ECLI:NL:RBAMS:2024:4490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13-149292-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 12 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door Polen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot overlevering afgewezen op grond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW). De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1994 en gedetineerd in Nederland, was niet in persoon verschenen bij het proces dat leidde tot de veroordeling in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de opgeëiste persoon afstand had gedaan van zijn verdedigingsrechten, en dat hij niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep in Polen. De rechtbank heeft eerder aanvullende vragen gesteld aan de Poolse autoriteiten, maar deze zijn niet afdoende beantwoord. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zou inhouden. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat de overlevering moet worden geweigerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-149292-24
Datum uitspraak: 23 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 3 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 7 juli 2023 door
the Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division,Polen (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaat] (Polen) op [geboortedag] 1994,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [P.I.] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft – na een eerdere behandeling op de zitting van 26 juni 2024 – plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. S.M. Hof, die waarneemt voor mr. S.J. Linck, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering op de zitting van 26 juni 2024 met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgement of Regional Court in Warsaw of 26 October 2020, case reference number XII K 67/20, kept enforced by the judgement of Appeal Court in Warsaw of 8 December 2022, case reference number II Aka 294/21.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaren en dertien dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW moet worden geweigerd. Op grond van de door de Poolse autoriteiten gegeven antwoorden kan namelijk niet worden vastgesteld dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW. Evenmin kan op grond van het antwoord van de Poolse autoriteiten worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten of dat hij onzorgvuldig is geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – met de raadsvrouw – op het standpunt gesteld dat op grond van de aanvullende informatie niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 12, onder a tot en met d, OLW, zodat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De officier van justitie heeft zich echter op het standpunt gesteld dat van deze weigeringsgrond moet worden afgezien, omdat de opgeëiste persoon – die een adresinstructie heeft ontvangen – stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn verdedigingsrechten, dan wel onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn post. Subsidiair heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden en aanvullend vragen aan de Poolse autoriteiten te stellen.
Het oordeel van de rechtbank
Als het proces in twee opeenvolgende instanties heeft plaatsgevonden, namelijk een eerste aanleg gevolgd door een procedure in hoger beroep, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover daartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat en daarom de zaak ten gronde definitief is afgedaan. [4] De rechtbank zal daarom de beslissing van
the Appeal Court in Warsawvan 8 december 2022 toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Het EAB vermeldt in het EAB in onderdeel D dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces, een advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren, en dat deze advocaat tijdens het proces zijn verdediging ook daadwerkelijk heeft gevoerd. De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 26 juni 2024 ontkend dat hij een advocaat heeft gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. De behandeling van de zaak is op de zitting van 26 juni 2024 aangehouden om de uitvaardigende justitiële autoriteit aanvullende vragen in het kader van de toetsing aan artikel 12 OLW te stellen. Op de vraag of de opgeëiste persoon de advocaat die hem op zitting heeft vertegenwoordigd heeft gemachtigd, hebben de Poolse autoriteiten in de aanvullende informatie van 3 juli 2024 opgenomen dat de opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een advocaat van zijn keuze. Met de raadsvrouw en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de enkele omstandigheid dat de opgeëiste persoon een advocaat heeft gekozen niet meebrengt dat hij deze advocaat ook heeft gemachtigd. In het licht van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW. Ook is niet aangevoerd of gebleken dat zich een van de andere situaties als bedoeld in artikel 12, sub a tot en met c, OLW heeft voorgedaan en of dat een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
In het kader van de beoordeling van de vraag of de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten zal inhouden, is het van belang of de opgeëiste persoon uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. Ook de handelswijze van de opgeëiste persoon kan door de rechtbank in aanmerking worden genomen. De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [5]
Anders dan officier van justitie kan de rechtbank niet vaststellen dat de opgeëiste persoon een adresinstructie heeft ontvangen. Aan de Poolse autoriteiten is namelijk gevraagd of de oproeping voor de procedure in hoger beroep is gezonden aan het adres dat de opgeëiste persoon tijdens zijn adresinstructie heeft opgegeven, of hij bij die instructie is verplicht om adreswijzigingen door te geven en hij daarbij is gewezen op de gevolgen van het nalaten daarvan, zoals bedoeld in artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafrecht, en zo ja, of de opgeëiste persoon daarbij is geïnformeerd dat de verplichting ziet op de gehele procedure tot de executie van de straf.
In voornoemde aanvullende informatie staat enkel vermeld dat de oproeping voor de procedure in hoger beroep is verzonden aan het adres dat de opgeëiste persoon heeft opgegeven bij het opheffen van zijn voorlopige hechtenis op de zitting in eerste aanleg.
Daaruit blijkt niet dat de opgeëiste persoon is gewezen op zijn verplichting om adreswijzigingen door te geven en op de gevolgen van het nalaten daarvan. Hoewel de aanvullende informatie wel melding maakt dat de opgeëiste persoon op het door hem opgegeven adres bereikbaar moet zijn totdat de procedure definitief is afgedaan en daartegen geen hoger beroep meer open staat, staat niet vermeld op welke wijze dit voor de opgeëiste persoon duidelijk moet zijn geweest. Bovendien is de vraag door wie hoger beroep is ingesteld in zijn geheel niet beantwoord.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat niet vast is komen te staan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure hoger beroep, dan wel dat hij hiervan op de hoogte kon zijn. Gelet daarop kan niet aan de opgeëiste persoon worden tegengeworpen dat hij de oproeping voor de zitting niet heeft ontvangen en dat hij geen contact met de advocaat heeft gehouden. De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dan ook van oordeel dat de opgeëiste persoon in deze situatie niet op ondubbelzinnige wijze uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon aanwezig te zijn, dan wel om zijn verdedigingsrechten uit te oefenen.
De rechtbank stelt vast dat de behandeling van de zaak eerder al is aangehouden om aanvullende vragen in het kader van artikel 12 OLW te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak nogmaals aan te houden om de Poolse autoriteiten hierover nader te bevragen, nu deze vragen al zijn gesteld, zonder dat daarop afdoende antwoord is gekomen. Bovendien is de beslistermijn waarbinnen de rechtbank uitspraak moet doen over de verzochte overlevering bijna verstreken. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande de overlevering dient te worden geweigerd, nu niet kan worden vastgesteld of de overlevering niet een schending inhoudt van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon.

4.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

5.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen en 2, 5 en 12 OLW.

6.Beslissing

WEIGERTde overlevering van van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Criminal Division,Polen.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E. Bicer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Hof van Justitie van de Europese Unie, 21 december 2023, C-397/22, LM, (
5.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (