ECLI:NL:RBAMS:2024:4400

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
19 juli 2024
Zaaknummer
13-067262-24 (zaak A) en 13-329877-23 (zaak B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor mishandeling van zijn zoon en echtgenoot met gevangenisstraf en contactverbod

Op 19 juli 2024 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 38-jarige man, die werd beschuldigd van mishandeling van zijn zoon en echtgenoot. De rechtbank heeft de feiten bewezen verklaard, waarbij de bewezenverklaarde mishandelingen in verminderde mate aan de verdachte zijn toegerekend. De man kreeg een gevangenisstraf van 180 dagen, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en er werd een contact- en locatieverbod opgelegd. De zaak omvatte twee afzonderlijke parketnummers: 13-067262-24 (zaak A) en 13-329877-23 (zaak B). De mishandelingen vonden plaats op 24 en 25 februari 2024, en op 2 december 2023. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar waren en dat het letsel dat zij hadden opgelopen, overeenkwam met hun verklaringen. De rechtbank hield rekening met de psychische problemen van de verdachte, die op zwakbegaafd niveau functioneert en lijdt aan een persoonlijkheidsstoornis. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een verbod op contact met de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van huiselijk geweld en de noodzaak om de veiligheid van de slachtoffers te waarborgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13-067262-24 (zaak A) en 13-329877-23 (zaak B)
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag 1] 1985 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 juli 2024.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde
parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk
zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.S. Kat, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
ten aanzien van zaak A:
1. een poging tot zware mishandeling van zijn zoon [aangever] op 24 februari 2024 te Amsterdam. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als mishandeling van zijn zoon;
2. een poging tot zware mishandeling van zijn echtgenote [aangeefster] op 25 februari 2024 te Amsterdam. Subsidiair is dit feit ten laste gelegd als mishandeling van zijn echtgenote.
ten aanzien van zaak B:
1. mishandeling van zijn echtgenote [aangeefster] op 2 december 2023 te Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd voor de poging zware mishandeling van de zoon en echtgenote (zaak A feiten 1 primair en 2 primair). Wel kunnen de mishandelingen van de zoon en echtgenote worden bewezen (zaak A feiten 1 subsidiair en 2 subsidiair en zaak B). Daarbij heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte in zaak A partieel dient te worden vrijgesproken van het slaan van zijn zoon met het bord en met de houten stok. In zaak B dient verdachte partieel te worden vrijgesproken van het geven van een kopstoot aan zijn echtgenote.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle feiten, behalve van de mishandeling van zijn zoon door het geven van een droge klap (zaak A feit 1 subsidiair).
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Zaak A
De betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster [aangeefster]
Anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, acht de rechtbank de verklaring die aangeefster [aangeefster] op 25 februari 2024 bij de politie heeft afgelegd betrouwbaar. Zij heeft op de hoofdlijnen gedetailleerd en consistent verklaard. Bovendien vindt haar verklaring steun in de letselrapportages in het dossier. Weliswaar zitten in haar verklaring bij de politie en die bij de rechter-commissaris verschillen, maar deze zijn niet zo groot dat haar verklaring als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. Gelet op de werking van het geheugen is het zelfs logisch dat verklaringen op punten van elkaar verschillen als deze op verschillende momenten in de tijd worden afgelegd. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de verklaring van de aangeefster uit te sluiten van het bewijs.
Feit 1
Op 24 februari 2024 was aangeefster [aangeefster] getuige van een incident in hun woning tussen verdachte en hun zoon [aangever] . Zij verklaart hierover dat verdachte hard schreeuwde tegen hun zoon en vervolgens met kracht een bord op zijn hoofd sloeg. Even later gaf verdachte [aangever] een duw, waarop hij met zijn achterhoofd tegen de kast of de deur viel. Vervolgens pakte verdachte nog een houten stok, waarmee hij [aangever] op zijn hoofd sloeg. Bij [aangever] wordt zichtbaar letsel geconstateerd, zo blijkt uit de letselrapportage die is opgemaakt bij de GGD. Dit letsel bestaat uit enkele bloeduitstortingen op het voorhoofd, het linkeroog, de linkerschouder en de rechteronderarm. Tevens wordt door de arts een wond met daarbij een lijmkorst op het hoofd van [aangever] waargenomen, evenals een bloeduitstorting op de binnenzijde van de rechteronderlip. Deze letsels passen volgens de letselrapportage mogelijk bij de door de aangeefster gemelde toedracht.
