ECLI:NL:RBAMS:2024:4450

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 juli 2024
Publicatiedatum
23 juli 2024
Zaaknummer
C/13/752791 / KG ZA 24-540
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewijsbeslag in kort geding na lange duur en bodemprocedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, hebben de eisers, waaronder EURO CARGO AVIATION B.V. en TAKE OFF AVIATION HOLDING B.V., een kort geding aangespannen tegen WORLD FREIGHT COMPANY S.A.S. en KALES GROUP B.V. De eisers vorderden de opheffing van een bewijsbeslag dat al 3,5 jaar op hun documenten rustte. De eisers stelden dat de lange duur van het beslag onredelijk was, vooral omdat de gedaagden inmiddels een bodemprocedure hadden aangespannen. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2024 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij de eisers hun bezorgdheid uitten over de voortgang van het inzageproces en de mogelijke schending van privacy en bedrijfsgevoelige informatie. De gedaagden voerden aan dat het inzageproces noodzakelijk was voor hun rechtspositie en dat de vertraging deels te wijten was aan de niet-coöperatieve houding van de eisers. De voorzieningenrechter heeft op 24 juli 2024 de vorderingen van de eisers afgewezen, o.a. omdat er geen wettelijke basis was om het inzageproces te beëindigen en de gedaagden een legitiem belang hadden bij het bewijsbeslag. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/752791 / KG ZA 24-540 VVV/MV
Vonnis in kort geding van 24 juli 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 2] (Portugal),
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EURO CARGO AVIATION B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TAKE OFF AVIATION HOLDING B.V.,
gevestigd te Haarlemmermeer,
eisers in conventie bij conceptdagvaarding,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.W. van der Veen te Amsterdam,
tegen
1. de vennootschap naar buitenlands recht
WORLD FREIGHT COMPANY S.A.S.,
gevestigd te Roissy (Frankrijk),
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KALES GROUP B.V.,
gevestigd te Schiphol,
gedaagden in conventie, vrijwillig verschenen,
eiseressen in reconventie,
advocaat mr. F.A. van de Wakker te Amsterdam.
Eisers zullen hierna ook [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA worden genoemd. Gedaagden zullen hierna ook WFC en Kales Group worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 10 juli 2024 hebben [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA de dagvaarding toegelicht. WFC en Kales Group hebben verweer gevoerd, en een vordering in reconventie ingesteld die door eisers is bestreden.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van eisers: [eiser 2] (via een digitale verbinding), [eiser 1] ,
mr. J.G. Mahn en mr. B.S. Friedberg met mr. Van der Veen en zijn kantoorgenoten mr. D.R.C. Smit en mr. B.C. Santpoort;
aan de zijde van gedaagden: [naam] (via een digitale verbinding en bijgestaan door een tolk M. Steur) met mr. Van de Wakker en zijn kantoorgenoot
mr. S.N. Naäman.
Na verder debat is vonnis bepaald op 24 juli 2024.

2.De feiten

2.1.
ECA en WFC zij beide actief als commerciële agenten in de markt van luchtvrachtvervoer. Tussen eisers en gedaagden speelt al geruime tijd een geschil dat er – kort gezegd – op neerkomt dat gedaagden eisers (en een drietal voormalig werknemers van WFC) beschuldigen van onrechtmatige concurrentie.
2.2.
In het kader van dit geschil hebben gedaagden op 16 december 2020 aan de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland verlof gevraagd om conservatoir bewijsbeslag te leggen ten laste van eisers en de drie voormalig werknemers van WFC. Op 16 december 2020 heeft de voorzieningenrechter dit verlof verleend. In zijn beschikking heeft de voorzieningenrechter verwezen naar 5.8 tot en met 5.11 van het verzoekschrift, waar is gespecificeerd op welke fysieke en/of elektronische bescheiden verzoekers beslag wensen te leggen, waar die bescheiden zich bevinden en aan de hand van welke (combinaties van) zoektermen die bescheiden gevonden kunnen worden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter die het verlof heeft verleend voldoet die specificatie aan de daaraan te stellen eisen. Verder heeft de voorzieningenrechter, conform het verzoek, DigiJuris B.V. (hierna DigiJuris) aangewezen als bewaarder in de zin van artikel 709 Rv.
2.3.
Tussen 13 januari 2021 en 19 februari 2021 is het conservatoir bewijsbeslag gelegd.
2.4.
Op 8 april 2021 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland vonnis gewezen in een kort geding dat aanhangig is gemaakt door WFC en Kales Group tegen [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA en de drie voormalig werknemers. De vordering die – kort gezegd – inhield het verkrijgen van inzage en afschrift van de in beslag genomen bescheiden is grotendeels toegewezen. Nadien heeft DigiJuris de opdracht gekregen om als onafhankelijke derde de beslagen bescheiden te onderzoeken.
2.5.
[eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA hebben hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 april 2021. Bij arrest van 29 november 2022 heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden eveneens geoordeeld dat WFC en Kales Group recht hebben op inzage. Wel heeft het gerechtshof de wijze waarop de inzage dient plaats te vinden enigszins gewijzigd ten opzichte van het vonnis van 8 april 2021. Daarnaast is nog een aantal procedures gevoerd over het verloop van de inzage in de beslagen gegevens.
2.6.
Op 24 april 2024 hebben WFC en Kales Group de bodemdagvaarding aan [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA laten betekenen.
2.7.
Bij brief van 28 mei 2024 heeft de advocaat van [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA (de advocaat van) WFC en Kales Group – kort gezegd – gesommeerd te bevestigen dat het inzageproces is afgerond en te bevestigen dat de niet-verstrekte bescheiden die zich onder DigiJuris bevinden zijn vernietigd. Ook zijn zij gesommeerd een overzicht te verstrekken van alle bescheiden die vanaf 8 april 2021 door DigiJuris met WFC en Kales Group zijn gedeeld alsmede een overzicht van bescheiden die met derden zijn gedeeld.
2.8.
Bij brief van 19 juni 2024 heeft de advocaat van WFC en Kales Group gereageerd op de hiervoor genoemde sommatiebrief. In die brief staat onder meer het volgende:

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA vorderen – kort gezegd – WFC en Kales Group te veroordelen:
1. het inzageproces per direct te beëindigen, subsidiair het inzageproces te beëindigen binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn;
2. de niet-verstrekte bescheiden die zich onder DigiJuris bevinden te vernietigen;
3. een Excel-document toe te zenden van alle bescheiden die vanaf 8 april 2021 door DigiJuris met gedaagden zijn gedeeld, met vermelding van de datum en de zoektermen die zijn gebruikt;
4. het delen van aan gedaagden verstrekte bescheiden met derden per direct te staken;
5. voor zover vordering 4 wordt afgewezen, elke keer als bescheiden met een derde worden gedeeld, daarvan een overzicht te verstrekken, inclusief de naam van die derde en de reden waarom bescheiden zijn gedeeld;
6. een en ander op straffe van dwangsommen; en
7. tot betaling van de kosten van dit geding, inclusief de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Eisers stellen hiertoe in hun dagvaarding – samengevat weergegeven – dat WFC en Kales Group al bijna 3,5 jaar doen over het inzageproces. Dit is een absurd lange periode. WFC en Kales Group zien de inzage ten onrechte als een ongelimiteerd proces waarbij zij steeds in kleine oplages en op willekeurige tijdstippen inzage blijven verkrijgen in bescheiden die vaak ook bedrijfsgevoelige en/of privé-informatie bevatten. Van groot belang hierbij is dat zij op 24 april 2024 de bodemdagvaarding (van maar liefst 237 pagina’s met 171 producties) hebben laten betekenen. Daarin is veelvuldig gebruik gemaakt van de door WFC en Kales Group verkregen bescheiden en daarmee is het doel van het bewijsbeslag en het inzagerecht bereikt. WFC en Kales Group hebben hun rechtspositie daadwerkelijk kunnen bepalen en hebben de verkregen bescheiden daadwerkelijk kunnen aanwenden in het kader van de door hen ingestelde vorderingen. Het inzagerecht is niet bedoeld om parallel naast een bodemprocedure te blijven lopen om langs die weg een extra drukmiddel te hebben. Zo is het zeker niet de bedoeling dat bijvoorbeeld op basis van de conclusie van antwoord in de bodemprocedure nieuwe zoekopdrachten worden verstrekt aan DigiJuris. In zijn algemeenheid geldt dat een inzageproces transparant moet verlopen, binnen een redelijke termijn moet zijn afgerond en dat de verkregen bestanden niet met derden mogen worden gedeeld. WFC en Kales Group geven er geen blijk van dat zij bovenstaande waarborgen in acht nemen. [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA hebben een (spoedeisend) belang bij afronding van het inzageproces. Alle bedrijfsinformatie, inclusief bedrijfsstrategie, en privécorrespondentie ligt in vreemde handen. Dat geen einddatum geldt, creëert onzekerheid en onnodige (psychische) druk.
