ECLI:NL:RBAMS:2024:4408

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
13-101678-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van ontucht met minderjarig stiefkind wegens gebrek aan bewijs en betrouwbaarheid van verklaringen

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontucht met zijn minderjarig stiefkind. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De zaak kwam aan het licht na verklaringen van het slachtoffer, die stelden dat de verdachte haar op verschillende manieren had aangeraakt. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende steunbewijs had en dat de handelingen niet als ontuchtig konden worden gekwalificeerd. De rechtbank heeft daarbij de context van de handelingen en de intenties van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet met opzet ontuchtige handelingen heeft verricht, en dat de verklaringen van het slachtoffer inconsistent waren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit. De rechtbank heeft bepaald dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/101678-23
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. G. Dankers, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. van Nimwegen, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] en van wat mr. J.R. Mekkes, advocaat van de benadeelde partij, namens haar naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 2 april 2012 tot en met 1 april 2021 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, en/of in een of meer onbekend gebleven plaatsen in België, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig stiefkind [slachtoffer],geboren op [geboortedatum] , door- de hand van die [slachtoffer] op zijn ontblote penis te leggen en heen en weer te bewegen en/of- over de clitoris van die [slachtoffer] te wrijven en/of- de vagina van die [slachtoffer] aan te raken;- de borsten en/of billen van die [slachtoffer] aan te raken.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde feit kan worden bewezen. De verklaring van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) is betrouwbaar en kan worden gebruikt voor het bewijs. De omstandigheid dat [slachtoffer] in eerste instantie enkel heeft verklaard over het aanraken van haar billen en borsten, maar niet over de handelingen met betrekking tot haar vagina en de penis van verdachte, staat de betrouwbaarheid van haar verklaring niet in de weg. Daarnaast is niet van een motief gebleken voor [slachtoffer] om de beschuldiging ten aanzien van haar toenmalige stiefvader te verzinnen. De verklaring van [slachtoffer] vindt steun in de deels bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van het aanraken van haar borsten en billen. De verklaring van verdachte dat dit per ongeluk is gebeurd tijdens het spelen met [slachtoffer] is ongeloofwaardig, omdat het spelen volgens zowel [slachtoffer] als haar moeder niet meer gebeurde toen [slachtoffer] ouder was.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het tenlastegelegde feit, wegens het ontbreken van bewijs. De verklaring van [slachtoffer] is niet betrouwbaar omdat zij tegenstrijdig en inconsistent heeft verklaard. Haar verklaring moet daarom worden uitgesloten van het bewijs. Indien de rechtbank de verklaring van [slachtoffer] wel voldoende betrouwbaar acht, dan dient alsnog vrijspraak te volgen omdat deze verklaring niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen (met uitzondering van het aanraken van de borsten en billen). Ten aanzien van het aanraken van de borsten en billen van [slachtoffer] geldt dat het opzet van verdachte op het ontuchtige karakter daarvan ontbreekt. Verdachte heeft verklaard dat dit is gebeurd tijdens het masseren van dan wel spelen met [slachtoffer] . Hij raakte tijdens het spelen per ongeluk haar borsten aan of kneep in haar bil als teken dat hij klaar was met de massage. Deze verklaring van verdachte wordt niet weerlegd.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Het bewijs in zedenzaken
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de tenlastegelegde seksuele handelingen; het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit vaak met zich dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de enkele verklaring van één getuige (waaronder het slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling heeft als doel de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
3.3.2.
De betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer]
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of de verklaring van [slachtoffer] betrouwbaar is. De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] (bij de politie) op hoofdlijnen een consistente en gedetailleerde verklaring heeft afgelegd. Dat [slachtoffer] aanvankelijk bij het Ouder- en Kindteam alleen heeft verklaard dat verdachte haar bij haar borsten en billen heeft aangeraakt, doet naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaring. Later heeft [slachtoffer] aan haar moeder en zus verteld dat er meer zou zijn gebeurd en dit heeft zij ook consistent verklaard bij de politie.
