhoudende (p. 31):
Dentate toestand: matige mondhygiëne, radix relicta 37-46-47
5.
Een proces-verbaal van bevindingen, met nummer PL2000-2023220017-4, opgemaakt op 31 augustus 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 35] , voor zover inhoudende (p. 11-12):
Op de beelden zag ik, verbalisant [naam 35] , dat de aangever [naam 2] (dakloos) in zijn slaapzak lag achter betonnen-bankjes tussen de LOC HAL en MINDLABS aan de
Locomotiefboulevard te Tilburg. Vervolgens komen drie personen aan gelopen naar de aangever [naam 2] . Op de beelden zag ik, verbalisant [naam 35] , de verdachte [medeverdachte] in de richting loopt van de aangever die kennelijk in zijn slaapzak op de grond nietsvermoedend slaapt. De twee andere personen die erbij waren pakte hun mobiele telefoons en stonden op een afstand met hun telefoon in handen kennelijk klaar om te filmen. Een van de personen, gekleed in een grijze sweatpants (trui en broek) die stond te filmen betreft [verdachte] .
Op de beelden is vervolgens te zien dat [medeverdachte] [geboortedatum 2] 2009 een soort van aanloopje neemt en vervolgens met enige kracht (geschoeide voet) tegen het hoofd trap van de aangever [naam 2] terwijl de overige twee personen (onder andere [verdachte] de "kopschop" filmen.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende filmpjes telefoon [verdachte] , met nummer 2023193624, documentcode 18564615, opgemaakt op 17 oktober 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 36] , voor zover inhoudende (p. ZD01 05 0237):
Deze video staat opgeslagen in de map "camera" en betreft een video van 28 augustus 2023 te 20:55 uur. Op video is te zien en te horen dat [medeverdachte] tegen [verdachte] zegt: "Ja?" en [verdachte] hierop reageert met "Si". Vervolgens is te zien dat [medeverdachte] met een aanloop naar een persoon, die vermoedelijk op straat ligt te slapen, toeloopt, zijn linkerbeen achteruit slingert en de liggende persoon een schop tegen zijn hoofd geeft. Vervolgens is te horen dat [verdachte] reageert met: "hoppa". Na de schop loopt [medeverdachte] weg en eindigt het filmpje.
7.
Eigen waarneming rechtbank van camerabeelden ‘b10 mishandeling buiten nachtingang’ ter terechtzitting van 10 juli 2024:
Er staan drie personen rondom [naam 2] . [medeverdachte] en [verdachte] lopen naar voren naar [naam 2] . [verdachte] kijkt goed naar [naam 2] . Op een gegeven moment loopt [medeverdachte] uit het groepje los en de andere twee jongens pakken hun telefoons. [verdachte] filmt. [medeverdachte] neemt een aanloopt en geeft een schop met kracht. [verdachte] en [naam 37] zijn op dat moment aan het filmen.
8.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende belangrijke gesprekken TA002, met documentcode 18423609, opgemaakt op 12 september 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 38] , voor zover inhoudende (p. ZD01 05 0150):
[verdachte] : Ik, [naam 39] en mijn broertje, we waren in Tilly(Tilburg) aan het chillen. Er lag zeg maar zo een toerist op de grond te slapen toch. Dus [naam 39] en ik zeiden tegen mijn broertje van: je weet toch? 'bluf je geeft die man een penalty op zijn hoofd.' Dus mijn broertje heeft die man een penalty gegeven op zijn hoofd. Toen zijn we gewoon gaan longen(rennen).
9.
Een proces-verbaal van bevindingen betreffende OVC arrestantenbus 14-09-23, documentcode 18564466, opgemaakt op 17 oktober 2023 in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam 38] , voor zover inhoudende (p. ZD01 05 0275):
J: Ja, maar door die gesprek met [naam 40] weten ze nu ook alles.
10.
Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 41] van 3 juni 2024 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, voor zover inhoudende:
Ik heb wel gezien dat er uiteindelijk iemand werd geschopt. [medeverdachte] trapte hem gewoon terwijl hij op de grond lag. Wij waren daar aan het zitten en toen zag ik zijn broertje een paar stappen naar achter doen. Wij zaten denk ik zo’n twee meter van die persoon op de grond af en ik had gewoon een voorgevoel. U zegt dat ik in mijn verklaring heb verteld dat ik zag dat hij een aanloop nam. Dat klopt.
[medeverdachte] en [verdachte] deden beide eigenlijk kinderachtig en waren onderling gelijk.
U houdt mij een tapgesprek van [verdachte] van 6 september 2023 voor waarin hij praat over een toerist die op de grond lag en die is gaan slapen en over een penalty op het hoofd. U zegt dat het lijkt alsof ik wel van tevoren wist wat er ging gebeuren. Het klopt dat er wel over is gesproken. [medeverdachte] kwam zelf op het idee en zei 'Zal ik hem een penalty geven op zijn hoofd?'. Met penalty bedoelt hij een trap op zijn hoofd en hij gebruikte ook de woorden: een penalty op zijn hoofd.
