ECLI:NL:RBAMS:2024:4406

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
13-033177-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van cocaïne, hennep, wapens en witwassen met bijzondere persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne, hennep, wapens en het witwassen van een geldbedrag. De verdachte, geboren in 1960, werd beschuldigd van meerdere feiten die plaatsvonden op 31 januari 2023 in Amsterdam. Tijdens de doorzoeking van zijn pand werden aanzienlijke hoeveelheden cocaïne (1,98 kilo), hennep en hasjiesj aangetroffen, evenals verschillende vuurwapens en munitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich in vereniging met een medeverdachte heeft schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van deze verdovende middelen en wapens. De verdachte heeft verklaard dat hij de cocaïne en hennep tijdelijk voor anderen heeft opgeslagen, maar de rechtbank oordeelde dat hij opzettelijk de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij deze middelen in zijn bezit had. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het aangetroffen geldbedrag van € 38.760,00 afkomstig was uit criminele activiteiten, wat leidt tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernstige gezondheidsproblemen van de verdachte, die lijdt aan longkanker in een vergevorderd stadium, en heeft besloten om een gevangenisstraf van 393 dagen op te leggen, waarvan 365 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 240 uren. De rechtbank heeft ook beslag gelegd op de inbeslaggenomen goederen, waaronder de verdovende middelen en wapens, en heeft deze onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/033177-23
Datum uitspraak: 20 juni 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. E.M. Meppelink, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Willekes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - tenlastegelegd dat hij zich, telkens op 31 januari 2023 te Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
1.
medeplegen van het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, en/of opzettelijk aanwezig hebben van 1,98 kilo cocaïne en/of een onbekend gebleven hoeveelheid van een materiaal bevattende een of meer middelen van lijst I bij de Opiumwet;
2.
medeplegen van het opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken, en/of opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 50 kilo hennep en/of 334,5 gram hasjiesj en/of een onbekend gebleven hoeveelheid van een materiaal bevattende een of meer middelen van lijst II bij de Opiumwet;
3.
medeplegen van het voorhanden hebben van een of meer vuurwapen(s) van categorie III, te weten een pistool (merk Walther PPK) en/of een pistool (merk Ceska Zbrojovka 75B), een of meer wapen(s) van categorie III, te weten een start-alarmpistool (merk Molgora Mondial) en/of een start-alarmrevolver (merk Weihrauch) en/of munitie van categorie III;
4.
medeplegen van het voorhanden hebben van een wapen van categorie I onder 3, te weten een geluiddemper, en een wapen van categorie I, onder 7, te weten een zodanig op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat dit voor bedreiging of afdreiging geschikt was;
5.
medeplegen van het witwassen van een of meer geldbedrag(en) van in totaal € 38.750,00.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Ien geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen op grond van de stukken in het dossier en, in het geval van de feiten 2, 3 en 4, de bekennende verklaring van verdachte. Wel heeft zij voor de feiten 1, 4 en 5 vrijspraak en voor feit 3 partieel vrijspraak verzocht voor het onderdeel medeplegen, omdat niet is gebleken dat [medeverdachte] wist dat in het pand aan de [adres 2] cocaïne, wapens, munitie en een grote hoeveelheid contant geld aanwezig waren.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van feit 1, omdat het dossier geen definitief laboratoriumrapport bevat waaruit blijkt dat het witte poeder (dat in een plastic tas in het pand van verdachte) is aangetroffen daadwerkelijk cocaïne betreft. Voor zover de rechtbank daarover anders oordeelt, geldt dat verdachte niet wist dat in de plastic tas cocaïne zat, omdat hij deze tas uitsluitend voor een ander bewaarde en met die persoon nooit heeft afgesproken dat hij voor diegene harddrugs zou opslaan.
Voor feit 2 heeft de raadsvrouw voor wat betreft het aanwezig hebben van hennep gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Ten aanzien van het tenlastegelegde telen, bereiden, bewerken of verwerken daarvan heeft zij vrijspraak bepleit, omdat dit niet blijkt uit de stukken in het dossier. Dat geldt ook voor alle tenlastegelegde handelingen ten aanzien van de hasjiesj, omdat het dossier geen definitief laboratoriumrapport bevat waaruit blijkt dat in het pand hasjiesj is aangetroffen.
Ten aanzien van feit 3 en 4 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Voor feit 5 heeft de raadsvrouw voor wat betreft een bedrag van € 8.760,00 verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Dit geldbedrag is afkomstig van eigen misdrijf, te weten de aanwezigheid van hennep zoals is tenlastegelegd onder feit 2, en er is geen sprake van het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die gelden. Daarom kan het bewezenverklaarde niet worden gekwalificeerd als witwassen. Over de herkomst van de overige € 30.000,00 heeft verdachte op de zitting een verklaring gegeven, maar daarover heeft de raadsvrouw opgemerkt dat zij zich ervan bewust is dat deze verklaring niet te verifiëren is door het openbaar ministerie. Voor het oordeel of dit geldbedrag een criminele herkomst heeft, heeft zij zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit van het onderdeel medeplegen, omdat [medeverdachte] geen wetenschap had van de tenlastegelegde feiten.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne (feit 1) en hennep en hasjiesj (feit 2), het voorhanden hebben van meerdere wapens en munitie (feiten 3 en 4) en het witwassen van € 38.760,00 (feit 5). Ook acht de rechtbank ten aanzien van het opzettelijk aanwezig hebben van hennep en hasjiesj (feit 2) en het voorhanden hebben van een van de twee pistolen (feit 3) bewezen dat daarbij sprake is van medeplegen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.1.
Bewijsoverweging feit 1: aanwezig hebben cocaïne
Tijdens de doorzoeking van het pand van verdachte aan de [adres 2] is in een opslagstelling in de bedrijfsruimte een plastic tas met twee blokken wit poeder aangetroffen. Deze blokken zijn vervolgens onderzocht en uit het daarvan opgemaakte (definitief) laboratoriumrapport van 23 februari 2023 blijkt dat deze blokken 1,98 kilo wogen en cocaïne bevatten. Het verweer van de raadsvrouw dat dit laboratoriumrapport ziet op goederen die zijn aangetroffen op een ander adres dan het adres van verdachte wordt verworpen, omdat het goednummer dat in het laboratoriumrapport wordt genoemd (6296183) overeenkomt met het goednummer van de blokken poeder die in het pand aan de [adres 2] in beslag zijn genomen.
Verdachte heeft erkend dat hij de plastic tas in een opslagstelling in zijn bedrijfsruimte heeft geplaatst om deze daar te bewaren. De cocaïne bevond zich dan ook in de feitelijke macht van verdachte. Daarmee staat vast dat hij 1,98 kilo cocaïne aanwezig had als bedoeld in artikel 2 van de Opiumwet.
Over de vraag of verdachte opzet had op het aanwezig hebben van de cocaïne wordt als volgt overwogen. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij op dezelfde dag als de doorzoeking de plastic tas van medewerkers van een coffeeshop heeft ontvangen met de vraag of zij de inhoud van de tas tijdelijk mochten stallen bij verdachte. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet in de plastic tas heeft gekeken en dat hij dus niet wist wat er in de tas zat. Die verklaring is echter in strijd met zijn latere verklaring, eveneens ter zitting afgelegd, dat hij heeft gezien dat er twee zwarte getapete blokken in de tas zaten die geseald waren. Verder heeft verdachte verklaard dat de tas zwaar aanvoelde en dat hij dacht dat het ‘Afrikaanse hasj’ was, omdat dit wel vaker in blokken werd geperst. Nog daargelaten dat verdachte wisselend heeft verklaard over de vraag of hij wel of niet in de tas heeft gekeken, is het een feit van algemene bekendheid dat een voorraad van 1,98 kilo cocaïne een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt. Het ligt dan ook niet voor de hand dat deze coffeeshopmedewerkers een dergelijk kostbaar pakket bij verdachte zouden hebben achtergelaten zonder hem te wijzen op de inhoud of de waarde daarvan. Maar als dat wel zou worden aangenomen geldt dat verdachte in de gegeven omstandigheden – te weten: de gesealde zwarte verpakkingen, het gewicht daarvan en die toelichting van de coffeeshopmedewerkers – serieus rekening moet hebben gehouden met de mogelijkheid dat de plastic zak verdovende middelen (zoals cocaïne) kon bevatten. Door desondanks de plastic tas aan te nemen en deze zonder nader onderzoek in zijn opslagruimte te bewaren heeft hij naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij cocaïne zou opslaan in zijn opslagruimte.
Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat verdachte opzettelijk (kort gezegd) 1,98 kilo cocaïne aanwezig heeft gehad. Van het tenlastegelegde verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne zal verdachte worden vrijgesproken, omdat daarvan uit de stukken in het dossier niet is gebleken. Dat geldt ook voor het tenlastegelegde medeplegen, omdat [medeverdachte] heeft ontkend dat zij op de hoogte was van de opslag van de cocaïne in de bedrijfsruimte en uit de stukken in het dossier geen indicaties zijn gebleken die op het tegendeel wijzen.
4.3.2.
Bewijsoverweging feit 2: aanwezig hebben hennep
Tijdens de doorzoeking van het pand zijn in de bedrijfsruimte droogrekken met daarop restanten van henneptoppen aangetroffen. Ook hingen er meerdere koolstoffilters in het pand, waaronder in de ruimte waar de droogrekken stonden. Deze koolstoffilters waren ernstig verkleurd, wat erop wijst dat zij gedurende langere tijd zijn gebruikt. Daarnaast werd in de bedrijfsruimte een sealmachine aangetroffen waarmee onder meer hennep kan worden verpakt. Hoewel deze omstandigheden indicatoren zijn voor het bewerken of verwerken van hennep, heeft de politie geen hennep aangetroffen op de droogrekken. Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om de conclusie te kunnen trekken dat verdachte zich ook daadwerkelijk bezig hield met het bewerken of verwerken van de hennep. Overigens is in het pand ook geen ‘losse’ hennep aangetroffen. Wel heeft de politie hennep aangetroffen die was verpakt in gesealde zakken, maar uit de stukken in het dossier kan niet worden vastgesteld of deze hennep door verdachte en/of [medeverdachte] is gedroogd en geseald. Gelet daarop is niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het telen, bereiden, bewerken of verwerken van de hoeveelheden aan hennep die in de tenlastelegging zijn genoemd. Hij zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] , de tenlastegelegde hoeveelheid hennep en hasjiesj opzettelijk aanwezig heeft gehad. Dat wordt als volgt toegelicht.
Op grond van het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] staat vast dat de onder feit 2 tenlastegelegde hoeveelheid hennep in het pand aanwezig was. Ook staat vast dat bij de doorzoeking op 31 januari 2023 hasjiesj in het pand is gevonden. Uit het (definitief) laboratoriumrapport van 23 februari 2023 volgt dat de aangetroffen hoeveelheid hasjiesj eveneens overeenkomt met de onder 2 tenlastegelegde hoeveelheden daarvan. Het verweer van de raadsvrouw dat dit laboratoriumrapport ziet op goederen die zijn aangetroffen op een ander adres dan het adres van verdachte wordt verworpen, onder verwijzing naar wat daarover onder feit 1 is overwogen.
Uit de bekennende verklaring van verdachte ter zitting dat hij als doorgeefluik fungeerde tussen thuiskwekers en coffeeshops volgt dat verdachte bij het aanwezig hebben van de hennep en hasjiesj een centrale rol speelde, aangezien hij daarbij als aanspreekpunt fungeerde voor derden en een faciliterende rol had bij het verspreiden van de hasjiesj naar verschillende coffeeshops.
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat ook [medeverdachte] zich van de aanwezigheid van de softdrugs bewust was en dat zij daarover, samen met verdachte, de feitelijke macht uitoefende. Daarbij worden de volgende omstandigheden in aanmerking genomen. Verdachte en [medeverdachte] woonden in de woning boven de loods waar de hennep en hasjiesj is aangetroffen. Bij het betreden van de opslagruimte op de begane grond voorbij de ladder rook de verbalisant een sterke hennepgeur. Deze opslagruimte staat in open verbinding met het voorste deel van de bedrijfsruimte. Anders dan de raadsvrouw ter zitting heeft betoogd, was deze geur dus ook waarneembaar buiten de afgesloten ruimte in de nok van de loods, waar de droogrekken waren aangetroffen. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij in de bedrijfsruimte kwam om in het kantoor van verdachte en in de kunstgalerij schoon te maken, maar dat zij daar nooit een hennepgeur heeft geroken. Gelet op de doordringende en kenmerkende geur van hennep is dit echter niet aannemelijk. Daar komt bij dat op een van de eetstoelen een bakje met hasj is aangetroffen en op de salontafel een houten kistje met daarin hennep. Voorts blijkt uit de onderzochte data van de telefoon van [medeverdachte] dat zij op drie verschillende momenten in een Whatsappbericht aan verdachte heeft gevraagd of de afzuiging aanstond, omdat het in het woonhuis ‘ruikt’. Al deze omstandigheden tezamen sterken de rechtbank in de overtuiging dat ook [medeverdachte] op de hoogte is geweest van de aanwezigheid van hennep en hasjiesj. Daarom wordt het verweer dat geen sprake is geweest van medeplegen verworpen.
4.3.3.
Bewijsoverweging feit 3 en 4: voorhanden hebben van wapens en patronen
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en [medeverdachte] tezamen en in vereniging twee pistolen, één van het merk CZ en de ander van het merk Walther PPK, voorhanden hebben gehad in de zin van de Wet wapens en munitie. Dat wordt als volgt toegelicht.
Uit het proces-verbaal van wapenonderzoek volgt dat tot de wapens die in het pand van verdachte en [medeverdachte] zijn aangetroffen onder meer twee vuurwapens van de merken CZ en Walther PPK behoorden. In de processen-verbaal staat niet beschreven welk vuurwapen op welke locatie in de woning is aangetroffen. Verdachte heeft op de zitting bekend te hebben geweten dat onder het matras van hun bed een vuurwapen lag. Naar eigen zeggen had hij dit wapen omdat hij eerder overvallen was in zijn woning. Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt dat dit het pistool van het merk CZ betreft. Gelet op de vindplaats van het vuurwapen - onder het topmatras van het bed waar zowel verdachte als [medeverdachte] sliepen - en de verklaring van [medeverdachte] bij de rechter-commissaris dat zij het bed verschoonde, acht de rechtbank bewezen dat ook [medeverdachte] van de aanwezigheid van dit pistool op de hoogte was.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij op dezelfde dag als de doorzoeking in de ochtend het verzoek van een vriend heeft gehad om een wapen voor hem te bewaren. Verdachte heeft dit vuurwapen vervolgens snel in de broodtrommel weggelegd. Los van de vraag of deze verklaring van verdachte geloofwaardig is - het is immers erg toevallig dat verdachte op de dag van de doorzoeking twee verschillende verzoeken krijgt om zowel cocaïne als een vuurwapen te bewaren - heeft verdachte niet ontkend dat hij wist dat het hier om een echt vuurwapen ging. Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd kan wel degelijk worden vastgesteld dat het wapen in de broodtrommel het pistool van het merk Walther PPK betrof. Immers heeft verdachte op de zitting verklaard dat hij slechts twee ‘echte’ pistolen
(de rechtbank begrijpt: vuurwapens)onder zich had: het ene vuurwapen lag onder het matras en het andere vuurwapen bewaarde hij voor een vriend en had hij daarom tijdelijk in de broodtrommel gelegd. Omdat bij de doorzoeking in totaal twee pistolen zijn aangetroffen, de een van het merk CZ en de ander van het merk Walther PPK, brengt dat logischerwijs mee dat het pistool in de broodtrommel van het merk Walther PPK moet zijn.
[medeverdachte] heeft ontkend te hebben geweten dat in de broodtrommel een pistool lag. Zij heeft tegen de politie verklaard dat zij in de broodtrommel een zwart stukje plastic heeft zien liggen en dat ook heeft aangeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die omstandigheden echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat [medeverdachte] zich bewust moet zijn geweest van het wapen. De rechtbank kan niet vaststellen dat het wapen herkenbaar was in het plastic en evenmin dat zij zich op andere wijze wist bewust moet zijn geweest van de aanwezigheid van het wapen in de broodtrommel. Dat [medeverdachte] wel op de hoogte was van het andere wapen maakt dat niet anders. Verdachte wordt dan ook vrijgesproken van het medeplegen ten aanzien van dat wapen.
Ten aanzien van de overige wapens, de geluiddemper en de munitie in de tenlastelegging volgt uit het proces-verbaal van wapenonderzoek dat die, net als de hiervoor genoemde wapens, voldoen aan de specificaties zoals die onder de feiten 3 en 4 in de tenlastelegging zijn omschreven. Verdachte heeft daarover ter zitting verklaard dat hij deze wapens en munitie wilde verwerken in zijn kunst. Op basis daarvan concludeert de rechtbank dat verdachte zich van de aanwezigheid van deze wapens en munitie bewust was en dat hij daarover kon beschikken. Daarom is bewezen dat verdachte de desbetreffende wapens en munitie voorhanden heeft gehad. Wel zal hij worden vrijgesproken van het onderdeel medeplegen, omdat uit de stukken in het dossier niet is gebleken dat [medeverdachte] van de aanwezigheid van deze wapens en de munitie op de hoogte was.
4.3.4.
Bewijsoverweging feit 5: witwassen
Voor een bewezenverklaring van witwassen moet komen vast te staan dat verdachte het aangetroffen contante geldbedrag van € 38.760,00 voorhanden heeft gehad en dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit, middellijk of onmiddellijk, afkomstig was uit enig misdrijf.
Daartoe moet eerst worden vastgesteld of de daarover door het openbaar ministerie aangedragen feiten en omstandigheden van zodanige aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan sprake is. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte heeft bekend dat hij als doorgeefluik fungeerde tussen thuiskwekers van hennep en hasjiesj en coffeeshops en dat in het pand grote hoeveelheden gesealde hennepzakken en verpakte hasjiesj zijn aangetroffen. Ook lagen in het pand twee blokken van in totaal 1,98 kilo cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat deze hoeveelheid verdovende middelen een aanzienlijke straatwaarde vertegenwoordigt. Ook is het een feit van algemene bekendheid dat de handel in verdovende middelen gepaard gaat met veel contante geldstromen. Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang beschouwd, rechtvaardigen het vermoeden dat het aangetroffen geld afkomstig is vanuit handel in softdrugs en/of harddrugs.
In het geval van een vermoeden van witwassen mag van verdachte een verklaring worden verlangd voor de herkomst van het geld. Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Verdachte heeft tegen de politie verklaard dat € 8.760,00 van het aangetroffen contante geld, onder meer gevonden in zijn bureaulades en in de opslagruimte, afkomstig is uit zijn hennephandel. Ter zitting heeft zijn raadsvrouw dit nogmaals naar voren gebracht. De overige € 30.000,00, aangetroffen in een kluis in de slaapkamerkast, zou verdachte over een periode van tien tot vijftien jaar bij elkaar hebben gespaard, door maandelijks van zijn (contante) netto-inkomsten van € 1.000,00 vanuit zijn besloten vennootschap gemiddeld € 200,00 opzij te leggen. Omdat verdachte naar eigen zeggen geen vertrouwen heeft in banken, heeft hij dit geld contant gespaard en bewaard in zijn kluis in de slaapkamer. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaring niet kan worden aangemerkt als een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring. Dit wordt als volgt toegelicht.
Dat verdachte jarenlang maandelijks gemiddeld € 200,00 contant opzij heeft gelegd en daarmee inmiddels € 30.000,00 heeft gespaard is, zoals de raadsvrouw ter zitting ook heeft toegegeven, niet controleerbaar. Daarnaast volgt uit het feit dat verdachte zich bezighield met de handel in hennep niet zonder meer dat het aangetroffen bedrag van € 8.760,00 daarvan afkomstig is. Een nadere onderbouwing op dit punt ontbreekt, zodat ook deze verklaring niet kan worden geverifieerd. Bovendien acht de rechtbank deze verklaringen in het licht van het proces-verbaal van bevindingen witwassen hoogst onwaarschijnlijk. Immers is daaruit gebleken dat verdachte in de periode van 3 februari 2018 tot en met 3 februari 2023 in totaal € 228.050,00 aan contante gelden op zijn bankrekening heeft gestort. Echter zou verdachte blijkens zijn eigen verklaring, die inhoudt dat hij maandelijks € 1.000,00 netto aan inkomsten verkreeg, over de hiervoor genoemde periode slechts € 60.000,00 aan inkomsten moeten hebben gehad. Dat levert een negatief verschil op van (€ 228.050,00 minus € 60.000,00 is) € 168.050,00. Wanneer het aangetroffen geld meegerekend wordt, komt dit verschil nog steeds € 38.760,00 hoger uit. Desgevraagd heeft verdachte over dit grote verschil geen duidelijkheid verschaft, maar heeft hij slechts vage, niet nader onderbouwde en op punten ook wisselende verklaringen afgelegd Zo heeft hij ter zitting bijvoorbeeld in eerste instantie aangegeven dat hij € 1.000,00 per maand aan inkomsten verkreeg, maar nadat hij geconfronteerd werd met het feit dat hij maandelijks een hoge huur betaalde voor zijn woning, die zijn inkomsten ver te boven ging, heeft hij uitgelegd dat hij hiermee bedoelde: € 1.000,00 aan inkomsten na betaling van zijn vaste lasten. Evenmin heeft hij gereageerd op de inhoud van de witwasbrief die (meermalen) aan hem is toegezonden. Ook deze omstandigheden doen in sterke mate afbreuk aan de geloofwaardigheid en waarschijnlijkheid van de verklaringen van verdachte over de herkomst van het contante geldbedrag van € 38.760,00.
Wanneer verdachte een verklaring heeft gegeven die voldoet aan de hiervoor genoemde eisen, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. Gelet op het voorgaande biedt het door verdachte geboden tegenwicht tegen het vermoeden van witwassen echter onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. De rechtbank acht dan ook bewezen dat het contante geldbedrag van € 38.760,00 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
[medeverdachte] heeft herhaaldelijk verklaard dat zij zich niet bezighield met de gezamenlijke financiën van verdachte en haarzelf en dat zij ook niets wist van het contante geld dat verdachte in de kunstgalerie, de opslagruimte en de kluis bewaarde. Hoewel het niet onvoorstelbaar is dat zij daarvan wel degelijk op de hoogte was, bevatten de stukken in het dossier geen bewijs waaruit dit tegendeel blijkt. Van het onderdeel medeplegen zal verdachte daarom worden vrijgesproken.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
op 31 januari 2023 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1,98 kilo cocaïne;
2.
op 31 januari 2023 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad:
- ongeveer 40,3 kilo hennep en
- ongeveer 2,8 kilo hennep en
- ongeveer 49 gram hennep en
- ongeveer 34 gram hennep en
- ongeveer 6,5 kilo hennep en
- ongeveer 81 gram hasjiesj, en
- ongeveer 66,9 gram hasjiesj, en
- ongeveer 90,9 gram hasjiesj, en
- ongeveer 95,7 gram hasjiesj;
3.
op 31 januari 2023 te Amsterdam
- tezamen en in vereniging met een ander, een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Ceska Zbrojovka 75B (kaliber 9 mm),
en
- een vuurwapen van categorie III, te weten een pistool, merk Walther PPK (kaliber 7.65 mm)
en
- wapens van categorie III, te weten een start-alarmpistool, merk Molgora Mondial (kaliber 8mm Knall) en een start-alarmrevolver, merk Weihrauch (kaliber 9mm Knall), en
- munitie van categorie III, te weten:
14 patronen, merk Selier & Bellot (kaliber 9x19mm) en
7 patronen, merk Starline (kaliber 7.65 mm Browning) en
50 patronen, merk Selier & Bellot (kaliber 9x19mm) en
43 patronen, merk Starline (kaliber 7.65 mm Browning) en
16 patronen, merk Sellier & Bellot (kaliber 7.65 mm Browning) en
20 Pfefferpatronen, merk Wadie, (kaliber 9mm) en
6 Rand Knall Supra gaspatronen, merk Wadie, (kaliber 9mm),
voorhanden heeft gehad;
4.
op 31 januari 2023 te Amsterdam
- een wapen van categorie I onder 3, te weten een geluiddemper (merkloos), kaliber 7.65 mm Browning, en
- een wapen van categorie I, onder 7, te weten een voorwerp dat zodanig op een wapen geleek dat dit voor bedreiging of afdreiging geschikt was, te weten een qua vorm en afmeting op een vuurwapen gelijkend voorwerp, te weten een revolver van het merk Dan Wesson, model 715,
voorhanden heeft gehad;
5.
op 31 januari 2023 te Amsterdam een geldbedrag van in totaal 38.760 euro voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat voornoemd geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

5.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezengeachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6.Motivering van de straffen

6.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een taakstraf voor de duur van 240 uren (te vervangen door 120 dagen hechtenis) en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een jaar, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren zal worden opgelegd.
6.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht bij een bewezenverklaring gelet op de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest met daarbij een fors voorwaardelijk strafdeel. Verdachte is ernstig ziek. Hij heeft longkanker en de ziekte bevindt zich in een vergevorderd stadium. De stress die een terugkeer naar de gevangenis met zich brengt is juist iets wat verdachte dient te vermijden, zoals de longarts in een brief van 12 april 2024 heeft omschreven. Ook de reclassering heeft geconstateerd dat er contra-indicaties bestaan voor de oplegging van een gevangenisstraf die ertoe zou leiden dat verdachte nog een deel van zijn gevangenisstraf moet uitzitten. In het geval dat het verzoek van de raadsvrouw wordt gevolgd hoeft er, in tegenstelling tot bij alleen een voorwaardelijke gevangenisstraf, niet ook nog een taakstraf te worden opgelegd. Bij de uitvoering van een taakstraf kunnen problemen ontstaan vanwege de ziekte van verdachte en de daarmee gepaard gaande fysieke beperkingen.
6.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
6.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft ongeveer twee kilo cocaïne aanwezig gehad. Daarnaast heeft hij samen met [medeverdachte] , te weten zijn partner, een grote hoeveelheid hennep en een hoeveelheid hasjiesj aanwezig gehad. Gelet op de grote hoeveelheid en de verklaring van verdachte hierover was deze hennep bedoeld voor verdere verspreiding. Naast de gezondheidsrisico’s voor de gebruikers van hard- en softdrugs, leidt de handel daarin veelal tot negatieve maatschappelijk effecten en gaat het niet zelden gepaard met andere vormen van criminaliteit. Ook heeft verdachte, deels tezamen met de medeverdachte, (vuur)wapens en munitie voorhanden gehad, waaronder twee pistolen. Het voorhanden hebben van dergelijke vuurwapens maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt een onaanvaardbaar risico op het gebruik van deze wapens met zich, wat leidt tot een groot gevaar voor de veiligheid van personen. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische veerkeer aan, mede vanwege de corrumperende invloed ervan op het reguliere handelsverkeer, en is daarmee een bedreiging voor de samenleving. Ook werkt verdachte door zo te handelen eraan mee dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht van justitie worden onttrokken. Dat is kwalijk omdat daardoor ook andere strafbare feiten worden verhuld en het voordeel dat is genoten door het plegen van delicten niet kan worden ontnomen.
6.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 17 april 2024, waaruit blijkt dat hij recent niet is veroordeeld voor (soortgelijk) strafbare feiten. Wel heeft hij in 2009 een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd gekregen voor onder meer hennepteelt en handelen in strijd met de Wet wapens en munitie.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de reclasseringsrapporten van 22 mei 2024, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker 1] , en van 31 augustus 2023, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker 2] , reclasseringswerkers. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat er geen sprake is van een delictpatroon. Verdachte heeft verklaard akkoord te zijn gegaan met de opslag van softdrugs om de energierekening te betalen. De reclassering kenmerkt de financiën van verdachte als een delictgerelateerde factor. Op basis van de bewuste keuzes die verdachte heeft gemaakt voor het tenlastegelegde als oplossing voor zijn financiële situatie wordt de houding van verdachte ten tijde daarvan en zijn psychosociaal functioneren als risicofactoren gezien. Verdachte lijkt de risico’s van zijn handelen onvoldoende te hebben overzien. Ten tijde van zijn detentieperiode is bij verdachte longkanker geconstateerd en in de afgelopen periode is zijn gezondheidssituatie verslechterd. De kanker is uitgezaaid naar zijn lymfeklieren. Verdachte zal nogmaals een chemokuur aangaan, maar als die niet aanslaat dan zijn er nog weinig mogelijkheden voor behandeling. Door zijn fysieke gesteldheid is verdachte nog maar nauwelijks in staat om te werken en daardoor wordt de financiële situatie nijpend. Ook is hij met de gemeente in conflict over de woning boven zijn atelier, waardoor hij en zijn partner mogelijk hun huis uit worden gezet. Dit alles heeft een weerslag op het mentale welzijn van verdachte.
Volgens de toezichthouder is verdachte de afgelopen periode afsprakentrouw, geeft hij ogenschijnlijk openheid van zaken en neemt hij verantwoordelijkheid voor het delict. Toch heeft zij in het toezicht weinig kunnen bereiken. Op praktisch gebied heeft verdachte zijn leven grotendeels op orde, maar de schorsingsvoorwaarde ambulante behandeling is niet van de grond gekomen. Door zijn medische situatie heeft verdachte hier geen ruimte voor. Bovendien wordt de noodzaak hiertoe, gezien de lage risico-inschatting, als beperkt gezien.
De reclassering adviseert om een straf op te leggen zonder bijzondere voorwaarden. De risico’s op recidive, letsel en onttrekking worden ingeschat als laag. Verdachte lijkt erg geschrokken te zijn van de consequenties van zijn handelen en hij heeft geen duidelijke hulpvraag. Interventies of toezicht is daarom niet nodig. Gelet op de gezondheidssituatie van verdachte ziet de reclassering contra-indicaties voor het opleggen van een gevangenisstraf die ertoe noopt dat verdachte nog terug moet naar de gevangenis. Hij zal mogelijk wekelijks naar het ziekenhuis moeten. Uit overleg met de werkstrafafdeling blijkt dat er mogelijkheden zijn voor een taakstraf die passend is bij de fysieke mogelijkheden van verdachte. Een financiële sanctie wordt gelet op de financiën van verdachte niet wenselijk geacht. Dit zou eerder risicoverhogend werken.
6.3.3.
Straffen
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van de feiten normaliter de oplegging van een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf van enkele jaren in de rede had gelegen. De rechtbank krijgt uit alle aangetroffen goederen de indruk dat verdachte zich al gedurende langere tijd en op professionele wijze in het drugscircuit bevindt. Het is enkel en alleen vanwege de bijzondere persoonlijke omstandigheden van verdachte, namelijk het feit dat hij zeer ernstig ziek is met weinig zicht op herstel, dat de rechtbank aanleiding ziet om over te gaan tot een andere strafmodaliteit. Wel vindt de rechtbank dat hierin voornoemde ernst tot uitdrukking moet komen en dat hiervan tevens een signaal naar de samenleving moet uitgaan dat het plegen van dit soort strafbare feiten niet zomaar onbestraft wordt gelaten. De oplegging van alleen een deels voorwaardelijke gevangenisstraf (waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest), zoals de raadsvrouw heeft verzocht, volstaat dan ook niet. De rechtbank is van oordeel dat tevens de maximale taakstraf aan verdachte moet worden opgelegd. Gelet op het meest recente reclasseringsrapport ziet de rechtbank geen reden om niet tot oplegging van een taakstraf over te gaan. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 393 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Daarnaast zal aan verdachte een taakstraf worden opgelegd voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Verdachte is weliswaar ziek, maar de reclassering heeft aangegeven dat voor hem ook een taakstraf kan worden gevonden waarbij rekening kan worden gehouden met zijn fysieke beperkingen.

7.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen inbeslaggenomen en niet teruggegeven:
STK Horloge, merk Breitling (G6296156);
1 STK Horloge, merk Roger Velvet (G6296152);
1 STK Hennep (G6296204);
1 STK Harddisk (G6296192);
1 STK Pistool, merk CZ (G6296193);
1 STK Pistool, merk Walther (G6296195);
1 STK Pistool, merk Molgora Italy (G6296195);
1 STK Revolver, Weihrauch (G6296201);
1 DV Patroon (G6296194);
7 STK Patroon, merk Starline (G6296197);
1 DV Patroon (G6296205);
1 DV Patroon (G6296210);
1 STK Revolver, ASG (G6296202);
1 STK Wapen, Imitatie Uzi (G6296162);
38760 EUR (G6296782).
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank is van oordeel dat de hennep (nummer 3) en de wapens en munitie (nummers 5 t/m 13), die aan verdachte toebehoren, moeten worden onttrokken aan het verkeer, omdat het onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde daarmee is begaan en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Ook de imitatie Uzi (nummer 14) moet worden onttrokken aan het verkeer, omdat dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf. Het is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het onder verdachte inbeslaggenomen geldbedrag (nummer 15) verbeurd moeten verklaard, omdat het onder 5 bewezenverklaarde daarmee is begaan.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de inbeslaggenomen horloges (nummer 1 en 2) en de harddisk (nummer 4), omdat niet is komen vast te staan dat het bewezenverklaarde daarmee is begaan.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47, 55, 57, 420bis van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3
de eendaadse samenloop van
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
medeplegen van het handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
ten aanzien van feit 4
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5
witwassen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straffen
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
393 (driehonderddrieën negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen, van deze gevangenisstraf
niettenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beslag
-
Onttrekt aan het verkeerde volgende voorwerpen:
STK Hennep (G6296204);
1 STK Pistool, merk CZ (G6296193);
1 STK Pistool, merk Walther (G6296195);
1 STK Pistool, merk Molgora Italy (G6296195);
1 STK Revolver, Weihrauch (G6296201);
1 DV Patroon (G6296194);
STK Patroon, merk Starline (G6296197);
1 DV Patroon (G6296205);
1 DV Patroon (G6296210);
1 STK Revolver, ASG (G6296202);
1 STK Wapen, Imitatie Uzi (G6296162);
-
Verklaart verbeurdde volgende voorwerpen:
38.760 EUR (G6296782);
-
Gelast de teruggaveaan
[verdachte]van:
13. 1 1 STK Horloge, merk Breitling (G6296156);
13. 1 1 STK Horloge, merk Roger Velvet (G6296152);
13. 1 1 STK Harddisk (G6296192).
Voorlopige hechtenis
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Wiltjer, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en K.A. Brunner, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.L. Köhler en F.E. Leopold, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2024.
[...]
[...]
  • [...]
  • [...]
  • [...]