Bij de politie heeft [slachtoffer] ook verklaard dat er tussen haar moeder en verdachte (stiefvader) veel ruzie was en haar moeder om die reden een afspraak had gemaakt bij Veilig Thuis. Omdat haar moeder een brief over die ruzies niet thuis wilde laten komen, had zij aangegeven dat het over seksueel misbruik ging, aldus [slachtoffer] . Dit speelde enkele jaren vóórdat [slachtoffer] voor het eerst bij het Ouder- en Kindteam melding maakte van (daadwerkelijk) seksueel misbruik door verdachte.
Hoewel ook deze omstandigheid niet van dien aard is dat dit zonder meer tot de conclusie zou moeten leiden dat de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende betrouwbaar is en daarom terzijde moet worden geschoven, maakt dit naar het oordeel van de rechtbank dat wel behoedzaam met haar verklaring moet worden omgegaan en zwaardere eisen kunnen worden gesteld aan het vereiste steunbewijs.
3.3.3.
Steunbewijs en ontuchtig karakter
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van de aanrakingen van haar borsten en billen wordt ondersteund door de verklaring die verdachte heeft afgelegd. Zowel bij de politie als ter zitting heeft verdachte erkend meerdere keren de borsten en billen van [slachtoffer] te hebben aangeraakt. Verdachte ontkent echter stellig dat hij hierbij een seksuele intentie heeft gehad. Uit zowel de verklaringen van [slachtoffer] als verdachte blijkt dat het gaat om aanrakingen van de borsten en billen over de kleding heen, dus niet op de blote huid.
De vraag die aan de rechtbank voorligt is of de aanrakingen van de borsten en billen van [slachtoffer] door verdachte kunnen worden aangemerkt als ontuchtige handelingen.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 249 van het Wetboek van Strafrecht een handeling van seksuele aard is die in strijd is met een sociaal-ethische norm. De beoordeling of een handeling als zodanig kan worden gekwalificeerd, hangt af van de aard van de gedraging en de omstandigheden van het geval. Tot die omstandigheden kunnen onder meer worden gerekend de aard van de handeling en de context waarin en de omstandigheden waaronder de handeling wordt verricht, waarbij ook de leeftijd van de betrokkenen en een mogelijk leeftijdsverschil, de eventuele interactie tussen hen en onder omstandigheden ook hun intenties een rol kunnen spelen. Voor een bewezenverklaring van het plegen van ontuchtige handelingen moet komen vast te staan dat het opzet van de verdachte mede het ontuchtige karakter van de handelingen omvat.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de aanrakingen van haar borsten en billen begonnen rond de leeftijd van 6 of 7 jaar en dat verdachte hiermee doorging tot zij 14 jaar was. Hij raakte haar vaak aan tijdens het kietelen en kneep soms in haar borsten en billen. Het ging om strelingen, petsen of knijpen, steeds over de kleren heen. Toen verdachte haar voor het eerst bij haar borsten aanraakte toen ze 6 of 7 jaar oud was, vertelde verdachte haar dat ze het geheim moest houden. Desgevraagd heeft ze bij de politie verklaard dat ze denkt dat ze op dat moment nog geen borsten had, of misschien kleine.
Verdachte heeft verklaard de borsten en de billen van [slachtoffer] te hebben aangeraakt tijdens het spelen met haar. Hij was haar enige speelkameraad en ze speelden nogal fysiek, met kietelen, tillen en gooien. Verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij de borsten van [slachtoffer] bijvoorbeeld aanraakte bij het optillen, door haar aan weerszijden ter hoogte van haar borsten vast te houden. Het aanraken van de borsten gebeurde ook bij wijze van tikken of porren. Ook heeft verdachte verklaard dat hij [slachtoffer] met enige regelmaat – doorgaans in aanwezigheid van de moeder van [slachtoffer] – masseerde in verband met buikpijn en dan in haar bil(len) kneep als teken dat hij klaar was met het masseren. Toen [slachtoffer] ouder werd en haar borsten groter werden, vond verdachte het niet meer prettig om op een fysieke wijze met [slachtoffer] te spelen omdat hij hierdoor gemakkelijk in contact kwam met haar borsten. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] toen ongeveer tien jaar was. Dat heeft hij ook met zoveel woorden tegen de moeder van [slachtoffer] gezegd. Hij heeft haar hierna nog wel gemasseerd voor haar buikklachten en ook nog wel eens opgetild. De laatste periode was dat optillen rondom haar middel. Dit was totdat [slachtoffer] ongeveer veertien jaar was.
