ECLI:NL:RBAMS:2024:4481

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13-146199-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot handel in gestolen voertuigen

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Kantongerecht in Münster, Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 30 april 2024. De opgeëiste persoon, geboren in het Verenigd Koninkrijk, is gedetineerd in Nederland en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de zitting op 9 juli 2024 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. Het EAB verwijst naar een strafbaar feit dat in Nederland onder de lijst van bijlage 1 van de Overleveringswet (OLW) valt, namelijk handel in gestolen voertuigen, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar is opgelegd. De raadsman heeft verweer gevoerd op basis van de detentieomstandigheden in Duitsland, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende objectieve gegevens zijn om te concluderen dat er sprake is van een algemeen gevaar voor de opgeëiste persoon.

De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 OLW besproken, maar oordeelde dat de omstandigheden die door de officier van justitie zijn aangevoerd, voldoende zijn om de overlevering toe te staan. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank staat daarom de overlevering toe.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-146199-24
Datum uitspraak: 23 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 6 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 april 2024 door het Kantongerecht (
Amtsgericht) Münster, Duitsland (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Verenigd Koninkrijk) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd het [detentieadres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. den Riet, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Britse nationaliteit heeft.
3. Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel van 30 april 2024 uitgevaardigd door het Kantongerecht (
Amtsgericht) Münster, met dossiernummer: 23 Gs 2747/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 26, te weten:
handel in gestolen voertuigen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Artikel 11 OLW: Duitse detentieomstandigheden

De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat overlevering van de opgeëiste persoon moet worden geweigerd, omdat overlevering tot een schending van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) zal leiden. Volgens de raadsman worden gedetineerden die gezondheidsklachten hebben, in het bijzonder psychi(atri)sche klachten, in Duitse penitentiaire inrichtingen onderworpen aan een onmenselijke behandeling, omdat er geen (adequate) zorg voor dergelijke klachten mogelijk is. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om hierover aanvullende vragen aan de Duitse autoriteiten te stellen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de raadsman niet op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens heeft onderbouwd dat sprake is van een algemeen reëel gevaar dat personen met psychi(atri)sche klachten die in Duitsland zijn gedetineerd, onmenselijk of vernederend worden behandeld. Reeds hierom slaagt het verweer niet. Daarbij komt dat de artikelen waarnaar door de raadsman is verwezen zien op
gedetineerden die worden geplaatst in een forensisch psychiatrisch ziekenhuis en zijn daarmee niet van toepassing op de situatie van de opgeëiste persoon die op een zorgafdeling verblijft. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden en nadere vragen te stellen.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 OLW

Het EAB ziet op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In zo’n situatie kan de rechtbank de overlevering weigeren. [4]
De raadsman heeft de rechtbank daarom subsidiair verzocht om de overlevering te weigeren, dan wel om de behandeling van de zaak aan te houden om hierover nadere informatie bij de Duitse autoriteiten op te vragen.
De officier van justitie verzoekt de rechtbank af te zien van deze weigeringsgrond en voert daartoe aan dat het onderzoek is aangevangen in Duitsland, de bewijsmiddelen zich daar bevinden, de medeverdachten daar worden vervolgd, en het Nederlandse Openbaar Ministerie niet voornemens is de opgeëiste persoon voor dit feit te vervolgen.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en weigering de uitzondering moet zijn;
- de gedachte achter deze facultatieve weigeringsgrond is, te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
De rechtbank stelt vast dat, in het licht van de door de officier van justitie genoemde omstandigheden, het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd, onvoldoende aanleiding vormt om de weigeringsgrond toe te passen. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en ziet geen aanleiding om de behandeling van de zaak aan te houden om nadere vragen aan de Duitse autoriteiten te stellen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Kantongerecht (
Amtsgericht) Münster, Duitsland voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E. Bicer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.A. Harland, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW.