ECLI:NL:RBAMS:2024:4407

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
13-033162-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak medeplegen aanwezig hebben cocaïne, (vuur)wapens en munitie met uitzondering van 1 pistool en witwassen van een geldbedrag

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, hennep, wapens en het witwassen van een geldbedrag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 31 januari 2023 in Amsterdam betrokken was bij de aanwezigheid van 1,98 kilo cocaïne, ongeveer 50 kilo hennep, en verschillende vuurwapens, waaronder een pistool van het merk CZ. Tijdens de zitting op 6 juni 2024 heeft de officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, bewijs gepresenteerd, maar de verdediging, vertegenwoordigd door mr. N. Stegerhoek, heeft vrijspraak bepleit. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de cocaïne en andere wapens, met uitzondering van één pistool. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste tenlastegelegde feiten, maar heeft wel bewezen geacht dat zij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj, evenals het voorhanden hebben van een pistool. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder de ernstige ziekte van haar partner, en heeft een gevangenisstraf van 210 dagen opgelegd, waarvan 182 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 140 uren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/033162-23
Datum uitspraak: 20 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, en van wat verdachte en haar raadsman, mr. N. Stegerhoek, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - tenlastegelegd dat zij zich, telkens op 31 januari 2023 te Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
1.
medeplegen van het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, en/of opzettelijk aanwezig hebben van 1,98 kilo cocaïne en/of een onbekend gebleven hoeveelheid van een materiaal bevattende een of meer middelen van lijst I bij de Opiumwet;
2.
medeplegen van het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, en/of opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 50 kilo hennep en/of 334,5 gram hasjiesj en/of een onbekend gebleven hoeveelheid van een materiaal bevattende een of meer middelen van lijst II bij de Opiumwet;
3.
medeplegen van het voorhanden hebben van een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te weten een pistool (merk Walther PPK) en/of een pistool (merk Ceska Zbrojovka 75B), een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een start-alarmpistool (merk Molgora Mondial) en/of een start-alarmrevolver (merk Weihrauch) en/of munitie van categorie III;
4.
medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 3, te weten een geluiddemper, en een wapen van categorie I, onder 7, te weten een zodanig op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat dit voor bedreiging of afdreiging geschikt was;
5.
medeplegen van het witwassen van een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 38.750,00.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 2 tenlastegelegde kan worden bewezen. Dat geldt ook voor feit 3, maar uitsluitend voor zover dat ziet op het voorhanden hebben van de pistolen met het merk CZ en Walther PPK. Voor de overige tenlastegelegde feiten heeft zij vrijspraak verzocht, omdat niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de cocaïne, overige wapens, munitie en een grote hoeveelheid contant geld die in het pand aan de [adres] zijn aangetroffen .
4.2.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 en 2 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De verdovende middelen zijn aangetroffen in afgesloten ruimtes van het magazijn en verdachte was hiervan niet op de hoogte. Zij verbleef uitsluitend in het woongedeelte en kwam slechts bij uitzondering voor huishoudelijke klusjes (de was en oppervlakkig schoonmaakwerk) in de kunstgalerie en het benedendeel van de bedrijfsruimte. Zij had geen toegang tot de afgesloten ruimtes. De hennepgeur werd door de politie geroken bij het betreden van de (afgesloten) ruimte waar de droogrekken stonden, maar was verder in het pand niet te ruiken. Daardoor kan niet worden gezegd dat verdachte op de hoogte moet zijn geweest van de aanwezigheid van de hennep.
Voor de feiten 3 en 4 heeft de raadsman zich ten aanzien van het voorhanden hebben van het pistool van het merk CZ (aangetroffen onder het matras in de slaapkamer) gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor het overige heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte had namelijk geen wetenschap en beschikkingsmacht over die wapens en munitie. Het vuurwapen in de broodtrommel heeft zij weliswaar kort vastgehouden, maar zij wist niet dat dit een wapen was en vasthouden is onvoldoende om te kunnen spreken van het voorhanden hebben van dat wapen. Ook kan niet worden vastgesteld welke van de aangetroffen wapens zich in de broodtrommel bevond. Tot de wapens en munitie in de kluis had verdachte geen toegang, want de sleutel was, in de woorden van de politie, ‘goed verstopt’ in de voering van een gordijn en verdachte wist daar niet vanaf. Van de wapens die in het bureau in de kunstgalerie lagen heeft verdachte evenmin geweten, want zij maakte daar alleen oppervlakkig schoon en keek niet in de bureaulades.
Ook ten aanzien van feit 5 heeft de raadsman vrijspraak bepleit. Verdachte houdt zich niet bezig met de financiën. Het geld is aangetroffen in de kluis, in bureaulades in de kunstgalerie en in de bedrijfsruimte, maar gelet op de hiervoor weergegeven toelichting op de overige feiten heeft verdachte niet geweten dat daar contant geld aanwezig was.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak feiten 1, 4 en 5 en partiële vrijspraak feit 3
De rechtbank acht niet bewezen wat onder de feiten 1, 3 (met uitzondering van één pistool), 4 en 5 is tenlastegelegd. Verdachte heeft ontkend dat zij wist dat in het pand cocaïne, wapens (anders dan het pistool van het merk CZ) en munitie aanwezig waren. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de stukken in het dossier (met uitzondering van het pistool van het merk CZ) niet worden afgeleid dat verdachte daarvan op de hoogte was. Verder heeft verdachte herhaaldelijk verklaard dat zij zich niet bezighield met de financiën en dat zij niets wist van het contante geld dat de medeverdachte in de kunstgalerie, de opslagruimte en de kluis bewaarde. Hoewel het niet onvoorstelbaar is dat zij daarvan wel degelijk enige wetenschap had, bevatten de stukken in het dossier geen bewijs waaruit het tegendeel blijkt. Van deze feiten zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
4.3.2.
Bewijsoverweging feit 2 en feit 3 (partieel)
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj (feit 2) en het voorhanden hebben van een pistool (feit 3). Daartoe wordt als volgt overwogen.
Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj
Tijdens de doorzoeking van het pand zijn in de bedrijfsruimte droogrekken met daarop restanten van henneptoppen aangetroffen. Ook hingen er meerdere koolstoffilters in het pand, waaronder in de ruimte waar de droogrekken stonden. Deze koolstoffilters waren ernstig verkleurd, wat erop wijst dat zij gedurende langere tijd zijn gebruikt. Daarnaast werd in de bedrijfsruimte een sealmachine aangetroffen waarmee onder meer hennep kan worden verpakt. Maar hoewel deze omstandigheden indicatoren zijn voor het bewerken of verwerken van hennep, heeft de politie geen hennep aangetroffen op de droogrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] ook daadwerkelijk bezig hield(en) met het bewerken of verwerken van de hennep. Ook overigens is in het pand geen ‘losse’ hennep aangetroffen. Wel heeft de politie hennep aangetroffen dat was verpakt in gesealde zakken, maar uit de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld of deze hennep door verdachte en/of medeverdachte [medeverdachte] is gedroogd en geseald. Gelet daarop is niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken of verwerken van de tenlastegelegde hoeveelheden . Zij zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met medeverdachte [medeverdachte] , de tenlastegelegde hoeveelheid hennep en hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad. Dat wordt als volgt toegelicht.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staat vast dat de onder feit 2 tenlastegelegde hoeveelheid hennep in het pand aanwezig was. Ook staat vast dat bij de doorzoeking op 31 januari 2023 hasjiesj in het pand is gevonden. Uit het laboratoriumrapport van 23 februari 2023 volgt dat de aangetroffen hasjiesj eveneens overeenkomt met de onder 2 tenlastegelegde hoeveelheden daarvan. Het verweer dat dit (definitief) laboratoriumrapport ziet op goederen die zijn aangetroffen op een ander adres dan het adres van verdachte wordt verworpen, omdat het goednummer van de eveneens in dat laboratoriumrapport genoemde cocaïne (6296183) overeenkomt met het goednummer van de blokken poeder die in het pand aan de [adres] in beslag zijn genomen.
Medeverdachte [medeverdachte] is ter zitting ook als getuige gehoord in de zaak van verdachte. Uit de bekennende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] ter zitting dat hij als doorgeefluik fungeerde tussen thuiskwekers en coffeeshops volgt dat hij bij het aanwezig hebben van de hennep en hasjiesj een centrale rol speelde, aangezien hij daarbij als aanspreekpunt fungeerde voor derden en een faciliterende rol had bij het verspreiden van de hasjiesj naar verschillende coffeeshops.
