ECLI:NL:RBAMS:2024:4405

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
13-276134-23, 01-308305-22, 13-087743-23 en 18-13044022
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring eendaadse samenloop van poging verkrachting en verkrachting met strafoplegging en schadevergoeding

Op 20 juni 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot verkrachting en verkrachting van een vrouw op 20 oktober 2023 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De aangeefster heeft verklaard dat zij op het moment van de aanval doodsbang was en meermalen 'nee' heeft gezegd. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar aangemerkt, ondersteund door letselverklaringen en de 112-melding. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, en er is een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. Daarnaast is de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de rechtbank €801,43 aan materiële schade en €14.000,- aan immateriële schade heeft toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de datum van het strafbare feit.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/276134-23, 01/308305-22 (tul), 13/087743-23 (tul) en 18/130440-22 (tul)
Datum uitspraak: 20 juni 2024
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 6 juni 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R. Leuven, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Mustafazade, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster] en van wat mr. I. Baggerman-Scherpenisse, advocaat van de benadeelde partij, namens haar naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd - tenlastegelegd dat hij zich, telkens op 20 oktober 2023 te Amsterdam, schuldig heeft gemaakt aan:
1.
poging tot verkrachting van [aangeefster] ;
2.
verkrachting van [aangeefster] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de
bijlageen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

3.1.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Ten eerste heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het openbaar ministerie ten onrechte heeft nagelaten om bij aangeefster [aangeefster] (hierna: aangeefster) bloed af te nemen ten behoeve van een drugsonderzoek. Aangeefster heeft verklaard dat zij drugs had gebruikt eerder op de avond. Door geen onderzoek te doen naar het type drugs en hoeveel daarvan nog in haar bloed zat, is onduidelijk gebleven welke effecten dit heeft gehad op het gedrag van aangeefster. Hierdoor is een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een goede procesorde, omdat niet langer kan worden gesproken van een eerlijk proces. Ten tweede heeft de raadsvrouw aangevoerd dat aangeefster de Nederlandse taal onvoldoende machtig is waardoor zij de inhoud van haar verklaringen bij het informatieve gesprek en de aangifte niet heeft kunnen doorlezen. Desondanks hebben de verbalisanten haar de verklaringen laten ondertekenen. Bovendien hebben zij de verklaringen van aangeefster geïnterpreteerd in voor aangeefster gunstige zin en zijn door hen belangrijke details en context weggelaten. Hiermee is sprake van een ernstig vormverzuim en is afbreuk gedaan aan het recht op een eerlijk proces.
3.2.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Los van de vraag wat dit juridisch voor consequenties zou moeten hebben, bestond er op het moment van het opnemen van de aangifte geen aanleiding voor het uitvoeren van een bloedonderzoek bij aangeefster. Hetgeen aangeefster hier zelf over heeft verklaard, namelijk dat zij eerder op de avond de partydrug 2CB heeft gebruikt en dat deze rond 04:30 al was uitgewerkt, is voldoende om aan te nemen dat zij niet langer onder invloed was. De beginselen van een goede procesorde zijn niet geschaad. Ten aanzien van het onjuist verbaliseren geldt dat dit onvoldoende is onderbouwd. Er is weliswaar op sommige punten niet letterlijk vertaald, maar er is geen sprake van dusdanig wezenlijke verschillen dat de betrouwbaarheid van de aangifte zou zijn aangetast.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en verwerpt de daartoe door de raadsvrouw gevoerde verweren. Deze verweren zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
3.3.1.
Wel of geen bloedonderzoek?
De rechtbank stelt voorop dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor het laten uitvoeren van een bloedonderzoek bij een persoon die aangifte doet van een misdrijf, ook niet wanneer die persoon verklaart drugs te hebben gebruikt. Aangeefster zelf heeft verklaard dat zij niet langer onder invloed was, omdat de 2CB die zij rond middernacht had ingenomen inmiddels was uitgewerkt en zij ervaring met dit middel had. Overigens is er naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat aangeefster op het moment van de aangifte wel in serieuze mate onder invloed was. Sterker nog: door de verbalisanten is in een aanvullend proces-verbaal opgemaakt dat zij niet de indruk hadden dat aangeefster onder invloed was van enige stof.
3.3.2.
Onjuist geverbaliseerd?
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat in de processen-verbaal van het informatieve gesprek en de aangifte onjuist is geverbaliseerd. Daarbij staat voorop dat die processen-verbaal een zakelijke weergave bevatten van wat er is besproken. Dat er hier en daar een enkel woord niet is benoemd, levert geen vormverzuim op. Bij het beluisteren van de geluidsfragmenten op de zitting heeft de rechtbank juist geconstateerd dat door de verbalisanten accuraat is geverbaliseerd. Ook het feit dat bij het opnemen van de aangifte geen tolk aanwezig was, waardoor de Engelse verklaring van aangeefster in het Nederlands door een verbalisant is gedicteerd en zij die verklaring niet heeft kunnen doorlezen, levert geen vormverzuim op. Overigens is juist om een mogelijk gebrek in de vertaling bij de politie te kunnen ondervangen, door de rechter-commissaris besloten aangeefster opnieuw uitgebreid te horen. De rechtbank merkt op dat de verklaring bij de rechter-commissaris -waar wel een tolk aanwezig was - op vrijwel alle essentiële onderdelen overeenkomt met wat aangeefster bij de politie heeft verklaard.
3.3.3.
Conclusie
De rechtbank komt tot de conclusie dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Verder is de dagvaarding geldig, is deze rechtbank bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en zijn er geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. De verklaring van aangeefster is betrouwbaar. Zij heeft een consistente en gedetailleerde verklaring afgelegd, zowel tijdens het informatieve gesprek als tijdens het afleggen van haar verklaringen bij de politie en bij de rechts-commissaris. De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de letselverklaring, het geluidsfragment van de 112-melding en op belangrijke punten ook door de verklaring van verdachte. Uit het feit dat aangeefster heeft verklaard meermalen “nee” te hebben gezegd, het letsel, de gescheurde kledingstukken en de plek waar de feiten hebben plaatsgevonden - te weten tussen twee geparkeerde auto’s op straat aan de gracht terwijl het logeeradres van aangeefster dichtbij was - kan worden afgeleid dat sprake was van dwang.
4.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde feiten, omdat de voor (poging tot) verkrachting de vereiste dwang ontbreekt. Verdachte erkent dat er seksuele handelingen hebben plaatsgevonden, maar dit heeft vrijwillig plaatsgevonden. Verdachte ontkent dat daar enige vorm van dwang mee gemoeid is geweest. Voorts ontkent verdachte dat hij bij de voordeur van aangeefster een arm om haar nek heeft geslagen en dat hij haar met de dood heeft bedreigd. Er was sprake van een spontane, kortstondige seksuele betrekking in het openbaar. Verdachte heeft op geen enkel moment gemerkt dat aangeefster deze handelingen niet wilde. Het feit dat aangeefster emotioneel was toen zij de politie heeft gebeld, is geen steunbewijs omdat dit ook kan komen doordat ze spijt had van haar impulsieve actie. Ook het letsel kan niet dienen als steunbewijs. De oppervlakkige verwondingen passen bij de setting, namelijk op straat (een harde ondergrond), waar de seksuele handelingen hebben plaatsgevonden. Dat kan schaafwonden opleveren. Ook verdachte had vieze knieën van het voorval.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Inleiding
Op 20 oktober 2023 krijgen verbalisanten om 06:26 uur een melding van het operationeel centrum om naar het adres [adres] te gaan. Daar zou een vrouw verblijven die zojuist slachtoffer zou zijn geworden van een (poging tot) verkrachting. Verbalisanten treffen aangeefster op het adres aan. Zij legt aan de verbalisanten uit wat er volgens haar is gebeurd en gaat vervolgens mee naar het politiebureau, waar aangeefster een informatief gesprek heeft met de zedenpolitie. Een aantal uren later doet zij aangifte van (poging tot) verkrachting. Zij geeft daarbij een signalement van de man die haar zou hebben verkracht.
De politie bekijkt de CCTV beelden van de omgeving waar het voorval zou hebben plaatsgevonden, waar zij een man zien die voldoet aan het signalement zoals door aangeefster wordt omschreven. Deze man, die later verdachte blijkt te zijn, wordt diezelfde ochtend in het centrum van Amsterdam aangetroffen en aangehouden.
Verdachte heeft bij de politie erkend dat hij die ochtend aangeefster heeft ontmoet, buiten op straat op de [adres] . Kort na deze ontmoeting zouden zij seksuele handelingen met elkaar hebben verricht op straat, wat volgens verdachte geheel vrijwillig is gebeurd.
4.3.2.
Het bewijs in zedenzaken
Gebleken is dat aangeefster en verdachte een andere verklaring hebben over de vraag of wat er tussen hen is voorgevallen vrijwillig is geweest of onder dwang van verdachte heeft plaatsgevonden. Om die reden dient de rechtbank zich te buigen over de vraag of de verklaring van aangeefster als betrouwbaar kan worden aangemerkt en vervolgens of haar verklaring voldoende ondersteuning vindt in het dossier.
Vooropgesteld wordt dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het gegeven dat slechts twee personen aanwezig waren bij de tenlastegelegde seksuele handelingen, namelijk het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel kan dienen. Op grond van artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan door de rechtbank niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Voor een bewezenverklaring dient dan ook sprake te zijn van steunbewijs, afkomstig van een andere bron dan het vermeende slachtoffer. In zedenzaken kan een geringe mate van steunbewijs in combinatie met een betrouwbare verklaring van het slachtoffer voldoende wettig bewijs opleveren.
Uit rechtspraak van de Hoge Raad kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de verkrachting of ontucht als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal. Voldoende is dat de verklaring van het slachtoffer op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan.
4.3.3.
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster
Aangeefster heeft - samengevat - verklaard dat zij op 20 oktober 2023 in de vroege ochtend terugkwam van een feest van het Amsterdam Dance Event (ADE) en dat zij met een Uber naar het huis is gebracht waar zij op dat moment in Amsterdam verbleef. Omdat er een wegversperring was kon aangeefster niet bij de deur worden afgezet en moest zij het laatste stuk lopen. Terwijl zij naar het huis liep, zag zij een man
(de rechtbank begrijpt: verdachte)in tegengestelde richting op straat lopen. Op het moment dat aangeefster de deur van de woning probeerde te openen, wat niet meteen lukte, zag zij dat verdachte opeens haar richting opkwam. Ondertussen probeerde zij nog steeds de deur te openen. Toen voelde aangeefster dat verdachte een arm om haar nek sloeg en hoorde zij dat hij tegen haar zei dat ze stil moest zijn, mee moest komen en dat hij haar zou vermoorden. Aangeefster dacht dat hij haar misschien wilde beroven. Met zijn arm nog om haar schouder bracht verdachte haar naar een plek aan de gracht tussen twee geparkeerde auto’s in. Daar duwde hij haar naar de grond en zei hij dat ze moest gaan liggen. Op dat moment besefte zij dat hij haar zou gaan verkrachten. Aangeefster heeft verklaard dat zij uiteindelijk zelf is gaan liggen, omdat ze niet gewond wilde raken. Op dat moment trok verdachte haar broek en onderbroek naar beneden. Hij haalde zijn penis uit zijn broek, zei dat ze haar benen moest openen en probeerde haar vaginaal te penetreren terwijl hij bovenop haar lag. Dit lukte niet, vermoedelijk omdat hij geen (volledige) erectie had. Toen draaide verdachte aangeefster om zodat haar gezicht richting de grond kwam te liggen en probeerde hij haar opnieuw vaginaal te penetreren. Ook zei verdachte dat hij anale seks wilde, waarop aangeefster zei dat ze dit niet wilde. Aangeefster heeft zichzelf weer omgedraaid. Verdachte probeerde haar te kussen en beet in haar linkerwang. Omdat hij zichzelf aan het masturberen was en aangeefster dacht dat verdachte haar misschien zou laten gaan als hij zou zijn klaargekomen, heeft zij aangeboden om hem af te trekken. Ze heeft zijn penis aangeraakt, maar die werd nog steeds niet hard. Op dat moment werd verdachte gewelddadiger. Hij scheurde haar sweater open en duwde zijn hand onder haar tanktop en trok haar strapless BH naar beneden. De man betastte en kuste haar borsten. Op een gegeven moment zag aangeefster kans om overeind te komen en toen sloeg verdachte haar en probeerde hij haar te penetreren in haar anus. Toen aangeefster zei dat hij dat niet moest doen, stopte verdachte twee vingers in haar vagina. Uit het niets stond hij op en liep hij weg. Aangeefster is opgestaan en rende terwijl haar onderbroek en broek nog op haar enkels hingen naar haar logeeradres en heeft de politie gebeld.
Aangeefster heeft verklaard dat zij vanaf het eerste moment “nee” heeft gezegd en dat zij dit is blijven herhalen, maar dat verdachte niet luisterde. Verdachte was veel groter, er was niemand op straat en zij was doodsbang dat hij haar zou vermoorden. Om die reden durfde zij ook niet te schreeuwen.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster overweegt de rechtbank als volgt. Vijf minuten na het voorval heeft aangeefster 112 gebeld en aan de centrale meldkamer uitgelegd wat er was gebeurd. Dit heeft zij nogmaals gedaan toen de politie eenmaal ter plaatse was, enkele minuten later. Daarna heeft aangeefster verklaringen afgelegd tijdens het informatieve gesprek, de aangifte en het verhoor als getuige bij de rechter-commissaris. Zij heeft op alle voornoemde momenten op essentiële onderdelen steeds consistent, gedetailleerd en duidelijk verklaard. De enige discrepantie in haar verklaring is dat zij in eerste instantie (toen de politie ter plaatse kwam) heeft verklaard dat verdachte ook haar borsten zou hebben gelikt, terwijl zij tijdens haar aangifte heeft verklaard dat dit niet het geval was. Deze discrepantie tast naar het oordeel van de rechtbank echter niet de consistentie van de verklaringen van aangeefster aan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaring van aangeefster als authentiek en betrouwbaar kan worden aangemerkt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangeefster. Dit betekent dat deze verklaring voor het bewijs kan worden gebruikt en tot uitgangspunt kan worden genomen in deze zaak. De rechtbank zal vervolgens beoordelen of de verklaring van aangeefster voldoende wordt ondersteund door ander bewijsmateriaal.
4.3.4.
Steunbewijs
Verdachte heeft erkend dat hij met aangeefster seksuele handelingen heeft verricht die overeenkomen met wat aangeefster daarover heeft verklaard. Dat er die avond tussen hen seksuele handelingen zoals door aangeefster omschreven hebben plaatsgevonden staat dan ook niet ter discussie. Wel moet worden beoordeeld of uit het dossier voldoende steunbewijs naar voren komt dat deze handelingen ook onder dwang van verdachte hebben plaatsgevonden, zoals aangeefster heeft verklaard. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de letselverklaring en de 112-melding. Deze onderdelen zullen hierna afzonderlijk worden besproken.
De letselverklaring
Uit de letselverklaring blijkt dat aangeefster meerdere verwondingen heeft opgelopen. Zo had zij letsel op haar hand, borst, knieën, linkerbeen en haar linkerwang. Naar het oordeel van de rechtbank is het letsel passend bij wat aangeefster heeft verklaard. Met name in het letsel op de linkerwang vindt de rechtbank ondersteuning voor de juistheid van de verklaring van aangeefster. Zij heeft verklaard dat verdachte haar tijdens de (poging tot) verkrachting in haar linkerwang heeft gebeten. Dit was niet heel hard, maar wel voelbaar. Ook de politie heeft ter plaatse waargenomen dat aangeefster een wondje op haar linkerwang had. Weliswaar kunnen de overige verwondingen ook zijn ontstaan in het scenario van verdachte dat hij en aangeefster op de (harde) grond consensuele seksuele handelingen met elkaar hebben verricht, maar deze verklaring vindt de rechtbank ongeloofwaardig. De verklaring van verdachte veronderstelt namelijk dat hij en aangeefster in de vroege ochtend, na een kort oogcontact en zonder enige vorm van gesprek, binnen twee minuten vrijwillig seks met elkaar zouden hebben gehad tussen twee geparkeerde auto’s op straat terwijl het eind oktober en dus koud was. Dit terwijl aangeefster bij ‘de ontmoeting’ voor de deur van haar logeeradres - waar zij alleen verbleef en meerdere bedden tot hun beschikking waren - stond en notabene de sleutel al in haar hand had.
De 112-melding
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen waarin de 112-melding door verbalisanten is uitgeschreven. Daarin wordt beschreven dat aangeefster meerdere keren aan het huilen is. Op de zitting is het geluidsfragment van de 112-melding beluisterd. De rechtbank constateert dat aangeefster zeer overstuur is en op meerdere momenten moet huilen. Daarbij merkt de rechtbank op dat op het moment dat aangeefster wordt bevraagd over de plekken waar zij door de verdachte is aangeraakt, zij reageert met
“everywhere, everywhere!”waarna zij hoorbaar breekt en hard in huilen uitbarst. Deze reactie van aangeefster, waarin zij zeer overstuur is, ondersteunt naar het oordeel van de rechtbank de lezing van aangeefster, dat zij onder dwang van verdachte de seksuele handelingen heeft moeten ondergaan.
4.3.5.
Conclusie
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde poging tot verkrachting, door met zijn penis te proberen aangeefster vaginaal en anaal te penetreren. Daarnaast heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan het onder feit 2 ten laste gelegde verkrachting, door met zijn vingers de vagina van aangeefster te penetreren, waarbij sprake is van eendaadse samenloop met feit 1. Verdachte heeft aangeefster tot de seksuele handelingen gedwongen door onverhoeds zijn arm om haar nek te slaan, haar te bedreigen met de dood, haar naar de grond te geleiden en haar te mishandelen (duwen en bijten). Ook heeft hij haar bovenkleding kapotgescheurd. Dit terwijl aangeefster duidelijk en ondubbelzinnig heeft aangegeven dat zij het niet wilde door meermalen “nee” te zeggen.
4.4.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 20 oktober 2023 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld en bedreiging met geweld [aangeefster] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] ,
- achter die [aangeefster] is aangelopen en vervolgens die [aangeefster] heeft benaderd en onverhoeds een arm om haar heen geslagen en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij geld moest geven en moest meewerken en dat zij stil moest zijn omdat hij haar anders zou vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [aangeefster] heeft meegenomen tussen twee geparkeerde auto’s in en tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij moest gaan liggen op de grond en die [aangeefster] naar de grond heeft geduwd en
- de broek en onderbroek van die [aangeefster] naar beneden heeft getrokken en
- terwijl verdachte zijn penis uit zijn broek haalde tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij haar benen moest openen en
- boven die [aangeefster] heeft gehangen en heeft geprobeerd met zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [aangeefster] binnen te dringen door op- en neergaande bewegingen te maken met zijn onderlichaam en
- die [aangeefster] bij haar nek heeft vastgepakt/vastgegrepen en
- het lichaam van die [aangeefster] heeft omgedraaid en tegen haar heeft gezegd dat hij anale seks wilde, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- boven die [aangeefster] heeft gehangen terwijl zij op haar buik lag en heeft geprobeerd in de anus en vagina van die [aangeefster] naar binnen te dringen en
- die [aangeefster] heeft geslagen in haar gezicht en heeft gebeten in haar wang en bij haar keel heeft gegrepen en (met kracht) met zijn hand op haar voorhoofd en borstkas heeft gedrukt om te voorkomen dat zij omhoog kon komen en
- de sweater van die [aangeefster] kapot heeft gescheurd en de bh van die [aangeefster] naar beneden heeft getrokken en
- de broek van die [aangeefster] verder naar beneden heeft getrokken en
- tegen die [aangeefster] heeft gezegd dat zij haar benen moest openen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- die [aangeefster] heeft betast aan haar borsten en haar borsten heeft gekust,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 20 oktober 2023 te Amsterdam door geweld en bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers is/heeft hij, verdachte,
- achter die [aangeefster] aangelopen en vervolgens die [aangeefster] benaderd en onverhoeds een arm om haar heen geslagen en
- tegen die [aangeefster] gezegd dat zij geld moest geven en moest meewerken en dat zij stil moest zijn omdat hij haar anders zou vermoorden, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en
- die [aangeefster] meegenomen tussen twee geparkeerde auto’s in en tegen haar gezegd dat zij moest gaan liggen op de grond en die [aangeefster] naar de grond geduwd en
- de broek en onderbroek van die [aangeefster] naar beneden getrokken en
- die [aangeefster] bij haar nek vastgepakt/vastgegrepen en
- die [aangeefster] geslagen in haar gezicht en gebeten in haar wang en bij haar keel gegrepen en (met kracht) met zijn hand op haar voorhoofd en borstkas gedrukt om te voorkomen dat zij omhoog kon komen en
- die sweater van die [aangeefster] kapotgescheurd en de bh van die [aangeefster] naar beneden getrokken en
- de broek van die [aangeefster] verder naar beneden getrokken en
- tegen die [aangeefster] gezegd dat zij haar benen moest openen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en
- de [aangeefster] betast aan haar borsten en haar borsten gekust en
- terwijl hij, verdachte, met zijn lichaam op haar lag met kracht vingers in de vagina van die [aangeefster] geduwd/gebracht en
- met zijn vingers heen en weer gaande bewegingen in de vagina van die [aangeefster] gemaakt.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezenverklaarde feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
Strafeis van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) ex artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op te leggen.
7.2.
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op het verzoek tot vrijspraak, geen strafmaatverweer gevoerd.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de poging tot verkrachting en de verkrachting van een willekeurige, voor hem wildvreemde jonge vrouw. Hij heeft het nietsvermoedende slachtoffer onverhoeds een arm om haar nek geslagen toen zij in de vroege ochtend haar voordeur probeerde te openen. Hierna heeft hij haar (onder bedreiging) met geweld meegenomen tussen twee geparkeerde auto’s op straat. Daar moest het slachtoffer, terwijl het oktober en dus koud was, op de harde straatstenen gaan liggen. Verdachte heeft daar de broek en onderbroek van het slachtoffer naar beneden getrokken en zijn vingers in haar vagina gestopt. Ook heeft hij haar bovenkleding kapotgescheurd, haar geduwd en gebeten en heeft hij hierna haar borsten betast. Daarnaast heeft verdachte ook geprobeerd om haar met zijn penis te penetreren in haar vagina en haar anus. Het is vermoedelijk slechts door de omstandigheid dat verdachte geen erectie kreeg dat de verkrachting niet verder is gegaan dan alleen het binnendringen met vingers. Dit is voor het slachtoffer een vernederende en angstaanjagende situatie geweest. Een dergelijke aanval, waar iemand volstrekt niet op bedacht is en ook niet hoeft te zijn, tast het gevoel van veiligheid op een fundamenteel niveau aan.
Verdachte heeft een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, terwijl zij duidelijk en ondubbelzinnig heeft aangegeven dat zij het niet wilde door meermalen “nee” te zeggen. Verdachte heeft zijn eigen seksuele lusten en verlangens boven de belangen van het slachtoffer geplaatst. Hij heeft zich op geen enkele wijze en op geen enkel moment bekommerd om de gevoelens van of de gevolgen voor het slachtoffer. Sterker nog: verdachte heeft ook tijdens de zitting geen enkele verantwoordelijkheid getoond voor zijn gedrag en is op ongeloofwaardige wijze blijven volhouden dat het slachtoffer gewillig seksuele handelingen op straat bij hem heeft verricht.
Slachtoffers van (poging tot) verkrachting ervaren vaak levenslang psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan. Uit de indringende schriftelijke verklaring die op de zitting namens het slachtoffer naar voren is gebracht, blijkt ook hoe groot de impact van het voorval voor haar is geweest en tot op de dag van vandaag heeft. Zo heeft het slachtoffer onder meer beschreven dat zij nooit meer de vrouw zal zijn van voor de verkrachting. Zij is getraumatiseerd, altijd bang en voelt zich niet meer veilig. Ook heeft zij geen vertrouwen meer in mannen, terwijl zij juist in deze fase van haar leven als jong volwassen vrouw graag een leven met een partner had willen opbouwen. Het slachtoffer heeft verder uiteengezet dat zij als jonge Zuid-Amerikaanse vrouw naar Nederland was gekomen om te studeren en te werken omdat zij de hoop had om hier meer vrijheid en veiligheid te ervaren. Zij heeft de onbevangenheid en het plezier verloren waarmee zij in het leven stond. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
7.3.2.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 17 mei 2024, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten in Nederland. Wel is verdachte meermalen veroordeeld voor andere (gewelds)misdrijven en liep hij in drie proeftijden. Uit het Duitse strafblad van verdachte blijkt dat hij daar twee keer eerder is veroordeeld voor zedenfeiten.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van de Pro Justitia-rapportages van 22 maart 2024, opgesteld door GZ-psycholoog E. Stam, en 5 april 2024, opgesteld door psychiater J. Marx. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat bij verdachte sprake is van een stoornis in het alcoholgebruik en een stoornis in drugsgebruik. Daarnaast zijn er veel sociale problemen die voortkomen uit het middelenmisbruik en het misbruik ook onderhouden. Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde onder invloed van alcohol. Hoewel het gebruik van alcohol in algemene zin remmingen verminderd, is er geen reden om aan te nemen dat verdachte niet in staat kan worden geacht om dergelijke risico’s die het gebruik met zich meebrengt te kunnen overzien. Geadviseerd wordt om het tenlastegelegde aan verdachte toe te rekenen.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 29 mei 2024, opgemaakt door [reclasseringswerker] , reclasseringswerker. Hieruit blijkt - zakelijk weergegeven - dat er bij bewezenverklaring sprake is van een beginnend delictpatroon ten aanzien van seksuele delicten. De reclassering schat de risico’s op recidive, letsel en het onttrekken aan voorwaarden in als hoog. Er zijn risico’s op diverse leefgebieden, welke interventies behoeven om tot enige risicovermindering te komen. Sinds verdachte begin 2022 naar Nederland is gekomen (na uitzetting uit Duitsland) ontbreekt het hem aan een vaste verblijfsplek en een structurele dagbesteding. Verdachte kampt met een jarenlange verslaving waarvoor hij in Nederland niet is behandeld. Het lukt verdachte niet om zelfstandig stabiliteit te realiseren in zijn leefomstandigheden. Eerdere ambulante hulpverleningstrajecten zijn door toedoen van verdachte niet van de grond gekomen. Hoewel verdachte op dit moment intrinsiek gemotiveerd zou zijn om mee te werken aan een voorwaardelijk strafkader, ook als dat een klinische behandeling zou inhouden, heeft de reclassering hier gelet op de eerdere mislukte trajecten twijfels bij. Het advies is dan ook om een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. Indien verdachte een lange gevangenisstraf krijgt opgelegd, kan er in het kader van detentie en re-integratie opnieuw worden gekeken naar mogelijkheden voor interventies. Een strikt kader waarbij een vangnet wordt gecreëerd, indien de voorwaardelijke invrijheidsstelling (v.i.) onvoldoende soelaas biedt en/of verdachte ervoor kiest zijn v.i. periode uit te zitten, is noodzakelijk. Bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf adviseert de reclassering een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen. Het is wenselijk dat verdachte na zijn detentie onder begeleiding komt van de reclassering, om meer zicht op hem te krijgen en te werken aan gedragsverandering. Mocht verdachte niet meewerken aan de eventueel opgelegde voorwaarden, dan kan vervangende hechtenis plaatsvinden.
7.3.3.
Straf en maatregel
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar het oriëntatiepunt dat rechtbanken hebben vastgesteld in het geval van verkrachting met geweld, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Verdachte heeft het slachtoffer namelijk onder zijn arm en onder bedreiging met de dood meegenomen en ook heeft hij haar geslagen en in haar wang gebeten. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met de aard en ernst van de bewezengeachte feiten en de manier waarop de (poging tot) verkrachting heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft het willekeurig gekozen slachtoffer gedwongen om in oktober, terwijl het koud was, tussen geparkeerde auto’s en in het zicht van mogelijke buurtbewoners of voorbijgangers op de grond te gaan liggen. Nadat verdachte was gestopt, heeft hij het slachtoffer (half)naakt op de grond laten liggen en is zij met haar onderbroek en broek nog op haar enkels over straat naar haar logeeradres gerend. Dit moet een zeer vernederende en kwetsende ervaring zijn geweest. Wat het slachtoffer heeft meegemaakt, is de nachtmerrie van ieder mens. Daarnaast weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheid mee dat verdachte in Duitsland tweemaal eerder is veroordeeld voor een zedenmisdrijf. In deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om, zoals gevorderd, een gevangenisstraf op te leggen die het hiervoor genoemde oriëntatiepunt overstijgt. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38z Sr)
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een GVM wordt opgelegd. Op grond van artikel 38z Sr kan de rechterbank ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, een verdachte een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen indien die verdachte bij die rechterlijke uitspraak wordt veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een gevangenisstraf waarvan een gedeelte niet zal worden ten uitvoer gelegd, wegens een misdrijf als omschreven in onder meer artikel 242 Sr.
Zoals hiervoor al is weergegeven heeft de reclassering in het rapport van 29 mei 2024 geadviseerd om de GVM op te leggen, zodat eventueel gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden kunnen worden toegepast na een gevangenisstraf. Op dit moment is het niet mogelijk om een plan van aanpak op te stellen over op welke wijze de risico’s kunnen worden teruggedrongen in een deels voorwaardelijk kader. In het kader van de GVM kan er opnieuw onderzoek worden gedaan het psychosociaal functioneren van verdachte, de risico’s op herhaling, gevaar en onttrekking en welke bijzondere voorwaarden aan de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden moeten worden verbonden.
De rechtbank volgt de reclassering in dit advies en legt ter bescherming van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen de GVM op. De officier van justitie dient in een aparte procedure de tenuitvoerlegging van deze maatregel te vorderen en hiertoe alsdan bij de rechtbank een vordering in te dienen met overlegging van een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies van de reclassering.

8.Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster]

De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 801,43 aan vergoeding van materiële schade en € 14.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Materiële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en daarom zal de gevorderde materiële schade van € 801,43 euro (zegge achthonderdeen euro en drieënveertig cent) worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (20 oktober 2023).
8.2.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtsreeks immateriële schade is toegebracht. Daarom heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid en onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van deze schade. Op grond van de onderbouwing van de geleden immateriële schade en de inhoud van het namens het slachtoffer ter zitting uitgeoefende spreekrecht kan de rechtbank naar objectieve maatstaven vaststellen dat sprake is van geestelijk letsel. Hieruit blijkt dat de benadeelde partij forse psychische klachten heeft, waarvoor zij zodra mogelijk onder behandeling zal gaan.
De hoogte van de immateriële vordering is ter zitting betwist. Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van een gewelddadige verkrachting en poging tot verkrachting waarbij het willekeurige slachtoffer onverhoeds is meegenomen, geweld heeft moeten ondergaan en in een zeer vernederende toestand is achtergelaten. Op grond van de aard en ernst van de feiten, de impact die het blijkens de schriftelijke slachtofferverklaring op de benadeelde partij heeft gehad en op dit moment nog steeds heeft en mede gezien de bedragen die in andere strafzaken zijn opgelegd, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 14.000,- (zegge veertienduizend euro) een billijk bedrag. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd (20 oktober 2023).
8.3.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van de benadeelde partij wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordelingen

9.1.
Vordering tul met parketnummer 01/308305-22
Bij de stukken bevindt zich de op 5 december 2023 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 01/308305-22, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 2 januari 2023 van de politierechter te Enschede, waarbij verdachte is veroordeeld tot één week gevangenisstraf, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a Sv aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te bevelen.
9.2.
Vorderingen tul met parketnummers 13/087743-23 en 18/130440-22
De rechtbank zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 12 april 2023, met parketnummer 13/087743-23, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, omdat de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf reeds onherroepelijk is gelast.
De rechtbank zal het openbaar ministerie eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het vonnis van de politierechter in de rechtbank Groningen van 21 juli 2022, met parketnummer 18/130440-22, opgelegde voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 20 uren, omdat de tenuitvoerlegging van deze taakstraf reeds in een andere strafzaak onherroepelijk is gelast.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 38z, 45, 55 en 242 Sr.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 en 2
de eendaadse samenloop van
poging tot verkrachting
en
verkrachting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Maatregel
Legt aan verdachte op de
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelals bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangeefster] toe tot een bedrag van € 801,43 (zegge achthonderdeen euro en drieënveertig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 14.000,- (zegge veertienduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2023) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangeefster] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangeefster] aan de Staat € 14.801,43 (zegge veertienduizend achthonderdeen euro en drieënveertig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2023) tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 109 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Tullen
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 2 januari 2023 van de politierechter te Enschede opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 1 (een) week, in de zaak met parketnummer 01/308305-22.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vorderingen tot tenuitvoerlegging in de zaken met parketnummers 13/087743-23 en 18/130440-22.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M. Wiltjer, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.L. Köhler en F.E. Leopold, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 juni 2024.
[...]

[...]