ECLI:NL:RBAMS:2024:4614

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
25 juli 2024
Zaaknummer
23/6583
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medische urgentieaanvraag voor huisvesting in verband met gezondheidsproblemen van een kind

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 25 juli 2024, met zaaknummer 23/6583, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring beoordeeld. Eiser, vader van vier kinderen, had een urgentieaanvraag ingediend vanwege de medische problemen van zijn oudste dochter, die te vroeg geboren is en onder intensief toezicht staat van meerdere artsen. De rechtbank oordeelt dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam de aanvraag onterecht heeft afgewezen op basis van algemene weigeringsgronden, zonder de medische situatie van de dochter voldoende te onderzoeken. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de urgentieaanvraag in strijd is met het motiveringsbeginsel en vernietigt het bestreden besluit. Het college wordt opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het griffierecht en proceskosten aan eiser moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van medische urgentie in huisvestingskwesties en de noodzaak voor het college om de specifieke belangen van kinderen in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/6583

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. A. Harmanci),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: [gemachtigden verweerder] ).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een urgentieverklaring.
1.2.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 9 maart 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 september 2023 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn vrouw en oudste dochter, de gemachtigde van eiser, een toehoorder aan de zijde van eiser en de gemachtigden van het college.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is vader van 4 kinderen en hij doet samen met de moeder op 6 februari 2023 een urgentieaanvraag vanwege de medische problemen van de oudste dochter [naam dochter] , die vijf jaar oud is. De dochter is met 27 weken te vroeg geboren en heeft last van kortademigheid, haar darmen en voedingsproblemen. Ter onderbouwing legt eiser twee verklaringen van kinderartsen over die benadrukken dat de dochter onder intensief toezicht staat bij meerdere artsen in het Amsterdam UMC. De behandelend kinderarts verklaart:

Voor de gezondheid en het voorkomen van problemen is een goed geventileerde slaapkamer en schimmel vrij huis enorm belangrijk”.
De behandelend kinderarts MDL verklaart:

Belangrijk is dat zij in een veilige omgeving opgroeit waarbij er voldoende hygiëne
aanwezig is. Om die reden moet de woning ook groot genoeg zijn”.
Doordat het gezin nu met zijn zessen in een tweekamer appartement van 45 m² woont, is de slaapkamer waarin de oudste dochter samen met anderen slaapt voor haar te vochtig en onvoldoende geventileerd. Eiser stelt ook dat zijn dochter een aparte douche nodig heeft voor haar darmproblemen.
2.2.
Het college heeft het bezwaar afgewezen, omdat er sprake is van meerdere algemene weigeringsgronden, te vinden in artikel 2.10.5 eerste lid, aanhef en onder b, onder c en onder d van de Huisvestingsverordening (Hvv) 2020. [1] Uit deze regelgeving, en de bijbehorende Nadere regels [2] , volgt dat een te kleine woning geen aanleiding is voor een urgent huisvestingsprobleem. Ook de kwaliteit van de woning is geen grond voor urgentie. Het feit dat er sprake van schimmelvorming is, is een aangelegenheid voor de verhuurder. Er zijn volgens het college verder geen medische redenen of acute gronden om aan te nemen dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de urgentieaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.2.
Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De algemene weigeringsgronden
Is er sprake van een urgent huisvestingsprobleem?
4.1.
Het college is van oordeel dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem, omdat uit paragraaf 3 ad b) van de Nadere regels volgt dat er geen sprake is van een urgent huisvestingsprobleem indien zich uitsluitend één of een combinatie van meerdere van daarin genoemde problemen voordoet. De genoemde problemen die in dit geval spelen zijn het feit dat de woning te klein is en de slechte kwaliteit van de woning (in dit geval schimmel).
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college deze weigeringsgrond onterecht aan eiser heeft tegengeworpen. Eiser heeft namelijk een aanvraag gedaan op medische gronden. De algemene problemen genoemd in paragraaf 3 ad b) van de Nadere regels die het college toepasselijk vindt, zijn het gevolg van de gezondheidsklachten van de dochter van eiser. Eiser stelt dat hij geen urgentieaanvraag zou hebben gedaan als zijn dochter de medische problemen niet zou hebben gehad. In andere woorden, het huisvestingsprobleem is niet het feit dat de woning te klein is of van slechte kwaliteit, maar de gevolgen hiervan op de gezondheid van de dochter van eiser. Dit wordt onderbouwd door de medische stukken waarin de artsen verklaren dat de grootte van de woning, de hygiëne en schimmel van invloed zijn op de gezondheid van de dochter. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van
uitsluitendproblemen die worden genoemd in paragraaf 3 onder b van de Nadere regels. De rechtbank is van oordeel dat deze beroepsgrond slaagt en dat het college onterecht de algemene weigeringsgrond van artikel 2.10.5 eerste lid, aanhef en onder b van de Hvv aan eiser heeft tegengeworpen.
4.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Kon eiser het huisvestingsprobleem redelijkerwijs voorkomen?
4.4.
Het college beroept zich op de algemene weigeringsgrond die volgt uit artikel 2.10.5 eerste lid, aanhef en onder c, van de Hvv. Het college verwijt eiser dat hij een gezin heeft gesticht zonder over passende woonruimte te beschikken. [3] Eiser is daarentegen van mening dat deze weigeringsgrond niet opgaat, nu de grootte van het gezin niet ten grondslag ligt aan deze urgentieaanvraag. Eiser stelt dat hij niet had kunnen voorzien dat zijn dochter ernstig ziek zou zijn en dat hij haar vroeggeboorte niet redelijkerwijs had kunnen voorkomen. Daarbij stelt eiser opnieuw dat het feit dat de woning te klein is niet afhangt van het aantal kinderen maar van de gezondheid van zijn dochter.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende is gemotiveerd waarom het college deze algemene weigeringsgrond in dit geval aan eiser tegenwerpt. Eiser heeft een aanvraag gedaan op medische gronden. Zoals hierboven onder 4.2. al is overwogen, vormt de huidige woning voor eiser op zich niet het probleem. De medische situatie van de dochter van eiser is de oorzaak van het huisvestingsprobleem. De rechtbank volgt dan ook het argument van eiser waarbij de grootte van de woning, of het aantal kinderen, op zichzelf geen probleem vormt maar wel in combinatie met de medische klachten van de dochter. Feitelijk stelt eiser dat hij wel een passende woning had toen hij zijn gezin stichtte. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd dat aan eiser kan worden tegengeworpen dat hij een gezin heeft gesticht zonder te beschikken over een passende woonruimte.
4.6.
Deze beroepsgrond slaagt.
Is er sprake van een voorliggende voorziening?
4.7.
De laatste algemene weigeringsgrond die bij de rechtbank voorligt, is of eiser het probleem kan oplossen door middel van een ‘voorliggende voorziening’ (artikel 2.10.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Hvv). Het college stelt in dit geval dat kwaliteitsgebreken als schimmel en ventilatieproblemen aangelegenheden zijn voor de verhuurder en niet onder de verantwoordelijkheid van het college vallen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat de voorliggende voorziening zoals het college betoogt, geen passende oplossing is voor het huisvestingsprobleem van eiser. De rechtbank volgt eiser in zijn standpunt dat zelfs wanneer de vochtproblemen zijn opgelost, de overige problemen wat betreft ruimte blijven voortbestaan. Eiser stelt in dat kader ook dat zijn dochter voor haar hygiëne een aparte douche nodig heeft vanwege haar darmproblemen. Daarvoor is in de huidige woning geen plek. De benodigde ventilatie ontbreekt omdat de dochter de slaapkamer deelt met andere gezinsleden. Volgens eiser is het daardoor onmogelijk de slaapkamer goed te ventileren. Het college heeft niet gemotiveerd hoe de verhuurder deze problemen kan oplossen.
4.9.
Deze beroepsgrond slaagt.
De hardheidsclausule
5.1.
Ten aanzien van de hardheidsclausule overweegt de rechtbank als volgt. Het college heeft ervoor gekozen om geen advies aan de GGD te vragen omdat er sprake is van meerdere algemene weigeringsgronden. Indien er algemene weigeringsgronden van toepassing zijn, dient het college te onderzoeken of eiser een beroep kan doen op de hardheidsclausule.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een medische urgentieaanvraag, gebaseerd op de medische problemen van een kind. Uit de brieven van de specialisten blijkt dat er sprake is van ernstige medische problematiek bij de dochter van eiser. Het college heeft getoetst aan paragraaf 24 van de Nadere regels waarin wordt toegelicht hoe de hardheidsclausule wordt toegepast bij medische problematiek. Het college komt tot de conclusie dat de hardheidsclausule niet hoeft te worden toegepast omdat er geen sprake is van een acuut levensbedreigende situatie.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college de toepasselijkheid van de hardheidsclausule onvoldoende heeft onderzocht. De medische situatie van de dochter is onderbouwd door specialisten. Om tot de conclusie te komen dat er geen sprake is van een acuut levensbedreigende situatie is, had het college naar het oordeel van de rechtbank eerst medisch advies moeten vragen aan de GGD. Naar het oordeel van de rechtbank kan het college in dit geval de vraag hoe bedreigend de medische situatie is in relatie tot de huisvesting niet zelf beantwoorden.
5.4.
Daarbij komt dat het college op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag van de Rechten van het Kind (IVRK) de specifieke belangen van de dochter van eiser en de gevolgen die het bestreden besluit voor haar heeft, moet meewegen. Dit geldt niet alleen voor de medische problemen die de dochter nu ondervindt, maar ook in het algemeen de gevolgen die de vroeggeboorte heeft voor haar ontwikkeling. Een dergelijke afweging ontbreekt in het bestreden besluit. Ook daarom kan dit besluit, zoals het nu voorligt bij de rechtbank, geen standhouden.
5.5.
Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het motiveringsbeginsel. Dit betekent dat het college een nieuw besluit moet nemen. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit.
6.2.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor zes weken.
6.3.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 25 september 2023;
- draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. D. Arnold, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.L. van der Pijl, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, versie geldend van 16 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
2.Nadere regels Huisvestingsverordening Amsterdam 2020, versie geldend van 16 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
3.Paragraaf 3 ad c van de Nadere regels (versie geldend 16 januari 2023 tot en met 31 december 2021).