Anders dan de raadsman heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat ook verdachte zich van de aanwezigheid van de softdrugs bewust was en dat zij daarover, samen met medeverdachte [medeverdachte] , de feitelijke macht uitoefende. Daarbij worden de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] woonden in de woning boven de loods waar de hennep en hasjiesj is aangetroffen. Bij het betreden van de opslagruimte op de begane grond voorbij de ladder rook de verbalisant een sterke hennepgeur. Deze opslagruimte staat in open verbinding met het voorste deel van de bedrijfsruimte. Anders dan de raadsman ter zitting heeft betoogd, was deze geur dus ook waarneembaar buiten de afgesloten ruimte in de nok van de loods, waar de droogrekken waren aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat zij in de bedrijfsruimte kwam om daar de wasmachine en droger te gebruiken. Bij de politie en de rechter-commissaris heeft zij verklaard dat zij beneden in de kunstgalerij en bij het bureau van medeverdachte [medeverdachte] kwam om schoon te maken. Volgens verdachte heeft zij daar nooit een hennepgeur geroken. Gelet op de doordringende en kenmerkende geur van hennep is dit echter niet aannemelijk. Daar komt bij dat op een van de eetstoelen een bakje met hasj is aangetroffen en op de salontafel een houten kistje met daarin hennep. Voorts blijkt uit onderzoek aan data van de telefoon van verdachte dat zij op drie verschillende momenten in een Whatsappbericht aan medeverdachte [medeverdachte] heeft gevraagd of de afzuiging aanstond, omdat het in het woonhuis ‘ruikt’. Op de zitting heeft zij verklaard dat zij daarmee bedoelde dat zij toen een hennepgeur rook. Dat zij naar eigen zeggen slechts dacht die geur werd veroorzaakt doordat er in de bedrijfsruimte een joint werd gerookt acht de rechtbank, ook gelet op het feit dat er afzuiginstallaties in de bedrijfsruimte aanwezig waren, niet geloofwaardig. In plaats daarvan wordt aangenomen dat verdachte met deze Whatsappberichten actief heeft gepoogd om de geur van de aanwezige hennep te maskeren. Gelet op dit alles wordt het verweer dat verdachte geen toegang had tot de ruimtes waar de softdrugs werd bewaard en niet op de hoogte was van de aanwezigheid daarvan, verworpen.
Medeplegen van het voorhanden hebben van twee pistolen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] tezamen en in vereniging één pistool van het merk CZ voorhanden hebben gehad. Dat geldt echter niet voor het wapen van het merk Walther PPK. De redenen daarvoor zijn de volgende.
Uit het proces-verbaal van wapenonderzoek volgt dat tot de wapens die in het pand van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen onder meer een pistool van het merk CZ en een pistool van het merk Walther PPK behoorden. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben op de zitting bekend dat zij wisten dat onder het topmatras van hun bed een pistool lag. Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat dit het pistool van het merk CZ betreft.
In tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd kan wel degelijk worden vastgesteld dat het wapen in de broodtrommel het pistool van het merk Walther PPK betrof. In de processen-verbaal staat niet beschreven welk vuurwapen op welke locatie in de woning is aangetroffen, maar medeverdachte [medeverdachte] heeft op de zitting verklaard dat hij slechts twee ‘echte’ pistolen
(de rechtbank begrijpt: vuurwapens)onder zich had: het ene vuurwapen lag onder het matras en het andere vuurwapen bewaarde hij voor een vriend en had hij daarom tijdelijk in de broodtrommel gelegd. Omdat bij de doorzoeking in totaal twee vuurwapens zijn aangetroffen, de een van het merk CZ en de ander van het merk Walther PPK, brengt dat logischerwijs met zich dat het pistool dat in de broodtrommel is gevonden het pistool van het merk Walther PPK moet zijn.
Anders dan medeverdachte [medeverdachte] heeft verdachte ontkend te hebben geweten dat in de broodtrommel een pistool lag. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij daar een zwart plastic zakje heeft zien liggen, maar dat zij niet wist wat daarin zat. Tegen de politie heeft zij verklaard dat zij in de broodtrommel een zwart stukje plastic heeft zien liggen en dat ook heeft aangeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die omstandigheden echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat verdachte zich bewust moet zijn geweest van het wapen. De rechtbank kan niet vaststellen dat het wapen herkenbaar was in het plastic en evenmin dat zij zich op andere wijze bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen in de broodtrommel. Dat verdachte wel op de hoogte was van het andere wapen maakt dat niet anders.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
2.