11.
Een proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [verdachte] van 30 november 2023, met nummer PL2000-2023220017-14, in de wettelijke vorm opgemaakt op 14 december 2023 door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam 6] en [naam 7] , voor zover inhoudende (p. 7-10):
O: Op 28 augustus 2023 omstreeks 21.00 uur is er een man slachtoffer geworden van een zware mishandeling, danwel poging doodslag. Dit was op de Locomotiefboulevard in Tilburg.
A: Ik kan daarover vertellen dat we aan het chillen waren bij de fietsenstalling bij het Centraal bij de Lockhal en toen zei [medeverdachte] eigenlijk dat hij een man wilde gaan trappen. Die man die lag daar. Toen hebben we het gefilmd. [medeverdachte] zei het en toen heb ik gefilmd omdat [medeverdachte] dat wilde. Ik wist dat hij dat wilde omdat hij het heeft gezegd. Toen heeft [medeverdachte] getrapt als een soort voetbal aanloop. Penalty eigenlijk. Want hij noemde het ook een penalty. Hij noemde het een penalty toen hij het ging doen. Het is soort van straattaal. Hij zei: “Waka ik ga die man een penalty geven, zet het op cam”.
V: Je ziet dat hij een aanloop neemt, een sport penalty. En toen?
A: Toen trapte hij. Hij trapte 1 keer. Je weet toch hoe een penalty gaat. Dus precies zo. Met kracht ja. Het filmpje heb ik gestuurd naar [naam 27] en naar [medeverdachte] via Snap.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat wettig en overtuigend bewezen dat
Zaak A
hij op 27 augustus 2023 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, op het NDSM-terrein, opzettelijk [naam 1] van het leven heeft beroofd, door voornoemde [naam 1]
- een stoeptegel van ongeveer 17 kilo op het hoofd te laten vallen en
- meermalen stenen op/tegen het hoofd en/of het lichaam te gooien en
- met een steen op het hoofd te slaan
waardoor die [naam 1] traumatisch schedelhersenletsel heeft opgelopen ten gevolge waarvan
voornoemde [naam 1] is overleden;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op 25 augustus 2023 te Amsterdam, op het NDSM-plein , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon (Iphone SE) en een fiets en meerdere bankbiljetten (ter waarde van 40 euro) en een bedrag aan muntgeld en een sleutelbos en een kaarthouder met meerdere pasjes, geheel toebehorende aan [naam benadeelde partij 2] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam benadeelde partij 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld bestond uit het:
- die [naam benadeelde partij 2] , terwijl zij aan het fietsen was en verdachte en mededader passeerde, te benaderen door die [naam benadeelde partij 2] te duwen en/of een onverwachtse beweging in haar richting te maken en
- terwijl die [naam benadeelde partij 2] van haar fiets was afgestapt en wegrende, achter die [naam benadeelde partij 2] aan te rennen en haar in te sluiten en,
- dreigend een voorwerp op die [naam benadeelde partij 2] te richten en voor te houden en
- dreigend aan die [naam benadeelde partij 2] de woorden toe te voegen dat zij haar telefoon af moest geven en “Give me your money, give me your money”;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
hij op 26 augustus 2023 te Amsterdam, op de Theo Fransmanbrug nabij het NDSM-plein , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en een fiets geheel toebehorende aan [naam benadeelde partij 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam benadeelde partij 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welk geweld en bedreiging met geweld bestond uit het:
- die [naam benadeelde partij 1] , terwijl zij aan het fietsen was, onverhoeds van achteren te benaderen door achter haar aan te rennen en vervolgens die [naam benadeelde partij 1] tegen haar rug te duwen ten gevolge waarvan die [naam benadeelde partij 1] van haar fiets afviel en op de grond terecht kwam en
- dreigend een mes op die [naam benadeelde partij 1] te richten en voor te houden en
- dreigend aan die [naam benadeelde partij 1] de woorden toe te voegen: “Geef je tas, geef alles wat je hebt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
hij op 26 augustus 2023 te Amsterdam, op de Theo Fransmanbrug, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [naam benadeelde partij 1] heeft gedwongen tot afgifte van een tas en sleutels, geheel toebehorende aan [naam benadeelde partij 1] , welk geweld en bedreiging met geweld bestond uit het
- die [naam benadeelde partij 1] , terwijl zij aan het fietsen was, onverhoeds van achteren te benaderen door achter haar aan te rennen en vervolgens die [naam benadeelde partij 1] tegen haar rug te duwen ten gevolge waarvan die [naam benadeelde partij 1] van haar fiets afviel en op de grond terecht kwam en
- dreigend een mes op die [naam benadeelde partij 1] te richten en
- dreigend aan die [naam benadeelde partij 1] de woorden toe te voegen: “Geef je tas, geef alles wat je hebt”, althans woorden van gelijke dreigende aard en strekking;
Zaak B
ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
hij op 28 augustus 2023 te Tilburg tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om [naam 2] opzettelijk van het leven te beroven, onverhoeds met kracht tegen het hoofd van voornoemde [naam 2] heeft geschopt, terwijl die [naam 2] weerloos op de grond lag, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Zaak C
hij op 22 augustus 2023 te Amsterdam op de Buiksloterweg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon en een headset en een geldbedrag van 150 euro en een tas geheel toebehorende aan [naam 3] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [naam 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond door,
- tegen die [naam 3] te zeggen dat hij geld en haar tas wilde hebben, en
- die [naam 3] te betasten bij haar armen en jaszakken en
- de headset van het hoofd van die [naam 3] te trekken;
De rechtbank heeft taal- en/of schrijffouten in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is hierdoor niet benadeeld.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregel

8.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van één jaar, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan [verdachte] een maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: PIJ-maatregel) wordt opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit bij het bepalen van de straf vooral rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] . Bij een volledige bewezenverklaring heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank nu de adviezen van de deskundigen nagenoeg eensluidend zijn. Als de rechtbank tot een vrijspraak komt van het medeplegen van doodslag van [naam 1] en de poging moord dan wel doodslag van [naam 2] , verzoekt de raadsvrouw aan [verdachte] een deels voorwaardelijke jeugddetentie neerkomend op een straf gelijk aan het voorarrest, gecombineerd met een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals daarvan ter zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Samen met [medeverdachte] heeft [verdachte] zich in een tijdsbestek van iets meer dan een week, schuldig gemaakt aan een reeks zeer ernstige strafbare feiten. Het meest ernstig is dat [verdachte] en [medeverdachte] zich schuldig hebben gemaakt aan de gewelddadige dood van slachtoffer [naam 1] . Doodslag is een van de zwaarste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Het leven is immers het hoogste goed dat de mens heeft. De ernst van doodslag wordt mede bepaald door de onomkeerbaarheid van het gevolg voor de nabestaanden van het slachtoffer, in dit geval in het bijzonder zijn echtgenote en vier jonge kinderen. De kinderen zullen de rest van hun leven verder moeten zonder vader. Zij zullen moeten leren leven met het grove leed dat hun vader is aangedaan en de onrechtvaardigheid daarvan. Ook zijn vrouw zal moeten leren leven met het gemis van haar man en ook zijn vader zal de rest van zijn leven zijn zoon moeten missen. Het leed dat [medeverdachte] en [verdachte] aan [naam 1] en zijn nabestaanden hebben toegebracht is groot en onherstelbaar. De rechtbank rekent dit hen zeer zwaar aan. Dit feit heeft ook de samenleving als geheel geschokt. Het feit is door twee zeer jonge daders gepleegd op de openbare weg en op zeer schokkende wijze. Het heeft bijgedragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, zowel in Nederland als in Turkije.
Ook hebben [medeverdachte] en [verdachte] zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door een weerloze man, die op de grond lag te slapen, hard tegen zijn hoofd te trappen. Zij hebben hiermee blijk gegeven respect noch empathie te hebben voor de ander. De rechtbank kan zich alleen maar voorstellen hoe het slachtoffer zich na het incident moet hebben gevoeld, zowel lichamelijk als geestelijk. Het geweld dat is gepleegd is zinloos geweest en heeft slechts gediend voor eigen vermaak.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben tot slot nog een reeks aan straatroven gepleegd waarbij zij slachtoffers onder bedreiging van en met geweld hebben gedwongen tot afgifte van goederen. Ook hebben zij goederen weggenomen bij de slachtoffers. De straatroven hebben bij de slachtoffers gezorgd voor gevoelens van angst en onveiligheid die ook een jaar na dato nog steeds aanwezig zijn, zo blijkt uit de onderbouwing van hun verzoeken tot schadevergoeding.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben telkens bewust fysiek zwakkere slachtoffers uitgekozen; onder meer (jonge) vrouwen die alleen op straat waren, een dakloze man die lag te slapen. De rechtbank heeft tijdens de zitting niet de indruk gekregen dat de ernst van zijn handelen bij [verdachte] voldoende is doorgedrongen. Weliswaar heeft hij spijt betuigd tijdens de zitting, maar van inzicht en oprecht berouw is de rechtbank niet voldoende gebleken. Wel vindt de rechtbank het positief dat [verdachte] via mediation in gesprek met slachtoffer [naam benadeelde partij 1] is gegaan.
De samenleving is hevig geschokt door het handelen van [verdachte] en [medeverdachte] . Dat blijkt ook uit de aandacht die er is geweest in de media. Een levensdelict is één van de ernstigste delicten die er bestaan en in de onderhavige zaak is dat zeer ernstige delict ook nog eens gepleegd door twee zeer jonge daders. Daarop is dan ook geen andere reactie passend dan een jeugddetentie van de maximale duur. Ook de straatroven en poging tot doodslag zijn feiten die een jeugddetentie rechtvaardigen. Gelet op de leeftijd van [verdachte] ten tijde van het plegen van de feiten, kan aan hem maximaal een jeugddetentie van één jaar worden opgelegd.
De rechtbank zal hieronder de persoonlijke omstandigheden van [verdachte] verder bespreken.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van [verdachte]
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie van 13 juni 2024. Hieruit blijkt dat [verdachte] niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de pro Justitia rapportage van 13 juni 2024, opgesteld door K.F.J. Vonhögen , kinder- en jeugdpsychiater, M. Feldmann-Sinnige , klinisch psycholoog en W. ben Cheikh Ali , forensisch milieuonderzoeker. Uit het rapport blijkt onder meer dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdend-gedragsstoornis, een oppositionele gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik. Ook is bij verdachte sprake van een onveilige hechting. Gesteld kan worden dat er een gelijktijdigheidsverband is tussen de problematiek van [verdachte] en de ten laste gelegde feiten. Hoewel er geen delictscenario gemaakt kan worden gezien de tegenstrijdige verhalen van [verdachte] en zijn mededader, dicht [verdachte] zichzelf in het algemeen een kleine rol toe, externaliseert hij en geeft hij zijn mededader de schuld. De ernstige gedragsstoornissen van [verdachte] zijn langdurig aanwezig. Om die reden wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De kans op herhaling van soortgelijke feiten wordt als hoog ingeschat. Op dit moment is nauwelijks sprake van beschermende factoren voor de kans op herhaling. Eerdere ambulante behandeling en begeleiding hebben onvoldoende positieve verandering kunnen brengen. [verdachte] heeft langdurige behandeling en begeleiding nodig in een residentiële setting waar hij zich niet kan onttrekken. Geadviseerd wordt om aan verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Tijdens de zitting hebben de psychiater en de psycholoog het advies bevestigd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van het rapport van de Raad van 3 juli 2024. Uit het rapport volgt dat de Raad het eens is met het advies van de pro Justitia rapporteurs. De Raad adviseert eveneens om een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. Dit advies is tijdens de zitting door de deskundige bevestigd. [verdachte] laat van jongs af aan ernstig probleemgedrag zien. De ingezette behandelingen van de afgelopen jaren hebben het patroon van antisociaal gedrag niet kunnen veranderen. Hoewel de Raad [verdachte] een open behandelsetting gunt, behoort dit volgens de Raad niet tot de mogelijkheden. De kans op herhaling wordt als heel hoog ingeschat en behandeling is noodzakelijk om terug te kunnen keren in de maatschappij. Gelet op het ontbreken van probleem- en zelfinzicht is het niet mogelijk om de behandeling binnen een ander kader dan het PIJ-kader te bieden. Een voorwaardelijke maatregel is niet passend, omdat [verdachte] hiermee voor een gedeelte zelf verantwoordelijk wordt gemaakt voor het behandeltraject en hier worden door de Raad geen mogelijkheden voor gezien. [verdachte] heeft aangegeven niet te willen meewerken aan de geadviseerde behandeling binnen een PIJ-maatregel. Hiermee bestaat het risico dat de PIJ-maatregel zal moeten worden verlengd.
De jeugdreclassering heeft ter zitting verklaard het eens te zijn met de adviezen van voornoemde deskundigen tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
Jeugddetentie
De rechtbank zal de feiten, gelet op het advies van de deskundigen, in verminderde mate aan [verdachte] toerekenen. Evenwel komt de rechtbank tot de conclusie dat in de persoon van [verdachte] en zijn persoonlijke omstandigheden geen zwaarwegende omstandigheden naar voren komen die pleiten voor een jeugddetentie van kortere duur dan de maximale duur van één jaar. Gelet op de aard en ernst van de feiten, en de hoeveelheid daarvan, zal de rechtbank dan ook aan [verdachte] opleggen de jeugddetentie van de maximale duur.
Naast een jeugddetentie is gevorderd om aan [verdachte] een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De rechtbank zal hieronder ingaan op de PIJ-maatregel.
PIJ-maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook ten grondslag aan de hiernavolgende overwegingen over een op te leggen PIJ-maatregel.
Ingevolge artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Aan die voorwaarden is in deze zaak voldaan.
Ook moet de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte moet de maatregel in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van [verdachte] . Dat de maatregel dit belang dient is door de deskundigen uitgebreid toegelicht.
De rechtbank overweegt voorts dat de PIJ-maatregel een middel is dat met grote terughoudendheid moet worden ingezet, zeker wanneer het gaat om een verdachte die niet eerst strafrechtelijk is veroordeeld. Desondanks acht de rechtbank deze maatregel passend en noodzakelijk gelet op de aard en inhoud van het dossier en de persoon van [verdachte] . De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uit de hiervoor genoemde rapportages en verklaringen van de deskundigen ter zitting blijkt het unanieme advies om aan [verdachte] een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. [verdachte] heeft aangegeven dat hij graag wil veranderen. De rechtbank ziet in de adviezen dat hij hierbij hulp nodig heeft. Ambulante hulp of begeleiding in een kader van een voorwaardelijk kader acht de rechtbank ontoereikend gelet op het verloop van alles wat tot nu toe is geprobeerd in een civiel kader. Daar komt bij dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat zonder adequate behandeling. Het feit dat [verdachte] bereid is om mee te werken aan behandeling waarborgt de veiligheid van anderen onvoldoende. [verdachte] laat immers herhaaldelijk zien zich niet te kunnen houden aan de hem opgelegde regels, zo ook tijdens het voorarrest. Tot slot leidt de rechtbank uit de adviezen af dat de behandeling naar verwachting veel tijd in beslag zal nemen. In het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is meer garantie dat [verdachte] de tijd krijgt die nodig is voor zijn behandeling voor een gezonde ontwikkeling richting volwassenheid.
Gelet op deze overwegingen, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de [verdachte] noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt dat deze PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor zover deze de duur van zeven jaar niet te boven gaat.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

9.1.
[naam 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces een schadevergoeding van € 150,00 aan materiële schade gevorderd. De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.1.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 150,00. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en er is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.1.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het weggenomen geldbedrag.
9.1.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat de bij de straatroof een bedrag van € 150,00 is weggenomen. De gevorderde materiële schade van € 150,00 is naar het oordeel van de rechtbank dan ook toewijsbaar.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de schade toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente van 22 augustus 2023, de datum waarop de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd.
9.2.
[naam benadeelde partij 2]
, bijgestaan door Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en een schadevergoeding van € 1.601,94,- aan schade gevorderd, waarvan € 751,94 aan materiële schade en € 850,- aan immateriële schade. De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering tot een bedrag. De vordering is goed onderbouwd en redelijk. De schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente en er is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.2.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële schade. Wat betreft de immateriële schade is verzocht dit te matigen tot een bedrag van € 500,00.
9.2.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De gevorderde schadevergoeding is genoegzaam onderbouwd voor de schadeposten iPhone SE (€ 142,56), fiets (€ 74,90), sloten vervangen (€ 379,10), ID-kaart (€ 70,38), afschrift van bankpas (€ 40,00) en contant geld ( € 45,00). Dit zijn immers kosten voor de weggenomen gelden en goederen, en kosten die direct daarmee verband houden. Deze schadeposten zullen daarom worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade indien sprake is van lichamelijk letsel en van een aantasting in zijn persoon op andere wijze. De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de aantasting van haar persoon ‘op andere wijze’ met concrete gegevens heeft onderbouwd en dat de aard en de ernst van de normschending bovendien meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen. De hoogte van de vordering is door de verdediging gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade met de huidige onderbouwing een bedrag van € 750,00 passend is. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de schade toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 augustus 2023, de datum waarop de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam benadeelde partij 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd.
9.3.
[naam benadeelde partij 1]
, bijgestaan door mr. M. Ferwerda, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces een schadevergoeding van € 3.073,44 aan schade gevorderd, waarvan
€ 573,44 aan materiële schade en € 2.500,- aan immateriële schade. De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering tot een bedrag. De vordering is goed onderbouwd en redelijk. Dit schade te vermeerderen met de wettelijke rente en er is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de materiële schade. Wat betreft de immateriële schade is verzocht dit te matigen tot een bedrag van € 500,00.
9.3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op de materiële schadepost EMDR behandeling (€ 386,00) toewijzen. De schade is voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en de verdediging heeft zich gerefereerd wat betreft deze schadepost.
Ook de schadepost Apple Airpods (€ 157,44) vindt de rechtbank toewijsbaar. De vordering is voldoende onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting. Uit het dossier volgt dat de case van de Airpods in de weggenomen tas zat. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de Airpods niet voldoende bruikbaar zonder case. Zonder de case kunnen de Airpods immers niet worden opgeladen.
Wat betreft de gevorderde schade (€ 30,00) aan het verlies van make-up is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij wordt daarom ten aanzien van deze schadepost niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij de aantasting van haar persoon ‘op andere wijze’ met concrete gegevens heeft onderbouwd en dat de aard en de ernst van de normschending bovendien meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van de immateriële schade met de huidige onderbouwing een bedrag van € 750,00 passend is. De benadeelde partij wordt voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de schade toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2023, de datum waarop de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam benadeelde partij 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd.
