ECLI:NL:RBAMS:2024:4497

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13/124544-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een omgebouwd vuurwapen en munitie

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 11 april 2024 in Amsterdam werd aangehouden. De verdachte werd beschuldigd van het voorhanden hebben van een omgebouwd gas/alarmpistool en bijbehorende munitie, alsook van het dragen van een mes. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het voorhanden hebben van het vuurwapen, ondanks dat het wapen niet geschikt was om mee te schieten. De rechtbank concludeerde dat het wapen bestemd was om kogels af te vuren, wat voldoende was om te voldoen aan de tenlastelegging onder de Wet wapens en munitie. Voor het dragen van het mes, dat als een overtreding werd beschouwd, legde de rechtbank geen straf op. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank weigerde de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf, omdat de feiten in deze zaak niet samenhingen met de eerdere veroordeling. De uitspraak benadrukt de ernst van het voorhanden hebben van wapens in de openbare ruimte en de impact daarvan op de veiligheid in de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/124544-24
Parketnummer vordering tenuitvoerlegging: 13/330202-22
Datum uitspraak: 23 juli 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Bouwman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.M. Geboers, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 april 2024 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. het voorhanden hebben van een wapen dat valt in categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gas/alarmpistool;
2. het voorhanden hebben van munitie die valt in categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten drie kogelpatronen;
3. het dragen van een wapen dat valt in categorie IV onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (keuken)mes ten aanzien waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bestemd was om letsel toe te brengen aan personen en/of te dreigen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage I, die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Feiten en omstandigheden
3.1.1
De hiernavolgende feiten en omstandigheden kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben tijdens het onderzoek ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering als vertrekpunt dienen voor de beoordeling van de bewijsvraag.
3.1.2
De politie kreeg op 11 april 2024 een melding van een woningbrand die zou zijn veroorzaakt door een brandbom. Bij de betreffende woning zou iemand zijn weggerend. Verdachte is ruim een half uur later staande gehouden op basis van een door een getuige opgegeven signalement. Tijdens de fouillering van verdachte werd in zijn rechterbroekzak een scherp mes met een lemmet van (naar later bleek) twaalf-en-een-halve centimeter aangetroffen. In de binnenzak van de jas van verdachte werd vervolgens ook een vuurwapen aangetroffen, waarin (naar later bleek) drie patronen zaten.
3.1.3
Het bij verdachte aangetroffen vuurwapen is door de politie onderzocht. Het bleek te gaan om een omgebouwd gas- en alarmpistool. Een door de politie uitgevoerde functioneringsproef heeft uitgewezen dat het wapen niet geschikt bleek te zijn om munitie in het door de transformatie gewijzigde kaliber te verschieten.
3.1.4
Verdachte heeft bekend dat hij het vuurwapen met daarin de munitie en het mes bij zich had.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
3.2.1
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van alle drie de ten laste gelegde feiten.
3.2.2
Voor wat betreft feit 1 geldt dat de omstandigheid dat het vuurwapen niet geschikt is gebleken om patronen mee af te vuren, niet afdoet aan het feit dat het vuurwapen hiervoor wel bestemd was.
3.2.3
Voor wat betreft feit 3 kan uit de omstandigheden waaronder het mes is aangetroffen, afgeleid worden dat verdachte dat mes bij zich had om in ieder geval te dreigen.
3.3
Het standpunt van de raadsvrouw
3.3.1
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor wat betreft het onder 1 ten laste gelegde. De politie concludeert dat het wapen niet geschikt is om mee te schieten, maar dat het daartoe wel bestemd is. De politie onderbouwt dit door te stellen dat de ombouwer kennelijk de intentie heeft gehad om de bestemming te wijzigen van een gas- en alarmpistool naar een vuurwapen. Het is onduidelijk hoe de politie tot deze conclusie is gekomen. De ombouwer kan met het ombouwen van het wapen net zo goed de intentie hebben gehad om op te lichten of te dreigen. Een andere conclusie kan zijn dat, nu is gebleken dat het wapen niet geschikt was om mee te schieten, het wapen daar kennelijk ook niet toe bestemd was. Daarom kan niet bewezen worden dat dit een wapen is van de tenlastegelegde categorie.
3.3.2
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien het hiervoor weergegeven verweer niet wordt gevolgd, over te gaan tot het als getuige horen van de verbalisant die het (aanvullend) proces-verbaal van wapenonderzoek heeft opgesteld. Deze verbalisant kan dan bevraagd worden over hoe hij tot de conclusies is gekomen die zijn vermeld in zijn proces-verbaal.
3.3.3
De raadsvrouw heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde.
3.3.4
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit. Er is geen enkele aanleiding om aan te nemen dat het simpele mes dat verdachte bij zich had, bestemd was om letsel toe te brengen of om mee te dreigen. Verdachte heeft bovendien verklaard waarom hij het mes bij zich had, namelijk om hasj te snijden met een vriend.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
De rechtbank acht alle drie de aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
3.4.2
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Uit het proces-verbaal van wapenonderzoek van 11 april 2024 blijkt dat het pistool illegaal en niet fabrieksmatig is getransformeerd tot een scherp kogel schietend vuurwapen. Dit is gebeurd door het inbouwen van een vervangende loop in het kaliber 7.65mm Browning, terwijl de originele loop was voorzien van een metalen sper, waardoor géén scherpe munitie verschoten kon worden. In het wapen bevonden zich daarnaast drie patronen van het kaliber 7.65mm Browning. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande kan worden afgeleid dat het vuurwapen bestemd was om projectielen, te weten kogels, door een loop af te schieten. De door de politie met het aangetroffen wapen uitgevoerde functioneringsproeven hebben uitgewezen dat de kracht van de inslag van de slagpin in combinatie met de niet-centrische plaats op het slaghoedje kennelijk onvoldoende was om de patronen af te vuren. Dit alles duidt er naar het oordeel van de rechtbank op dat het wapen juist wél bestemd is om kogels mee af te vuren, maar alleen door een gebrek in de transformatie daartoe niet geschikt is. [1]
3.4.3
Het betoog van de raadsvrouw dat gekeken moet worden naar de subjectieve intentie van de ombouwer kan niet slagen, nu dit geen juridisch relevant criterium is voor de beoordeling van de bestemming van een vuurwapen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de conclusie in het aanvullend proces-verbaal van wapenonderzoek van 2 juli 2024, inhoudende dat het bij verdachte aangetroffen vuurwapen bestemd is om kogels mee af te vuren, de enige juiste conclusie is. Het wapen valt daarmee in categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
3.4.4
Met het voorgaande is de voorwaarde vervuld waaronder de raadsvrouw heeft verzocht om de wapendeskundige als getuige te horen. De rechtbank wijst dit verzoek af. Op basis van de feitelijke bevindingen in het genoemde proces-verbaal van wapenonderzoek is de rechtbank voldoende geïnformeerd om zelf conclusies te trekken over de bestemming van het wapen. Het bevragen van de betreffende verbalisant over de door hem getrokken conclusies is daarom niet van belang voor de beoordeling door de rechtbank.
3.4.5
De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw en met de officier van justitie, ook het onder 3 ten laste gelegde bewezen. Verdachte is midden in de nacht aangehouden met niet alleen een mes, maar ook een vuurwapen op zak. Bij de politie heeft hij in eerste instantie verklaard dat hij het mes, net als het vuurwapen, had gevonden. Op de zitting van 9 juli 2024 heeft verdachte verklaard dat hij het mes had meegenomen uit de woning waar hij toen verbleef. Het mes zou bedoeld zijn geweest om hasj mee te snijden. Verdachte heeft niet alleen wisselend en tegenstrijdig verklaard over de herkomst van het mes, maar ook over de reden waarom hij het vuurwapen bij zich droeg. Daarover heeft hij bij de politie gezegd dat hij dit bij zich had om zichzelf te verdedigen. Ter zitting van 9 juli 2024 heeft verdachte dit teruggenomen en heeft hij onder andere verklaard dat hij het vuurwapen bij zich hield om te kijken of hij het kon verkopen. Al met al maakt de omstandigheid dat het mes is aangetroffen in combinatie met het vuurwapen en het feit dat verdachte hierover een onduidelijke verklaring heeft afgelegd naar het oordeel van de rechtbank dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het bij verdachte aangetroffen mes op zijn minst bestemd was om te dreigen.
3.4.6
De hierna opgenomen bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde behoeft, gelet op de door de officier van justitie en raadsvrouw ingenomen standpunten, geen nadere toelichting.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
t.a.v. feit 1:
op 11 april 2024 te Amsterdam een wapen van categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een omgebouwd gas/alarmpistool van het merk Zoraki (Atak Arms), type 918, kaliber 7.65mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad;
t.a.v. feit 2:
op 11 april 2024 te Amsterdam munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten munitie in de zin van artikel 1 onder 4 van die wet, te weten 3 kogelpatronen, kaliber 7.65mm, voorhanden heeft gehad;
t.a.v. feit 3:
op 11 april 2024 te Amsterdam een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een mes, zijnde een voorwerp waarvan, gelet op de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest en waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om in het geval van een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde rekening te houden met het gegeven dat het bij verdachte aangetroffen wapen ongeschikt is gebleken om mee te schieten, wat afdoet aan het gevaarzettende karakter van het wapen. De raadsvrouw stelt voor om te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest met daarnaast eventueel een voorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
8.3.1
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
8.3.2
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte liep ’s nachts over straat met een vuurwapen met daarin drie patronen en een mes. Het is algemeen bekend dat geweld waarbij een vuurwapen of een mes wordt gebruikt niet zelden tot (dodelijke) slachtoffers leidt. Ondanks het gegeven dat het vuurwapen dat verdachte bij zich droeg niet geschikt is gebleken om kogels af te schieten, was het vuurwapen nog steeds geschikt om mee te dreigen. Verdachte heeft door dit alles bijgedragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
8.3.3
Uit onder andere een reclasseringsadvies van Inforsa van 12 april 2024, een door de raadsvrouw overlegde brief van de stichting [stichting] van 8 juli 2024 en de mondelinge toelichting daarop ter zitting door één van de begeleiders van verdachte blijkt dat verdachte zelfstandig hulp gezocht heeft voor zijn maatschappelijke problemen. Verdachte heeft met een vrij grote mate van zekerheid zicht op een kamer in een begeleid wonen-omgeving via [instelling] , heeft een bewindvoerder en krijgt praktische begeleiding van stichting [stichting] . Verdachte lijkt goed ingebed te zijn in zorg en heeft zodoende geen hulpvraag voor de reclassering. De reclassering heeft dan ook aangegeven geen meerwaarde te zien in het aan verdachte opleggen van bijzondere voorwaarden. Verdachte zelf heeft ter zitting aangegeven dat hij graag een stabiel leven op wil bouwen met een baan, een opleiding en een dak boven zijn hoofd. Van zijn netwerk met daarin ‘verkeerde’ vrienden (dat naar zijn eigen zeggen onder andere geleid heeft tot een verdenking in Rotterdam op 4 januari 2024) wil verdachte afstand nemen.
8.3.4
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) noemt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht maanden als uitgangspunt bij het in de openbare ruimte voorhanden hebben van een pistool vallend in categorie III van de Wet wapens en munitie. De rechtbank neemt dit tot uitgangspunt voor de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten tezamen. Gelet op het feit dat met het vuurwapen niet daadwerkelijk kogels konden worden afgeschoten, wijkt de rechtbank enigszins naar beneden af van het genoemde uitgangspunt en legt zij aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden op, met aftrek van voorarrest. Gezien het feit dat verdachte zicht heeft op woonruimte en hij (onder andere met behulp van de door hem zelf gezochte begeleiding) bereid lijkt zijn leven op een positieve manier vorm te geven, legt de rechtbank van deze zeven maanden gevangenisstraf twee maanden voorwaardelijk op. Deze twee maanden hebben te gelden als stok achter de deur.
8.3.5
Het onder 3 bewezenverklaarde feit is een overtreding (artikel 54 jo 56 Wet Wapens en Munitie). De rechtbank ziet geen meerwaarde in het opleggen van een geldboete voor dit feit en zal voor deze overtreding artikel 9a Wetboek van Strafrecht toepassen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
drie patronen van het merk Sellier en Bellot (goednummer 6487762);
een mes (goednummer 6487761);
een pistool van het merk Zoraki (goednummer 6487765);
een smartphone van het merk/type Apple iPhone 11 (goednummer 6487686);
een smartphone van het merk/type Apple iPhone 8 (goednummer 6487687);
een telefoon van het merk Nokia (goednummer 6487701).
Onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen 1, 2 en 3
Voor wat betreft de bovengenoemde voorwerpen 1, 2 en 3 geldt dat dit voorwerpen zijn met betrekking tot welke de bewezen geachte feiten zijn begaan. Het zijn daarnaast voorwerpen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang. De voorwerpen worden daarom onttrokken aan het verkeer.
Teruggave van de voorwerpen 4, 5 en 6
De bovengenoemde voorwerpen 4, 5 en 6 zijn niet vatbaar voor onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. De telefoons moeten daarom aan verdachte worden teruggegeven.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 11 juni 2024 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/330202-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
24 mei 2023 van de politierechter in Amsterdam. Verdachte is bij dit vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week, met bevel dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, overeenkomstig het verzoek van de raadsvrouw, om de hiernavolgende redenen afwijzen. Allereerst geldt dat het feit waarvoor verdachte in de zaak met parketnummer 13/330202-22 is veroordeeld (mishandeling begaan tegen zijn levensgezel), een ander feit betreft dan de feiten die voorliggen in deze zaak. Daarnaast acht de rechtbank de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf, gelet op de in deze zaak aan verdachte op te leggen straf, niet opportuun.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 27, 54, 55 en 56 van de Wet wapens en munitie.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in
rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. feit 1 en 2:
telkens: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie
t.a.v. feit 3
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte voor de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 tot een gevangenisstraf voor de duur van
7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt dat voor het bewezenverklaarde feit 3 geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Beslag
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
drie patronen van het merk Sellier en Bellot (goednummer 6487762);
een mes (goednummer 6487761);
een pistool van het merk Zoraki (goednummer 6487765).
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte] , van:
een smartphone van het merk/type Apple iPhone 11 (goednummer 6487686);
een smartphone van het merk/type Apple iPhone 8 (goednummer 6487687);
een telefoon van het merk Nokia (goednummer 6487701).
Vordering tenuitvoerlegging
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/330202-22 af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.R. Vlierhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2024.
[…]

Voetnoten

1.Vgl. Gerechtshof Amsterdam 18 juni 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1731