In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 12 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Plight Immovables B.V. en een gedaagde over de huur van een woonruimte. De eiseres, Plight Immovables, vorderde ontruiming van het gehuurde door de gedaagde, die de woning bewoonde na het overlijden van de hoofdhuurder, de oom van de gedaagde. De hoofdhuurder, [naam 3], was in januari 2022 opgenomen in een ziekenhuis en later in een zorginstelling, waarna de gedaagde in juni 2022 in het gehuurde ging wonen. De kantonrechter oordeelde dat er weliswaar een onderhuurovereenkomst tussen de gedaagde en de overleden hoofdhuurder was, maar dat de gedaagde geen recht had op huurbescherming. Dit omdat de huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur was, zoals bedoeld in artikel 7:232 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. De hoofdhuurovereenkomst was geëindigd na het overlijden van de hoofdhuurder, waardoor de gedaagde het gehuurde moest ontruimen. De kantonrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot ontruiming binnen vier weken en hem in de proceskosten veroordeeld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.