9.4.
[familie naam 1]
[naam 45] , [naam 46] , [naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50] , bijgestaan door mr. N. Uğur, hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en hebben gezamenlijk een schadevergoedingsvordering van € 397.029,31 aan schade gevorderd, waarvan € 142.500,00 aan immateriële schade en € 254.529,31 aan materiële schade. De minderjarige kinderen zijn in deze procedure wettelijke vertegenwoordigd door de moeder, [naam 46] . De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot algehele toewijzing van de vordering tot een bedrag. De vordering is goed onderbouwd en redelijk. Dit schade te vermeerderen met de wettelijke rente en er is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vorderingen niet-ontvankelijkheid moeten worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak van het medeplegen dan wel de medeplichtigheid aan de doodslag van het slachtoffer. Subsidiair heeft de verdediging bepleit de vordering wat betreft de schadeposten ‘gederfd levensonderhoud’ en ‘factuur rapport bureau [naam 51] ’ niet-ontvankelijk te verklaren om een onevenredige belasting van het strafproces te voorkomen. Voor de immateriële schade van het slachtoffer is verzocht dit bedrag te matigen. Ten aanzien van de overige schadeposten is geen verweer gevoerd.
9.4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De door de nabestaanden opgevoerde schade betreft geen rechtstreekse schade als bedoeld in het eerste lid van artikel 51f Sv. Zij zijn immers niet zelf het slachtoffer geworden van het bewezenverklaarde feit. Ook is bij alle vorderingen benadeelde partij geen sprake van een onder algemene titel verkregen vordering als bedoeld in het tweede lid. Dit brengt mee dat de vorderingen moeten worden beoordeeld op grond van het in artikel 6:108 BW bepaalde.
De schadeposten die op grond van artikel 6:108 BW in aanmerking komen betreffen gederfd levensonderhoud, de kosten van lijkbezorging en affectieschade.
Materiële schade
De echtgenote van het slachtoffer, [naam 46] , heeft € 204.762,50 aan gederfd levensonderhoud gevorderd. De minderjarige kinderen van het slachtoffer, [naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50] hebben ieder respectievelijk € 5.367,00, € 7.415,00, € 13.439,00 en € 18.269,00 aan gederfd levensonderhoud gevorderd. Voor de berekeningen van voornoemde bedragen is bureau [naam 51] ingeschakeld. De kosten hiervoor (€ 2.117,50) zijn eveneens ingediend als materiële schadepost.
De materiële schadeposten van gederfd levensonderhoud en de factuur van bureau [naam 51] zijn door de verdediging voldoende gemotiveerd betwist tegenover de onderbouwing van de benadeelden. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verzoeken tot schadevergoeding van gederfd levensonderhoud niet zo eenvoudig van aard dat deze in het onderhavige geding ten volle beoordeeld kunnen worden. Behandeling van de vorderingen levert een onevenredige belasting van het strafproces op. De benadeelde partijen kunnen dit deel van hun vordering daarom slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De kosten voor de berekeningen van het gederfd levensonderhoud hangen zodanig samen dat de benadeelden ook voor dit deel van hun vordering niet-ontvankelijk zijn. Dit deel van de vordering kunnen zij aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan de materiële schadepost van de moeder, [naam 46] , voor de uitvaartkosten ( €3.000,00). De schade is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De materiële schadepost van de vader van het slachtoffer, [naam 45] , van reiskosten
(€ 276,81) is niet door de verdediging betwist. De schade is voldoende door de benadeelde partij voldoende onderbouwd. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
De echtgenote van het slachtoffer, [naam 46] , heeft via vererving € 25.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd.
De rechtbank stelt voorop dat een benadeelde op grond van artikel 6:106 BW recht heeft op schadevergoeding indien er immateriële schade is ontstaan ten gevolge van het strafbare feit. Het recht op vergoeding van immateriële schade is een hoogstpersoonlijk recht. Dit recht kan in beginsel overgaan op de erfgenamen van de gerechtigde middels overgang onder algemene titel, op voorwaarde dat degene die het recht toekomt ex artikel 6:95 lid 2 BW aan de wederpartij heeft medegedeeld aanspraak te willen maken op vergoeding daarvan, het zogenoemde ‘mededelingsvereiste’.
De rechtbank is van oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid, artikel 6:2 BW), onaanvaardbaar het mededelingsvereiste strikt te volgen, nu het slachtoffer zich in kritieke toestand bevond als gevolg van het toegebrachte letsel en waaraan hij uiteindelijk ook is overleden. De rechtbank is om die reden van oordeel dat de vordering van [naam 46] voor immateriële schadevergoeding voor vererving vatbaar is.
De rechtbank stelt vast dat het lichamelijk letsel van [naam 1] , als benadeelde, als gevolg van het bewezenverklaarde voldoende met concrete gegevens is onderbouwd. Benadeelde heeft als gevolg van het letsel door het toegepaste geweld zes dagen in het ziekenhuis gelegen waarna hij is komen te overlijden. De rechtbank is, gelet op de vergelijkbare zaken, van oordeel dat de gevorderde immateriële schade van € 25.000,00 passend en toewijsbaar is.
Affectieschade
De vader van het slachtoffer, [naam 45] , heeft € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. De echtgenote van het slachtoffer, [naam 46] , heeft € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd. De minderjarige kinderen van het slachtoffer, [naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50] hebben ieder € 20.000,00 aan affectieschade gevorderd.
Sinds 1 januari 2019 is het voor een beperkte groep naasten en nabestaanden mogelijk om
aanspraak te maken op vergoeding van affectieschade (artikelen 6:107, 6:107a en 6:108 BW). Affectieschade betreft een vergoeding voor het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon (de primair gekwetste) met wie men een affectieve band heeft, ernstig en blijvend gewond raakt of overlijdt. Dit betreft een afgeleide vorm van schadevergoeding en vormt dus een uitzondering op het uitgangspunt dat alleen de gekwetste zelf aanspraak kan maken op vergoeding van zijn schade indien een ander daarvoor aansprakelijk is.
Vaststaat dat de hiervoor genoemde benadeelde partijen als nabestaanden (ouder van het slachtoffer, echtgenote van het slachtoffer en minderjarige kinderen van het slachtoffer) schade hebben geleden en aanspraak kan maken op affectieschade, conform de forfaitair vastgestelde bedragen van het besluit vergoeding affectieschade. De vordering is wat de affectieschade betreft niet betwist. De gevorderde schadevergoeding voor affectieschade komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de schade toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2023, de datum waarop de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de [familie naam 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan hen, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd.
9.5.
[naam 2]
[naam 10] , bijgestaan door mr. R. van der Steen, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces een schadevergoeding van € 8.035,00 aan schade gevorderd, waarvan € 535,00 aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade. De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.5.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schadepost voor de verloren goederen. De materiële schadepost ziekenhuis daggeldvergoeding is toewijsbaar. Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade moet rekening worden gehouden met het psychisch letsel van [naam 2] . Het letsel is, hoewel beperkt onderbouwd, goed voorstelbaar. Dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en er is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
9.5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair is verzocht de materiële schadevergoeding wat betreft de verloren goederen niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij is deze goederen niet verloren door toedoen van [verdachte] . De immateriële schade moet worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00 en voor het overige worden afgewezen.
9.5.3.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank zal de vordering voor zover deze betrekking heeft op de materiële schadepost ziekenhuisdaggeldvergoeding (€ 35,00) toewijzen. De schade is voldoende door de benadeelde partij onderbouwd en de verdediging heeft de vordering op dit punt niet betwist.
Wat betreft de gevorderde schade van de verloren goederen (€ 500,00) is de rechtbank van oordeel dat de vordering onvoldoende is onderbouwd tegenover de gemotiveerde betwisting van de verdediging. Nu gelegenheid geven voor een nadere onderbouwing zou een onevenredige belasting voor het strafproces opleveren. De benadeelde partij wordt daarom voor dit deel van de vordering tot materiële schade niet-ontvankelijk verklaard.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij zijn lichamelijk letsel en de aantasting van zijn persoon ‘op andere wijze’ als gevolg van het bewezenverklaarde met concrete gegevens heeft onderbouwd en dat de aard en de ernst van de normschending bovendien meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon ook kan worden aangenomen. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde immateriële schade van € 5000,00 passend en toewijsbaar is.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de schade toewijzen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2023, de datum waarop de schade is ontstaan.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte] opgelegd.
Ten aanzien van alle benadeelde partijen: hoofdelijkheid
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bij toewijzing van de schade van de benadeelde partijen, slechts de helft van het vastgestelde schadebedrag dient te worden toegewezen ten laste van [verdachte] .
De raadsvrouw heeft bepleit de schadevergoeding van [naam 2] en de [familie naam 1] niet hoofdelijk toe te wijzen. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat hoofdelijke aansprakelijkheid in dit geval niet billijk is gelet op het verschil in aandeel tussen [verdachte] en [medeverdachte] , de zeer jonge leeftijd van hen en daarmee de grote impact van de toewijzing van de omvangrijke vorderingen.
De rechtbank gaat voorbij aan het standpunt van de officier van justitie en aan het verweer van de raadsvrouw en wijst de vorderingen ten aanzien van de gezamenlijk gepleegde feiten, hoofdelijk toe.
Proceskosten
Nu de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen, zal [verdachte] worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 57, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 287, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het in zaak A onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] het in zaak A onder 1, 2, 4 en 5, in zaak B en in zaak C primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
medeplegen van doodslag;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 4
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
medeplegen van afpersing
Zaak B:
Ten aanzien van het primair bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot doodslag
Zaak C:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt [verdachte] tot
een jeugddetentie van 365 (driehonderdvijfenzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door [verdachte] voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan [verdachte]
de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 3]geheel en hoofdelijk toe en veroordeelt [verdachte] tot betaling van
- € 150,00 ( € 150,00 (zegge honderdvijftig euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt [verdachte] aan [naam 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt [verdachte] voorts in de kosten door de benadeelde partij
[naam 3]gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan [verdachte] op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van [naam 3] ter hoogte van € 150,00 (zegge honderdvijftig euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 22 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 2]gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt [verdachte] tot betaling van
  • € 751,94 (zegge zevenhonderdeenenvijftig euro en vierennegentig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 25 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt [verdachte] aan [naam benadeelde partij 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt [verdachte] voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan [verdachte] op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam benadeelde partij 2]ter hoogte van € 1.501,94 (zegge duizend vijfhonderdeen euro en vierennegentig cent) waarvan:
  • € 751,94 (zegge zevenhonderdeenenvijftig euro en vierennegentig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 25 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 25 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover [verdachte] heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[naam benadeelde partij 2]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam benadeelde partij 1]gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt [verdachte] tot betaling van
  • € 543,44 (zegge vijfhonderd drieënveertig euro en vierenveertig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 26 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt [verdachte] aan [naam benadeelde partij 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt [verdachte] voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam benadeelde partij 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan [verdachte] op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam benadeelde partij 1]ter hoogte van € 1.293,44 (zegge duizend tweehonderd drieënnegentig euro en vierenveertig cent) waarvan:
  • € 543,44 (zegge vijfhonderd drieënveertig euro en vierenveertig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 750,00 (zegge zevenhonderdvijftig euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 26 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover [verdachte] heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[naam benadeelde partij 1]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 45]geheel en hoofdelijk toe en veroordeelt [verdachte] tot betaling van
  • € 276,81 (zegge tweehonderdzevenenzestig euro en eenentachtig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 17.500,00 (zegge zeventien duizend vijfhonderd euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt [verdachte] aan [naam 45] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt [verdachte] voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 45] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan [verdachte] op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam 45]ter hoogte van € 17.776,81 (zegge zeventien duizend zevenhonderdzevenenzestig euro en eenentachtig cent) waarvan:
  • € 276,81 (zegge tweehonderdzevenenzestig euro en eenentachtig cent) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 17.500,00 (zegge zeventien duizend vijfhonderd euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover [verdachte] heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 46]gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt [verdachte] tot betaling van
  • € 3.000,00 (zegge drieduizend euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 25.000,- (zegge vijfentwintigduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 20.000,- (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt [verdachte] aan [naam 46] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt [verdachte] voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 46] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan [verdachte] op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam 46]ter hoogte van € 48.000,00 (zegge achtenveertigduizend euro) waarvan:
  • € 3.000,00 (zegge drieduizend euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 25.000,00 (zegge vijfentwintigduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 20.000,00 (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover [verdachte] heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[naam 46]voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partijen
[naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50]gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt [verdachte] tot betaling van per voornoemde benadeelde
- € 20.000,00 ( € 20.000,00 (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt [verdachte] aan [naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt [verdachte] voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan [verdachte] op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50]ter hoogte van € 20.000,00 (zegge twintig duizend euro) per benadeelde waarvan:
- € 20.000,00 ( € 20.000,00 (zegge twintigduizend euro) voor affectieschade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 27 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover [verdachte] heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelden
[naam 47] , [naam 48] , [naam 49] en [naam 50]voor het overige niet-ontvankelijk in hun vordering zijn.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 2]gedeeltelijk en hoofdelijk toe en veroordeelt [verdachte] tot betaling van
  • € 35,00 (zegge vijfendertig euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 5.000,-00(zegge vijfduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 28 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt [verdachte] aan [naam 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt [verdachte] voorts in de kosten door de benadeelde partij [naam 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan [verdachte] op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[naam 2]ter hoogte van € 5.035,00 (zegge vijfduizendvijfendertig euro) waarvan:
  • € 35,00 (zegge vijfendertig euro) voor materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 28 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • € 5.000,00 (zegge vijfduizend euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 28 augustus 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 (nul) dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover [verdachte] heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde
[naam 2]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.E. van Montfrans, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. E. Dinjens en K. Duker, kinderrechters,
in tegenwoordigheid van D. van Amelsvoort, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juli 2024.