ECLI:NL:RBAMS:2024:4476

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
13-149104-24
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met terugkeergarantie

Op 23 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Rosenheim in Duitsland. De officier van justitie had op 14 mei 2024 verzocht om de behandeling van het EAB, dat was uitgevaardigd op 16 februari 2024. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 en met de Nederlandse nationaliteit, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. Stroobach, tijdens de zitting op 9 juli 2024. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon is beschuldigd van een strafbaar feit dat in Nederland op de lijst van bijlage 1 bij de OLW staat vermeld, namelijk georganiseerde of gewapende diefstal, waarvoor in Duitsland een vrijheidsstraf van ten minste drie jaar kan worden opgelegd. De rechtbank heeft ook de garantie van de Duitse autoriteiten beoordeeld, die bevestigde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf kan ondergaan indien hij in Duitsland wordt veroordeeld.

De rechtbank heeft het verweer van de raadsvrouw verworpen, die aanvoerde dat er nog lopende strafzaken tegen de opgeëiste persoon in Nederland zijn. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden geen invloed hebben op de beslissing over het overleveringsverzoek. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante artikelen van de Overleveringswet. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Mourik, voorzitter, en mrs. E. Biçer en C.M. Delstra, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. K.M. Diender.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13-149104-24
Datum uitspraak: 23 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 14 mei 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 16 februari 2024 door het
Amtsgericht(kantongericht)
Rosenheim(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 9 juli 2024, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. C. Stroobach, advocaat in Diemen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel ten behoeve van voorlopige hechtenis van het
Amtsgericht(kantongerecht)
Rosenheimvan 6 februari 2024, dossiernummer II Gs 182/24.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een zogenoemd lijstfeit, dat in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon daarnaast zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van sociale re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, wanneer is gewaarborgd dat de opgeëiste persoon, in geval van veroordeling in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf na overlevering, deze straf in Nederland mag ondergaan.
De leidende Hoofdofficier van Justitie van het Openbaar Ministerie in Traunstein (Duitsland) heeft op 23 juni 2024 de volgende garantie ten behoeve van de opgeëiste persoon gegeven:
“procedure in het kader van de wederzijdse rechtshulp inzake de Marokkaanse onderdaan [opgeëiste persoon] (...)Er wordt gegarandeerd dat de opgeëiste persoon in geval van een onherroepelijke veroordeling in de Bondsrepubliek Duitsland op basis van de huidige versie van Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, p. 27), voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf naar Nederland zal worden teruggezonden.”
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.

6.Overige verweren

De raadsvrouw brengt naar voren dat de beslissing omtrent de tijd en plaats van de feitelijke overlevering zal moeten worden aangehouden, omdat er tegen de opgeëiste persoon nog strafzaken in Nederland lopen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de omstandigheid dat in Nederland nog strafzaken lopen tegen de opgeëiste persoon, slechts van belang is voor de feitelijke overlevering en dus voor de rechtbank op dit moment niet van invloed is voor haar oordeel over n het overleveringsverzoek. De rechtbank heeft op grond van de OLW geen bevoegdheid om de overlevering op deze grond te weigeren. Eventueel openstaande strafzaken kunnen een belemmering voor de feitelijke overlevering opleveren in de zin van artikel 36 OLW, maar daarover beslist volgens het genoemde artikel de officier van justitie nadat de rechtbank de overlevering heeft toegestaan. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht(kantongericht)
Rosenheim(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. E. Biçer en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 23 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.