De rechtbank is van oordeel dat de mishandeling van [aangever] door verdachte kan worden bewezen. De verklaring van aangeefster wordt niet alleen ondersteund door het letsel van [aangever] , maar ook door de verklaring van [aangever] zelf. [aangever] heeft namelijk zelf bij de huisarts verklaard met zijn hoofd tegen een kast te zijn geduwd door zijn vader en door hem te zijn geslagen. De huisarts heeft genoteerd dat dit slaan met een honkbalknuppel zou zijn gebeurd. Omdat deze verklaring van [aangever] niet in een verhoorsetting is afgelegd, kijkt de rechtbank met name naar de strekking van deze verklaring en niet zozeer naar de woordkeuze (honkbalknuppel) bij het opstellen van de letselverklaring. De verklaring komt in de kern overeen met de verklaring van aangeefster (val tegen een meubel na een duw en slaan met een houten stok) en is ook in lijn met het waargenomen letsel. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom ook het slaan met een bord en een houten stok worden bewezen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat de bewezen verklaarde geweldshandelingen geen poging tot zware mishandeling opleveren, omdat het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten biedt.
Feit 2
Aangeefster [aangeefster] heeft verder verklaard dat verdachte op 25 februari 2024 tijdens een telefoongesprek boos op haar is geworden. Toen verdachte thuiskwam sloeg hij aangeefster meermaals op haar gezicht en armen met zijn vuisten. Ook heeft verdachte haar met kracht in haar buikstreek getrapt. Uit de letselrapportage van de GGD blijkt dat aangeefster letsel heeft dat goed past bij de door aangeefster gemelde toedracht. Dit letsel bestaat onder meer uit bloeduitstortingen rondom haar linker- en rechteroog, haar rechterhand en haar borstbeen. Later wordt in het ziekenhuis nog geconstateerd dat er bij aangeefster sprake is van bloedverlies passend bij een zogeheten stomp buiktrauma.
Ook dit feit kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen op basis van de verklaring van aangeefster, die wordt ondersteund door het geconstateerde letsel op de plekken waar zij aangeeft te zijn geraakt. Ter verdere ondersteuning van het verhaal van aangeefster weegt de rechtbank mee dat verdachte op de ochtend van het incident een WhatsApp-bericht naar aangeefster heeft gestuurd met daarin de tekst: “Ik ga zeker komen, maar dit gaat uit de hand lopen.”
De rechtbank is ook ten aanzien van dit feit met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de bewezen verklaarde geweldshandelingen geen poging tot zware mishandeling opleveren, omdat het dossier hiervoor onvoldoende aanknopingspunten biedt.
Zaak B
[aangeefster] heeft in een getuigenverklaring verklaard dat zij in de ochtend van 2 december 2023 is mishandeld door verdachte. Verdachte heeft haar meermaals tegen de linkerzijde van haar heup geschopt, waarna zij op de grond is gevallen. Hierna heeft verdachte haar een kopstoot gegeven. Later op de ochtend is het opnieuw tot een confrontatie gekomen, waarbij verdachte een fles ketchup naar het hoofd van getuige heeft gegooid. Deze fles barstte kapot op haar linkeroor. Uit angst voor verdachte heeft zij destijds geen aangifte willen doen van dit feit.
De rechtbank is van oordeel dat de getuigenverklaring van [aangeefster] betrouwbaar is, omdat deze verklaring op verschillende punten steun vindt in andere bewijsmiddelen. De verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen hebben letsel waargenomen bij [aangeefster] , te weten een blauw oog, een scheur in haar lip, een korstje achter haar oor en twee blauwe plekken op haar linkerbovenbeen. Deze letsels passen naar het oordeel van de rechtbank bij de door [aangeefster] gemelde toedracht. Ook verklaart de bovenbuurvrouw in de ochtend van 2 december 2023 geschreeuw, gehuil, ruzie en een klap te hebben gehoord. De rechtbank acht de ten laste gelegde mishandeling dan ook bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIopgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Zaak A
Feit 1 subsidiair
op 24 februari 2024 te Amsterdam zijn kind, [aangever] , heeft mishandeld door
- met een bord op het hoofd van die [aangever] te slaan, en
- die [aangever] met kracht te duwen, waardoor hij ten val is gekomen met zijn
achterhoofd tegen een kast/kozijn, en
- met een houten stok op het hoofd van die [aangever] te slaan;
Feit 2 subsidiair
op 25 februari 2024 te Amsterdam
zijn echtgenote, [aangeefster] , heeft mishandeld door
- meermalen, met een vuist in het gezicht en op de arm, van die [aangeefster] te slaan, en
- in de buik van die [aangeefster] te schoppen;
Zaak B
op 2 december 2023 te Amsterdam
zijn echtgenote, [aangeefster] , heeft mishandeld door
- meermalen tegen het lichaam van die [aangeefster] te schoppen, en
- een ketchupfles, tegen het hoofd van die [aangeefster] te gooien, en
- die [aangeefster] in het gezicht te slaan en een kopstoot te geven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 130 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest. De officier van justitie heeft daarbij gevorderd de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd op te leggen.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zowel zijn echtgenote als zijn zoon van destijds acht jaar. Dit geweld kan worden getypeerd als een vorm van huiselijk geweld. De rechtbank tilt zwaar aan dergelijke feiten. Juist binnen de huiselijke en relationele sfeer dienen veiligheid, vertrouwen en lichamelijke integriteit een groot goed te zijn. Verdachte heeft hier door zijn handelen ernstig inbreuk op gemaakt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het strafblad van verdachte van 10 juni 2024, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor huiselijk geweld. De rechtbank constateert dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft gepleegd binnen de nog lopende proeftijd van deze eerdere veroordeling. Deze omstandigheden rekent de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
De rechtbank heeft tevens kennisgenomen van de Pro Justitia rapportage van 1 mei 2024, opgesteld in zaak A door klinisch psycholoog mw. M.G.H. van Willigenburg. De psycholoog heeft, kort gezegd, geconcludeerd dat verdachte lijdt aan stoornissen. Uit het psychologisch onderzoek volgt dat verdachte op zwakbegaafd niveau functioneert en zowel een ernstige stoornis in het gebruik van cannabis als een persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en narcistische trekken heeft. Volgens de psycholoog waren deze stoornissen ook aanwezig ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Ook kan worden vastgesteld dat de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten direct door deze stoornissen werden beïnvloed. Overprikkeling en overvraging, zoals het geval is bij oplopende spanningen tussen verdachte en aangeefster, kunnen immers aanleiding geven tot agressieve impulsdoorbraken bij verdachte. De psycholoog adviseert om bij een bewezenverklaring de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt de conclusies van voornoemde rapportage over en is, met de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat het in zaak A en zaak B bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft eveneens kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 19 juni 2024. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij bijzondere voorwaarden, waaronder een contactverbod met de aangeefster en hun kinderen en een locatieverbod voor de woning van de ouders van de aangeefster.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de bewezen verklaarde feiten enkel het opleggen van een gevangenisstraf gepast. De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die de duur van het voorarrest overschrijdt niet passend is en dat de focus nu moet liggen op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Het lijkt erop dat verdachte eerder niet de hulp heeft gehad die hij nodig heeft, en hij er nu voor open staat om met zichzelf aan de slag te gaan en zich realiseert dat hij de nodige stappen moet maken voordat het contact met zijn kinderen kan worden hersteld. De rechtbank acht het daarom van groot belang dat aan verdachte een straf wordt opgelegd die gericht is op beperking van risico’s en waarbij verdachte onder toezicht van de reclassering wordt gesteld. Aan het voorwaardelijke deel zullen daarom de bijzondere voorwaarden worden verbonden die de reclassering in het advies van 19 juni 2024 heeft geadviseerd, te weten een meldplicht, een verplichting tot ambulante behandeling en een verplichting om medewerking te verlenen aan zowel schuldhulpverlening en middelencontroles als aan het zoeken en behouden van dagbesteding. Daarnaast zal de rechtbank zoals geadviseerd een contactverbod opleggen met aangeefster en hun kinderen. Zoals de reclassering ook heeft vermeld, is het daarbij van belang dat als de situatie omtrent het ouderschap daarom vraagt er wel begeleid contact mogelijk moet zijn. Ook legt de rechtbank aan verdachte een locatieverbod op voor de woning van de ouders van de aangeefster.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van meerdere personen, te weten [aangeefster] en [aangever] . Alhoewel verdachte en [aangeefster] op dit moment uit elkaar zijn en verdachte sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis geen contact meer heeft met haar en hun kinderen, is de rechtbank toch van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Dit oordeel is gegrond op de conclusies uit de Pro Justitia rapportage, waarin wordt gesteld dat te verwachten valt dat de onenigheid zich ook na het verbreken van de relatie zal voortzetten. Ook valt niet uit te sluiten dat het wegvallen van zijn gezin op termijn juist voor spanningen zal zorgen bij verdachte en boosheid kan veroorzaken. Daarbij komt dat de psychosociale stressfactoren op dit moment nog onverminderd aanwezig zijn. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren passend en geboden, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke veroordeling gevorderd in de zaak met parketnummer 13-191854-22. Deze zaak betreft een onherroepelijk geworden uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 maart 2023. In deze zaak is aan verdachte onder meer een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken opgelegd. Daarbij is bevolen dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaar aan een ander strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit dit vonnis blijkt dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van een deel van de twee weken voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te bevelen, en om te zetten in een taakstraf. Uit het Pro Justitia Rapport van 1 mei 2024 volgt dat de bijzondere voorwaarden bij de eerdere veroordeling onvoldoende op maat waren om het gevaar voor herhaling te beperken. Dat is voor de rechtbank reden niet de hele voorwaardelijke straf ten uitvoer te leggen, maar de helft.
De rechtbank zal – in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van één week gevangenisstraf te geven – gelasten dat verdachte een taakstraf voor de duur van dertig uren moet verrichten. Voor het overige wijst de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging af.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder feit 1 primair en onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder feit 1 subsidiair en onder feit 2 subsidiair alsmede het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A, feit 1 subsidiair:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind;
Zaak A, feit 2 subsidiair, en zaak B:
telkens: mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
80 (tachtig)dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich op afspraak zal melden bij de verslavingsreclassering GGZ Inforsa op het adres
[adres] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
- zich laat behandelen door de Forensische Polikliniek (FAZ) of een soortgelijke
zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
  • zich inspant voor het vinden en behouden van (on)betaald werk, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
  • meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
  • meewerkt aan ambulante begeleiding gericht op het stabiliseren van zijn leefsituatie op praktisch gebied, uitgevoerd door het FACT-team of een soortgelijke instantie.
  • op
(vooralsnog is dit middels Jeugd- en Gezinsbescherming) doen. De politie houdt toezicht op het contactverbod.
- zich
nietzal
bevindenop [straatnaam] te Amsterdam, zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijst de vordering tenuitvoerlegging gedeeltelijk toe. Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van 1 (één) week voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 13-191854-22 – een taakstraf van
30 (dertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
7 (zeven) dagen. Wijst de vordering tenuitvoerlegging voor het overige af.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Slager, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en M.A. Boerhorst, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.M. Bos, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juli 2024.
[...]