op 31 januari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 40,3 kilo hennep en
- ongeveer 2,8 kilo hennep en
- ongeveer 49 gram hennep en
- ongeveer 34 gram hennep en
- ongeveer 6,5 kilo hennep en
- ongeveer 81 gram hasjiesj, en
- ongeveer 66,9 gram hasjiesj, en
- ongeveer 90,9 gram hasjiesj, en
- ongeveer 95,7 gram hasjiesj;
3.
op 31 januari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Ceska Zbrojovka 75B (kaliber 9 mm), voorhanden heeft gehad.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 180 uren (te vervangen door 90 dagen hechtenis) en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren zal worden opgelegd.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij een bewezenverklaring te volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf met aftrek van voorarrest. Het signaal naar de samenleving in het kader van de vergelding is reeds tot uitdrukking gekomen in het feit dat zij in voorlopige hechtenis heeft gezeten. Het is niet nodig om daarnaast nog een (flinke) taakstraf op te leggen. Verdachte draagt de zorg voor haar ernstige zieke partner; hij lijdt aan uitgezaaide longkanker en heeft weinig zicht op herstel. Het is voor verdachte belangrijk dat zij voor hem kan zorgen in deze moeilijke tijd.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte] , te weten haar partner, een grote hoeveelheid hennep en een hoeveelheid hasjiesj aanwezig gehad. Gelet op de grote hoeveelheid en de verklaring van de medeverdachte hierover was deze hennep bedoeld voor verdere verspreiding. Naast de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van hennep, leidt de handel daarin veelal tot negatieve maatschappelijk effecten en gaat het niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit. Daarnaast heeft verdachte samen met de medeverdachte een vuurwapen voorhanden gehad. Het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico op het gebruik van deze wapens met zich, wat leidt tot een groot gevaar voor de veiligheid van personen.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 17 april 2024, waaruit blijkt dat zij recent niet is veroordeeld voor (soortgelijke) strafbare feiten. Wel heeft zij in 2009 een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen voor hennepteelt.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 20 mei 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat, gelet op het lange tijdbestek dat verdachte niet in aanraking is gekomen met justitie, niet kan worden gesproken van een delictpatroon. Vanwege de ontkennende houding van verdachte was het niet mogelijk om een gedegen delict analyse op te stellen. Wel ziet de reclassering risico’s op het gebied van financiën. Ten tijde van het tenlastegelegde hadden verdachte en haar partner, medeverdachte in deze zaak, een hoge energierekening die zij niet konden betalen. Op dit moment hebben zij door de beslaglegging op hun geld en door ziekte van de partner van verdachte moeite om rond te kunnen komen. Verdachte heeft veel stress vanwege haar zieke partner en het feit dat zij binnenkort hun huis uit moeten. Zij heeft geen behoefte aan een psycholoog of andere hulpverlening en lijkt over voldoende vaardigheden te beschikken om zelfstandig problemen op te lossen. Hoewel verdachte een enigszins bagatelliserende houding toont ten aanzien van het tenlastegelegde, lijkt het contact met justitie een afschrikwekkende werking te hebben gehad waardoor de kans op recidive binnen twee jaar wordt ingeschat als laag. Gelet op de lage risico’s en het feit dat verdachte geen hulpvraag heeft, adviseert de reclassering om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Er zijn geen contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf, behalve dat de partner van verdachte ernstig ziek is. Ook de oplegging van zowel een taakstraf als een geldboete in termijnen is haalbaar.
6.3.3.
Straffen
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van de feiten normaliter de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf in de rede had gelegen. Het is enkel en alleen vanwege de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk het feit dat haar partner ernstig (mogelijk terminaal) ziek is en zij de zorg voor hem draagt, dat de rechtbank aanleiding ziet om over te gaan tot een andere strafmodaliteit. Wel vindt de rechtbank dat hierin voornoemde ernst tot uitdrukking moet komen en dat hiervan tevens een signaal naar de samenleving moet uitgaan dat het plegen van dit soort strafbare feiten niet zomaar onbestraft wordt gelaten. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 210 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 182 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Daarnaast zal aan verdachte een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 140 uren, subsidiair 70 dagen hechtenis.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1, 4 en 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
210 (tweehonderdtien) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
182 (honderdtweeëntachtig) dagen, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
140 (honderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
70 (zeventig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiltjer, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.L. Köhler en F.E. Leopold, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2024.
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]
[...][...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...][...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]