De verklaring van verdachte over het spelen met [slachtoffer] vindt steun in de verklaring van haar moeder, die ook heeft verklaard dat er – toen [slachtoffer] kleiner was – ‘ruw’ en fysiek werd gespeeld en dat het waarschijnlijk wel klopt dat verdachte op enig moment toen zij groter werd heeft gezegd dat hij dat liever niet meer wilde omdat hij haar borsten en billen aanraakte bij het spelen. De verklaring van verdachte ten aanzien van het masseren van [slachtoffer] vindt daarnaast steun in zowel de verklaring van haarzelf als in de verklaring van haar moeder. Masseren was heel gebruikelijk als [slachtoffer] buikpijn had.
De rechtbank kan gelet op de aard van de handelingen en de geschetste context waarin de aanrakingen hebben plaatsgevonden, niet vaststellen dat de handelingen van verdachte van seksuele aard en in strijd met de sociaal-ethische norm waren.
In het dossier bevindt zich een WhatsAppgesprek waarin verdachte schrijft dat hij tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij over het aanraken van haar borst pas op latere leeftijd mocht vertellen. Verdachte schrijft daarin:
‘alleen ik was haar speel maatje dus me hand kwam op haar, borst toen was ze, nog klein kindje toen zei ze papa ooohw, je hebt me borst aan geraakt ik zei sorry schat zei ze maak je niet druk hoor ik ga niets vertellen ik vroeg haar waarom niet zei ze anders ben ik je kwijt want dan komt politie je oppakken ik zei je moet het wel vertellen als je ouder ben als kind gaat niemand je geloven’. Dit wekt weliswaar de suggestie dat er mogelijk iets te verbergen viel, maar maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Dit gesprek zou immers hebben plaatsgevonden toen [slachtoffer] ongeveer zes jaar oud was, zij aan het spelen was met verdachte en zij naar eigen zeggen nog geen borsten had. Hoewel dit gesprek opvallend is en verdachte hierover geen duidelijke verklaring aan de rechtbank heeft gegeven, kent de rechtbank op basis van de hiervoor besproken omstandigheid voor het vaststellen van het ontuchtige karakter geen (doorslaggevende) betekenis toe aan dit gesprek.
De rechtbank kan gelet op het voorgaande niet vaststellen dat de aanrakingen van de borsten en billen van [slachtoffer] een ontuchtig karakter hebben gehad (en evenmin dat het opzet van verdachte daarop was gericht).
Verdachte heeft verder stellig ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de andere tenlastegelegde handelingen, te weten het aanraken van de vagina en clitoris van [slachtoffer] en het zich door haar laten aftrekken. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voor de verklaring van [slachtoffer] over deze handelingen geen steunbewijs bevat. De verklaringen van de moeder en zus van [slachtoffer] zijn uitsluitend gebaseerd op wat [slachtoffer] hen heeft verteld. Ook verder biedt het dossier geen steunbewijs. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte – die alleen erkent de borsten en billen van [slachtoffer] bij het spelen te hebben aangeraakt – niet het vereiste steunbewijs oplevert.
Gelet op het voorgaande spreekt de rechtbank verdachte vrij van het tenlastegelegde feit.

4.Vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 15.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedings-maatregel.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering, omdat verdachte wordt vrijgesproken van het aan hem tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

5.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Snijders Blok-Nijensteen, voorzitter,
mrs. J.G. Vegter en P. Sloot, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. S.L. Slaats en F.E. Leopold, griffiers, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 juli 2024.