3.3.
Op de mondelinge behandeling van dit kort geding hebben [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA daarnaast aangevoerd dat WFC en Kales Group zich niet houden aan de voorwaarden die gelden bij de inzage. Zo is inmiddels naar aanleiding van de reactie op de sommatiebrief (zie 2.7 en 2.8) gebleken dat WFC en Kales Group de beslagen bescheiden hebben doorzocht aan de hand van zoektermen die niet staan vermeld in de punten 5.10 en 5.11 van het beslagverzoek noch in het vonnis van 8 april 2021 (zie 2.4) noch in het arrest van 29 november 2022 (zie 2.5). Uit het arrest volgt dat het niet is toegestaan nadere instructies aan DigiJuris te geven en dat DigiJuris zich strikt moet houden aan de werkwijze zoals beschreven in de aan haar verleende opdracht. Nu blijkt echter dat er is gezocht op “
nader met DLA Piper te bepalen zoektermen”. Dit heeft tot gevolg dat WFC en Kales Group naar eigen inzicht en believen grasduinen in de stukken, zonder dat enige toets heeft plaatsgevonden naar de zoektermen die zij daarbij gebruiken (en zonder dat is voldaan aan de vereisten van artikel 843a Rv). Tekenend is dat bijvoorbeeld is gezocht op een zoekterm (“Buckerfield”), die in verband kan worden gebracht met een in 2024 uitgeschreven tender. Dit kan hoe dan ook niets te maken hebben met een in 2021 verkregen verlof tot beslag en inzage en kan worden aangemerkt als misbruik van het inzagerecht door een concurrent. Dat WFC en Kales Group zich niet houden aan de voorwaarden, is te meer een reden om het inzageproces te beëindigen, aldus [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA.
3.4.
WFC en Kales Group hebben – samengevat weergegeven – het volgende verweer gevoerd. Het vermoeden bestond dat eisers duurzaam en op onrechtmatige wijze het bedrijfsdebiet van WFC hebben afgebroken. Om die reden is bewijsbeslag gelegd, om nader inzicht te verkrijgen in de aard en omvang van de verweten handelingen. In het beslagrekest is reeds opgenomen dat de beslagen bescheiden ook nodig zijn om de nodige rechtsmaatregelen te kunnen treffen, ook tegen “
andere (buitenlandse) betrokken personen of entiteiten”. Als reactie op de sommatiebrief (zie 2.7) hebben WFC en Kales Group bericht dat zij niet bevestigen dat het inzageproces is afgerond en dat zij niet bevestigen om de niet-verstrekte bescheiden die zich onder DigiJuris bevinden vernietigen. Zij zijn wel bereid vrijwillig een overzicht te verschaffen van alle bescheiden die vanaf 8 april 2021 zijn gedeeld, met daarbij de gebruikte zoektermen, alsmede een overzicht van alle bescheiden die zij met derden hebben gedeeld. Dit kost tijd, maar hiervoor is een kort geding niet nodig.
3.5.
De vorderingen in dit kort geding dienen te worden afgewezen, aldus WFC en Kales Group. De ontsluiting van de bescheiden duurt niet te lang. De voorzieningenrechter heeft reeds eerder in die zin geoordeeld in een kortgedingvonnis van 3 mei 2023. Dat het proces lang duurt komt ook omdat [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA weigeren hulp te bieden bij het inzageproces en omdat ontsluiting buitensporig duur is. Van WFC en Kales Group kan niet worden verwacht dat zij een dergelijke investering op korte termijn en in één keer moeten dragen. Tot slot hebben [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA ook geen belang bij snelle ontsluiting. Zij ondervinden geen nadeel omdat de beslagen bescheiden bij een onafhankelijke derde in gerechtelijke bewaring liggen. Het uitbrengen van de bodemdagvaarding is geen grond voor het beëindigen van de inzage. Dit volgt hoe dan ook niet uit het vonnis van 8 april 2021 en er is evenmin andere jurisprudentie bekend waaruit volgt dat een bewijsbeslag vervalt nadat een bodemzaak is ingesteld. WFC en Kales Group hebben nog steeds belang bij het bewijsbeslag omdat zij mogelijk hun vorderingen in de bodemzaak kunnen wijzigen of vermeerderen zolang de rechter nog geen eindvonnis heeft gewezen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
WFC en Kales Group vorderen – kort gezegd – [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA te veroordelen tot betaling van een voorschot op de kosten die de deurwaarder en DigiJuris in rekening hebben gebracht van:
A. primair € 177.527,73 plus € 100.000,- voor nog te maken kosten voor de ontsluiting van de resterende bescheiden;
B. subsidiair € 177.527,73;
C. meer subsidiair € 88.763,86;
met veroordeling van [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA in de kosten van dit geding, inclusief de nakosten.
4.2.
WFC en Kales Group stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat het gerechtshof in r.o. 3.21 van het arrest van 29 november 2022 (zie 2.5) op basis van een fractie van wat nu bekend is heeft geoordeeld dat het bewijsbeslag rechtmatig is gelegd. Over de omvang van de schade is wellicht nog een discussie te voeren, maar dat [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA onrechtmatig hebben gehandeld kan geen serieus onderwerp van debat meer zijn. Van WFC en Kales Group kan niet worden verwacht dat zij de desbetreffende substantiële kosten blijft voorfinancieren. Zij hebben ook een spoedeisend belang.
4.3.
[eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA hebben – samengevat weergegeven – het verweer gevoerd dat de vordering niet voldoet aan de eisen die worden gesteld aan toewijzing van een geldvordering in kort geding. De vordering hoort thuis in de bodemprocedure.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Vordering 1 houdt in het inzageproces per direct te beëindigen. WFC en Kales Group hebben hier voorshands terecht tegenin gebracht dat uit niets voortvloeit dat een inzageproces moet eindigen op het moment van uitbrengen van de dagvaarding in de bodemzaak. Dit volgt niet uit de verlofbeschikking van 16 december 2020 (zie 2.2) en evenmin uit het vonnis van 8 april 2021 (zie 2.4) of uit het arrest van 29 november 2022 (zie 2.5). [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA hebben zich in dit verband evenmin kunnen beroepen op wet- of regelgeving of op bestaande jurisprudentie. Weliswaar kan een inzageproces van 3,5 jaar (overigens duurt dit proces volgens WFC en Kales Group korter omdat het feitelijk pas is gestart in september 2021) als lang worden gekwalificeerd, maar op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de niet coöperatieve opstelling van [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA hieraan heeft bijgedragen, zoals WFC en Kales Group hebben aangevoerd. Of dit daadwerkelijk zo is, kan in dit kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, niet worden vastgesteld. Verder hebben WFC en Kales Group terecht aangevoerd dat het in beginsel aan hen is om het tempo te bepalen waarin zij de beslagen bescheiden inzien, met name met het oog op de kosten die behoorlijk oplopen. Tot slot hebben zij terecht aangevoerd dat zij wel degelijk een belang hebben bij het kunnen blijven inzien van de beslagen, omdat op voorhand niet kan worden uitgesloten dat zij hun vorderingen in de bodemprocedure wijzigen of vermeerderen.
5.2.
Daartegenover weegt het (spoedeisend) belang van [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA bij beëindiging van het inzageproces minder zwaar. De beslagen bescheiden liggen “veilig in de kluis” bij DigiJuris, een onafhankelijke derde. Dat er een (psychische) druk vanuit kan gaan dat steeds weer nieuwe gegevens boven tafel kunnen komen, is inherent aan dit bewijsbeslag. Verder kan er niet zonder meer vanuit worden gegaan dat privacy- en bedrijfsgevoelige informatie boven tafel is gekomen. Dit is weliswaar gesteld door [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA maar door WFC en Kales Group bestreden. Zij hebben aangevoerd dat de in dit kader in het geding gebrachte stukken (bijvoorbeeld het testament van [eiser 2] en de WhatsApp-conversatie tussen hem en zijn echtgenote en zus) nooit aan WFC en Kales Group zijn verstrekt. Hoe een en ander precies zit, kan in dit kort geding, dat zich niet leent voor een nader onderzoek naar de feiten, niet worden vastgesteld.
5.3.
De conclusie tot zover is dat vordering 1 zal worden afgewezen. Hetgeen [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA op de mondelinge behandeling nog naar voren hebben gebracht (zie 3.3), en wat niet in de dagvaarding is opgenomen, staat niet aan deze conclusie in de weg. Hier geldt dat de op de mondelinge behandeling gevoerde discussie over de vraag of is gezocht op niet-toegestane zoektermen in dit kort geding niet kan worden beslecht omdat de standpunten van partijen (en met name het verweer van WFC en Kales Group) onvoldoende zijn uitgekristalliseerd. Het standpunt van WFC en Kales Group dat met nieuwe zoektermen gezocht kan worden binnen het onder het inzagerecht vallende bestand dat is bepaald met behulp van de zoektermen toegelaten op grond van het arrest van 29 november 2022 komt vooralsnog niet onaannemelijk voor.
5.4.
Afwijzing van vordering 1 betekent dat ook vordering 2 wordt afgewezen. Overigens is vernietiging van documenten, vanwege het onomkeerbare karakter daarvan, in beginsel niet toewijsbaar bij wijze van voorlopige voorziening.
5.5.
Bij toewijzing van vordering 3 hebben [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA onvoldoende belang, gezien de toezegging (zie 2.8) op dit vlak van WFC en Kales Group. Er is geen reden om eraan te twijfelen dat WFC en Kales Group hun toezegging nakomen.
5.6.
Ook vordering 4 is niet toewijsbaar. In het beslagrekest is reeds opgenomen dat de beslagen bescheiden ook nodig zijn om de nodige rechtsmaatregelen te kunnen treffen, ook tegen “
andere (buitenlandse) betrokken personen of entiteiten”. Dat geen toestemming is verleend voor het delen van bescheiden met derden is dus voorshands onjuist. Bovendien is het inherent aan een bewijsbeslag dat bescheiden ook kunnen worden ingezien door gelieerde partijen. Dat hierbij bedrijfsgevoelige of privacygevoelige informatie is gedeeld is niet gebleken. De voorbeelden die zijn genoemd in de dagvaarding (een arbitrage in Italië en een procedure in Florida (VS)) zijn onvoldoende uitgewerkt om toewijzing van vordering 4 te rechtvaardigen.
5.7.
Vordering 5 volgt het lot van vordering 3.
5.8.
De conclusie is dat alle vorderingen worden afgewezen. [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proces- en nakosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van WFC en Kales Group worden begroot op:
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat
1.107,00
Totaal € 1.795,00

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
WFC en Kales Group hebben terecht aangevoerd dat de vordering tot betaling van de kosten thuishoort in de bodemprocedure, waar deze vordering ook is ingesteld. WFC en Kales Group hebben bovendien hun spoedeisend belang bij toewijzing (anders dan met de algemene stelling dat van hen niet gevergd kan worden de kosten te blijven voorfinancieren) niet onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat zij het geld dringend nodig hebben om de procedure voort te kunnen zetten.
6.2.
WFC en Kales Group zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Gezien de samenhang met het geding in conventie worden die kosten begroot op nihil.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.2.
veroordeelt [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA in de proceskosten, aan de zijde van WFC en Kales Group tot op heden begroot op € 1.795,00,
7.3.
veroordeelt [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
7.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
7.5.
weigert de gevraagde voorzieningen,
7.6.
veroordeelt WFC en Kales Group in de proceskosten, aan de zijde van [eiser 1] , [eiser 2] , ECA en TOA tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2024. [1] Bij afwezigheid van mr. Van Voorst Vader is dit vonnis ondertekend door mr. E.A. Messer, die het vonnis uitsprak.

Voetnoten

1.type: MV